Officieele Berichten.
Vrije Universiteit.
Men schrijft ons:
Een week vol verrassingen werd aan het Bureel doorleefd.
Zeker, het is van groote beteekenis dat het academiejaar werd geslo'cn en een nieuwe rector optrad, nadat de afgetreden rector zijn schoone en niet al te korte redevoering had uitgesproken. Zeker, de jaardag van de Vrije Universiteit gaat ook aan het Bureel niet onopgemerkt voorbij. Maar toch, Universiteit en Bureel — het is bijna onnoodig op te iperken — zijn twee.
Het is onnoodig het te zeggen, en toch worden beide vaak te weinig afzonderlijk beschouwd.
Evenwel, het is goed om het „souvereiniteit in eigen kring" niet uit het oog te verliezen, en hoc groot de vreugTle is over den jaardag der Universiteit, toch kent het Bureel der Vereenigmg nog andere vreugdedagen.
Eerste verrassing. Werd voor eenige weken van den vooruitgang gewag gemaakt, deze week kwam een bedrag aan contributie in over het jaar 1918 groot / 356.10, gezonden door Dr. W. G. Harrenstem te Medan, waaronder f 40 aan giften en f 29-10 aan collecten.
Tweede verrassing. Door de Medische Faculteit werd een opgave ingejonden waaruit bleek, dat niet minder dan 90 studenten, zegge negentig studenten, de colleges van de H.H. Bouman en Buytendijk bezochten. :
Men zou kunnen vragen of dit nu, gelet op hetgeen zoo even genoemd werd, voor het Bureel eene verrassing was. Geldt dit verblijdend verschijnsel nu niet de - Universiteit, bijzonder de Medische Faculteit?
Zeker, in de eerste plaats, maar ook het Bureel krijgt een deel van den vooruitgang.
Immers, voor deze negentig studenten moesten 90 kwitantiën geschreven worden voor collegegeld. En hoewel deze collegegelden nog gerekend worden onder de bijzondere lessen, dus nog laug geen f 200 per jaar bedragen^ toch is de vooruitgang verblijdend genoeg, om van verrassing te spreken.
Derde verrassing. „Is het niet zoo, dat de Vnje Universiteit over een jaar haar achtste lustrum denkt te vieren, en dat zal toch zeker niet onopgemerkt voojbijgaan", zoo werd gevraagd.
Gaarne geeft het Bufeel hieromtrent inlichtingen. En toen werd medegedeeld, dat een plan bes aat om op dien dag aan H.H Duecteuren een som van f 50.000 voor een Studiefonds ter hand te stellen, kwam de derde verrassing, namelijk van een toezegging voor dit fonds van f 500. Ook nu wordt door het Bureel gevraagd : wie volgt?
Vierde verrassing^' De-grootste verrassing voor on^e vrienden hebbei we tot het laatst bewaard.
Wijlen Mevr. de Wed. G. I. C. Cavaljé, geboren Clant, te Ede he-ft in haar testament de Vrije Universiteit willen gedenken en aan de Vereeniging waarvan onze Hoogeschool uitgaat, de aaüzien'ijke som vermaakt van ƒ 50.000 (niet Vlij van successie). Dat niet het minst ook deze verras» ng het hart met dankbaarheid vervult, behoeft geen bijzonderèü nadruk.
Classis Dordrecht.
De Geref. Kerk van ^Nieuw-Lïkkerland, daartoe aangewcjen, roept de Geref. Kerken in de Classis Dordrecht saslrn vo ir de gewoijïjClassisverg. op Donderdag 13 Nov. voorm. 9.30 ure, in de Consistoriekamer d§r Wilhelminakerk te Dordrecht. .
Punten voor het agendum worden ingewacht lot 3 Nov. bij J. P. Visscher, praeses.
Namens den Kerkeraad voornoemd,
J. M. STAM, Scriba.
De Institueering van Maastricht.
God doet groote dingen in Limburg! . Zondag 26 October 1913 was schrijver dezes voor het eerst van zija leven in Limburg. Hij preekte toen op Terwinselen in de voorkamer van Br. Vierbergen voor een misschien 20 tot 30 toehoorders. Het kerkgebouw te H< erlen was nauwelijks een meter boven den grond. Al was er hoop op uitbreiding, niemand kon toen vermoeden, dat God de Heere hét zoo wel zou maken. Niemand kon toen vermoeden, dat een wereldoorlog zou moeten medewerken om Gereformeerde Kerken in Zuid-L'mburg te planten, In Februari 1915 kon de Kerk van Heerlen worden gdnstitueerd, en 19 Oct. 1919 is de Kerk van Treebeek zelfstandig opgetreden.
Is dit reeds een oorzaak van groote blijdschap, had God de Heere het hiermede reeds bijzonder wel gemaakt, te grooter is onze blijdschap, nu D. V. Zondag 2 Nov. a.s. de Kerk van Maastricht gesticht zal worden. Reeds lang was er, van de zijde van Heerlen, op aangedrongen, maar telkens waren er bezwaren, zo'idat de Classis niet gunstig durfde adviseeren. Thans echter is het gunstig advies gegeven, nadat een tweetal predikanten, van de Classis afgevaardigd, nog eens een onderzoek ter plaatse hadden ingesteld.
Maastricht is geen „oorlogskerk", maar is langzaam gegroeid. Er is wel veel wisseling, zooals in alle Zuidelijke Kerken, de mijnstreek uitgezonderd, maar toch vertoont het aantal leden een stijgende lijn.
Maastricht is nog een kleine Kerk, maar, waar God toont, dat hij Maastricht niet los laat-, de stad, waar eens een bloeiend Gereformeerd kerkelijk leven geweest is, daar hebben wij goede hoop. voor de toekomst.
Kort verslag van de vergadering der classis Axel, gehouden te Teineuzen 16 Oct, 1919.
Art. 1. Namens de roepende kerk van Hoek opent Ds. v. d. Wal de vergadering. Gezongen wordt Ps. 86:6, gelezen Ps. 87.
Art. 2. De praeses wenscht Ds. de Walle geluk met het beroep van Serooskerke en spreekt er yija blijdschap over uit, dat hij vrijmoedigheid vond om te bedanken.
Art. 3. Moderamen: Ds. H. v. d. Wal, praeses, Ds. A. Thielen, scriba, Ds. J. R. Goris, assf ssor.
Art. 4. Ds. de Walle en Oud. de Koeier zien de Credentialen na; alle kerken zijn wettig vertegenwoordigd door de primi-afgevaardigden.
Art. 5. Notulen worden gelezen en onveranderd goedgekeurd,
Art. 6. Correspondentie is niet gevoerd. Ingekomen stukken. Een schrüvi n van de Part. Syn, van Br, en L, om den Evangelisatiea'beid aldaar te steunen. De praeses spreekt een aanbevelend woord. Schrijven van de Cl. Appingedam ten behoeve van de kerk van Woldendorp. Verzoek om steun aan Ds. PI. v. A. Kei nisgeving van de Classis Fran-ker, dat Ds. de J, volgens Art, 12 D. K. O. is overgegaan tot een anderea staat des levens.
Art. 7. Rondvraag Art. 41 D. K. O. Axel vraagt toestemming voor het toepassen vau den 2en trap van censuur op 2 dooplcden, wegens zonde tegen het 4e gebod. Wordt gegeven. O. vraagt vacaturebeurten die toegestaan worden. Dezelfde kerk ontvangt advies inzake de geloovigen d e te Aardenburg wonen en vergaderen. De Classis betuigt op voorstel van de kerk van Z. adhesie aan het request van de Classis H., inzake verhooging der subsidiën aan geestelijken. Pauze. Afdoening geldelijke zaken. „
Art. 8. Rapporten zijn niet te behandelen, Deputatenbenoemingen Class, Corr. Ds. Groeneveld, quaestor Ds. Groeneveld, kerkvisitatie Ds. Groeneveld en de Walle, sec. Ds. v. d. Wal en Ds. Thielen. Aprobb, Axel en Zaamslag, sec Neuzen. Zending Ds. Groeneveld sec. Ds. Goris. Rijnpr. en Ev. N.-Brabant en Limb. Ds. Thielen. Collecten: Ds, v, d. Wal en Br, D. Scheele, Az, Hulpbeh, kerken: Ds. Goris. Ait. 19 D. K. O.: Ds. de Walle, sec Ds. Thielen. Vacaturebeurten: Ds. de Walle en Oud, Kosten, Kas hulpbeh. idioten Oud. J. Haak,
Art. 9. Roepende Kerk volgende vergadering Terneuzen, 3e Donderdag in Januari,
Art, 10. Rondvraag. Ter sprake komt een geval van grensregelmg; het betreft kinderen, die nog inwonen in het gezin en door het afleggen van de belijdenis des geloofs bij een andere kerk komen te behooren. Hierin wordt advies gegeven. Kasboeken worden gezien en in orde bevonden. De zendingsdepulaat verzoekt alle bijzondere gifien hem toe te zenden.
Art. 11, Het kort verslag wordt gelezen en vastgesteld.
Art. 12, Op verzoek van den praeses gaat de assessor voor in dankgebed en wordt de vergadering gesloten.
Op last der Cassis,
J. R. GORIS.
RAPPORT der Commissie inzaice de icwestie Ds. J. B. Netelenbos, ingediend bij de Classe Middelburg der Gereformeerde Kerken, in Nederland.
Aan de Classis Middelburg.
WelEerwaarde en Eerwaarde Broeders. De door U in Uwe vergadering van 13 Mei j.l. benoemde Commissie inzake de kwestie Ds. Netelenbos heeft zich Dinsdag 10 Juni naar Middelburg begeven en dienzelfden avond haar eerste vergadering gehouden. De Commissie bestond uit de broeders Prof. Dr. W. Oeesink, Prof. Dr. A. O. Honig, Prof. Dr. T. Hoekstra en Ds. J. H. Landwehr. Een vijfde Commissielid was niet aanwezig, daar Ds. J. van der Linden door ongesteldheid verhinderd was en de broeders, die in zijn plaats benoemd waren, hadden bedankt. Nadat de vergaderiiig door den saamroeper der Commissie was geopend, werd Prof. Honig benoemd tot voorzitter en Prof. Hoekstra tot secretaris.
Allereerst werd getracht vast te stellen, welke de taak der Commissie was. Blijkens het besluit der Classis van 13 Mei werd de Commissie benoemd „om door bespreking van de aanhangige kwesties zoo mogelijk den bedoelden broeder voor ons kerkelijk leven te behouden." Het in de bladen gepubliceerde verslag der Classicale vergadering op 27 Mei omschrijft de taak der Commissie op deze wijze: „door bespreking van de aanhangige dogmatische kwesties zoo mogelijk Ds. Netelenbos voor het kerkverband te behouden en aan de classis een rapport uit te brengen van hare bevinding, zoodra die bespreking tot een vaststaand positief of negatief resultaat zal hebben geleid."
Nadat de door U benoemde broeders Ds. L. Bouma en Ds. A. C. Heij den gang van zaken hadden uiteengezet en het besluit toegelicht, was het der Commissie nog niet in alle deelen duidelijk, hoe ver zich de opdracht uitstrekte.Wel bleek dat de kerkrechtelijke kwestie door haar kon worden uitgeschakeld en het niet tot hare taak behoorde een oordeel uit te spreken over de wettigheid of onwettigheid van het schorsingsbesluit der classis van 13 en 27 Mei. Zij had zich aldus te beperken tot „de dogmatische." Het kwam haar gewenscht voor, en zij meende daarmee in den geest van de opdracht uwer vergadering te handelen, Ds. Netelenbos uit te noodigen tot een onderhoud over enkele punten der Belijdenis, en, zoo het bleek, dat hij, op bepaalde punten, van de Belijdenis afwijkende gevoelens voordroeg, te trachten door broederiijke samenspreldng het onjuiste daarvan hem onder het oog te brengen. Voorts besloot zij het resultaat van die bespreking aan U te rapporteeren en U zoo mogelijk met een advies te dienen.
Den volgenden dag, 11 Juni, werd de tweede vergadering gehouden. Op hare uitnoodiging kwam Ds. Netelenbos in de vergadering om deel te nemen aan de bespreking, die, het zij, met dank erkend, van het begin tot het einde in aangenamen toon werd gevoerd.
De Commissie meende goed te doen tot uitgangspunt der bespreking te kiezen de brochure van Ds. Netelenbos uitgegeven onder den titel „De grond van ons geloof" in de Serie Practisch Christendom onder redactie van Dr. H. Th. Obbink en P. J. Molenaar (uitgave G. J. A. Ruys, Utrecht, 1919).
De voorzitter stelde voor in de eerste plaats te spreken over „de ingeving der Heilige Schrift". In dit onderhoud droeg Ds. Netelenbos de volgende gedachten voor:
„Ik sta op het standpunt van de organische inspiratie en neem aan, dat God de schrijvers der H. Schrift in hun gedachtengang leidde bij de teboekstelling van Gods Woord. Het moet niet zóó worden opgevat, dat God woord voor woord heeft ingegeven, hetwelk het standpunt is van hen die de mechanische inspiratie voorstaan; gaan we op die lijn door, dan is er uitsluitend een Goddelijke factor in de H. Schrift en wordt de menschelijke factor ontkend. We moeten rekenen met het menschelijk onvolkomene in de H. Schrift en daarom onderscheiden tusschen haar wezen en haar uitwendige gestalte, tusschen de waarheid die God heeft geopenbaard en de beelden en vormen, waarin de bijbelschrijvers die waarheid uitdrukken. Die beelden heeft God niet ingegeven, maar zijn inkleeding, die verband houdt met de eigenaardige persoonlijkheid van den profeet, het milieu waarin hij leefde, enz. Zoo is de inkleeding der gedachten Gods in het Oude Testament geheel Oostersch. De feiten van Genesis 2 en 3 neem ik aan, n.l. dat er een val geweest is door verieiding en de zonde uit de duivelenwereld in de menschheid is gekomen, maar dit feit wordt meegedeeld in Oostersche inkleeding, d.i. in mythischen vorm."
Tegenover dit gevoelen van Ds. Netelenbos merkte de Commissie op, dat, naar Gereformeerd belijden, niet alleen de gedachten maar ook de 'woorden, niet alleen de inhoud maar ook de vorm door God is ingegeven. De H. Geest heeft in de mannen, die Gods Woord te boek stelden niet alleen de gedachten gewekt maar ook de woorden ingegeven. Hoewel de H. Geest hierbij organisch werkt (Ds. Netelenbos heeft een onjuiste voorstelling van de organische inspiratie) en de mannen Gods met hun eigenaardige qualiteiten in zijn dienst neemt, en een Jesaja dus in anderen vorm schrijft dan een Amos, zoo heeft toch de H. Geest ook bij den vorm, waarin de gedachten werden belichaamd, hen geleid en voor dwaling behoed, zoodat hunne woorden zijn woorden Gods. De Gereformeerden hebben steeds geleerd een woordelijke ingeving (inspiratio verbalis).
Het gelukte de Commissie niet in dit punt met Ds. Netelenbos tot overeenstemming te geraken.
Het tweede punt, door den Voorzitter aan de orde gesteld, betrof het recht van de historische critiek.
Op bladz. 6 van genoemde brochure lezen we: Zoo de Schrift beschouwend, kan men alle recht aten wedervaren aan de individualiteit der Bijelschrijvers, aan de inkleeding, die zij van de eiten der heilsgeschiedenis geven, staat of valt ns geloof niet met de resultaten der historische ritiek, die alleen dan bestreden moet worden, als e ons de zekerheid van ons kindschap en de ope der heeriijkheid zou ondermijnen". JVlet deze itspraak werd vergeleken hetgeen op bladz. 8 an de brochure te lezen staat. Bij het onderhoud ver dit punt merkte Ds. Netelenbos op, dat onerscheiden moet worden tusschen „ongeloovige" n „geloovige" critiek. De eerste Is veroordeeld, aar de tweede is geoorloofd. Men mag van uit et standpunt van het Christelijk, geloovig beustzijn op de H. Schrift critiek oefenen. „Zoo eloof ik b.v. dat Jesaja 40—66 niet van Jesaja s, niet op dezen grond, gelijk de Modernen stelen, maar op dezen grond dat God zich in zijn penbaring altijd aansluit bij de historische omtandigheden en bij het instorten van zijn geachten rekent met het milieu waarin de Bijbelchrijvers leven. Jesaja 40—66 onderstelt de balingschap en moet dus door iemand géschreven ijn die later leefde dan Jesaja, de zoon van Amoz. enzelfden regel kunnen we ook toepassen bij et Hooglied. Als ik met de critiek van mijn geloovig bewustzijn het Hooglied beoordeel, kan ik het niet voor echt verklaren; het spreekt tot mij niet als te hebben Goddelijk gezag". *
Hier tegenover heeft de Commissie er op gewezen dat de z.g. historische critiek a 11 ij d bestreden moet worden. Zij ondermijnt de zekerheid van het kindschap, maar indien ze dit in een bepaald geval eens niet deed, zou ze desondanks verworpen moeten worden, omdat wij Gods Woord niet van uit het ongeloovig maar evenmin van uit het geloovig bewustzijn aan critiek mogen onderwerpen, terwijl daarentegen het Woord Gods de criticus over al onze gedachten en overleggingen is. Naar het oordeel der Commissie is een gevoelen, - als onder dit tweede punt is aangegeven, niet in overeenstemming met artikel V van de Nederlandsche Geloofsbelijdenis, waarin de Gereformeerde kerk uitspreekt: alle deze boeken (dus ook het Hooglied) ontvangen wij voor heilig en kanoniek en wij gelooven zonder eenige twijfeling al wat daarin begrepen i s.
Het gelukte der Commissie ook op dit punt niet Ds. Netelenbos tot andere gedachten te brengen.
Evenmin was dit het geval met het derde punt dat behandeld werd, hetwelk met het voorafgaande nauw samenhangt, n.l. de grond van ons geloof.
Heel de brochure van Ds. Netelenbos wordt door de gedachte beheerscht, dat de laatste en diepste grond van ons geloof niet ligt in het geloofs-object, maar in^ het geloofs-subject, niét in het objectief buiten oiis bestaande Woord Gods, gecodificeerd in de H. Schrift, maar in het getuigenis des H. Oeestes in het hart van den geloovige. Duidelijk blijkt dit op bladz. 6 van de brochure, waar onder aan de bladzijde staat: „De Schrift verricht dus hulpdienst voor deze bedeeling. Het spreken Gods i n den mensch is het doel der openbaring. Maar dan kan de Schrift ook nooit de laatste en diepste grond van ons geloof zijn. Deze kan niet buiten ons liggen, noch in bewijzen of redeneeringen, noch in kerk of traditie, noch in de Schrift, maar kan alleen gevonden worden in den mensch zelf, in het religieuze, wedergeboren subject, den Christen".
De Commissie heeft in een uitvoerig betoog getracht Ds. Netelenbos van het onjuiste van dit subjectivistisch standpunt te overtuigen. De H. Schrift toch is de grond van ons geloof, zij is in zichzelf waar en voor ons is wat zij zegt waar, omdat zij het zegt. Op welken grond gelooft Gods kind aan de vergeving der zonden? Niet op grond van een of andere inspraak in het hart, maar omdat de H. Schrift zegt, dat, indien wij onze zon-, den belijden. Hij getrouw is en rechtvaardig dat Hij ons de zonden vergeve en ons reinige van alle ongerechtigheid (1 Joh. 1:9). Op grond van dit Woord Gods en dergelijke uitspraken gelooven de Christenen de vergeving der' zonden. Nu kunnen wij die schuldvergeving niet aanvaarden zonder dat de H. Geest het geloof in onze harten werkt. Er is dus tweeëriei werking des H. Geestes, een werking die tot effect heeft de in de H. Schrift gegeven openbaring, en een werking in de harten van Gods kinderen. (Dit verband tusschen de werkingen des H. Geestes wordt ook duidelijk aangegeven in Dordtsche Leerregels III en IV, 12). Hij ontsteekt in de H. Schrift voor ons het licht op het pad, maar geeft ons ook fiet orgaan om dat licht te zien. Daar is een buiten ons bestaande, objectief gegeven openbaring, die de grond is voor ons geloof, en in ons een werking des H. Geestes om die openbaring te kennen en haar inhoud ons toe te eigenen. Er is op zichzelf geen bezwaar tegen om de werking des H. Geestes in ons te noemen den subjectieven geloofsgrond, als dan maar vaststaat dat de Gods openbaring in de H. Schrift de objectieve geloofsgrond is, gelijk de Nederl. Geloofsbelijdenis in art. V duidelijk zegt, dat v/ij alle deze boeken ontvangen voor heilig en kanoniek om ons geloof daarnaar te reguleeren, daarop te gronden en daarmede te bevestigen, om dan : n het vervolg van dat artikel van het getuigenis des H. Geestes in onze harten als den subjectieven geloofsgrond te spreken. Daarom is het aangehaalde gevoelen van Ds. Netelenbos op bladz. o van de brochure, uitgedrukt in de tegenstelling: de geloofsgrond kan niet liggen in de H. Schrift, maar kan alleen gevonden worden in het wedergeboren subject" naar het oordeel der Commissie niet conform de Gereformeerde Confessie. Hiermede samenhangende uitspraken over het wezen des geloofs, waarbij Ds. Netelenbos het ken-element tot een minimum reduceert (pag. 2 v.v.) en het instrumenteele karakter van het geloof ontkent (pag. 12) kunnen den toets der Gereformeerde belijdenis niet doorstaan.
Ten vierde werd nog gehandeld over het standpunt van Ds. Netelenbos inzake „de Christuservaring." In den loop der bespreking bleek, dat volgens Ds. Netelenbos een moderne (dat is, iemand die de Godheid van Jezus loochent, de „historische critiek" op de H. Schrift aanvaardt an dus b.v. de opstanding van den Heere Jezus Christus uit de dooden ontkent) maar die „ervaring heeft van zonde en genade" met goeden grond kan zeggen: „Christus leeft in mij" en voor een christen kan gehouden worden.
De Commissie wees er op, dat er in hen, die niet wedergeboren zijn, door algemeene werking des H. Geestes wel een krachtig gevoel van zonde en ontwaakt geweten kan zijn, maar dat de zonde dan toch nooit als zonde, gelijk Gods Woord ze ons teekent, wordt erkend en beleden. Voorts dat, wanneer iemand meent vergeving van zonden te hebben, dit niet altijd waar is, daar er voor zoodanig geloof ook valsche gronden kunnen zijn, het geloof dan niet echt is en men alzoo zichzelf misleidt. En eindelijk, dat zoo iemand zegt dat Christus niet uit de dooden is opgewekt, hij in overeenstemming met hetgeen de H. Schrift 1 Cor. 15 leert, niet geacht kan worden een Christen te zijn.
Nadat deze punten breedvoerig waren besproken, voelde Ds. Netelenbos zelf, dat er een kloof was tusschen zijne redeneering en hetgeen de Commissie betoogde. Op de vraag van den voorzitter of hij bereid zou zijn, zijn geschrift over „De grond van ons geloof" in te trekken, antwoordde hij dat niet te kunnen, maar bij zijn gevoelen te persisteeren. Het kwam de Commissie gewenscht voor hem evenwel de gelegenheid te geven over het gesprokene nog eens na te denken, en hem te verzoeken na een week mede te deelen of hij van gevoelen veranderd was.
Na enkele dagen zond Ds. Netelenbos aan de - Commissie een uitvoerig schrijven, waarin hij nogmaals zijn gevoelens uiteenzette. Hoewel door dezen brief geen nieuwe gezichtspunten werden geopend, achtte de Commissie zich toch geroepen nogmaals te vergaderen en Ds. Netelenbos tot dit samenzijn uit te noodigen. Deze vergadering werd 23 Juni j.l. in Amsterdam gehouden. De vier Commissieleden en Ds. Netelenbos waren tegenwoordig. Nadat bovenstaand verslag van de eerste
samenkomst in Middelburg was voorgelezen en zoowel de Commissie als Ds. Netelenbos verklaard hadden dat dit verslag het verhandelde objectief weergaf, is over de betreffende punten in den breede gehandeld. Aan het eind van de samenspreking heeft de Commissie Ds. Netelenbos verzocht wegens den ernst der zaak, het door de Commissie aangevoerde nogmaals biddend te overwegen en haar zoo mogelijk na een week te berichten of hij van gevoelen veranderd was.
Den vijfden Juli kwam bij den Voorzitter der Commissie een schrijven in, waarin Ds. Netelenbos verzocht dat de leden der Commissie de in dit schrijven aangevoerde punten nog eens zouden bespreken. Hoewel het duidelijk was, dat Ds. Netelenbos bij zijn gevoelen persisteerde, meende de Commissie, niets onbeproefd willende laten om haar doel te bereiken, nog éénmaal te moeten vergaderen. Deze vergadering is 22 Juli te Utrecht gehouden. Alle leden der Commissie en Ds. Netelenbos waren tegenwoordig.
De voorzitter deelde allereerst aan Ds. Netelenbos mede, dat de Commissie van oordeel was, dat zij alleen de gevoelens van Ds. Netelenbos en niet die van andere personen had te bespreken. Deze mededeeling geschiedde naar aanleiding van een opmerking door Ds. Netelenbos in een schrijven aan de Commissie gemaakt, dat Dr. A. Kuyper Sr. en Dr. J. G. Ubbink eigenlijk op hetzelfde standpunt zouden staan als hij. Ds. Netelenbos beriep zich op hetgeen Dr. A. Kuyper Sr. geschreven heeft in „De Heraut" van 3 Juni 1917 over de verhouding van den eersten brief aan de Thessalonicenzen tot den tweeden brief ten opzichte van den tijd van de wederkomst van Chris tus, en in „De Heraut" van 3 Februari 1918 over de inspiratie der H. Schrift. Volgens Ds. Netelenbos zou er blijkens artikelen van Dr. Ubbink in het Geref. Theol. Tijdschrift (15de jaargang) over den grond van het schriftgeloof, op dit punt overeenstemming bestaan tusschen Dr. Ubbink en hem.
De Commissie heeft daartegen opgemerkt, dat Dr. A. Kuyper Sr. in onderscheidene geschriften is opgekomen voor de Goddelijke autoriteit der H. Schrift en zijn levensarbeid naar haar overtuiging een bestrijding is van de door Ds. Netelenbos verdedigde gevoelens, en dat Dr. Ubbink de Schriftbeschouwing van Ds. Netelenbos zeker niet is toegedaan, maar was voorts van oordeel dat zij niet kon ingaan op behandeling van bedoelde uitspraken in „De Heraut" en het Geref. Theól. Tijdschrift, aangezien een beoordeeling van die uitspraken niet tot hare competentie behoort.
Gedurende de uitvoerige bespreking, die nogmaals gewijd v/erd aan de punten die reeds in dit rapport genoemd zijn, bleek, dat Ds. Netelenbos niet van gedachten veranderd was en bij zijn aldaar omschreven gevoelens persisteerde. Hij meende, dat de door hem verdedigde leeringen binnen de grenzen der Belijdenis toelaatbaar en een bepaalde nuanceering van het Gereformeerd belijden waren. Hij verklaarde het eens te zijn met de kenmerkende punten der Gereformeerde leer als de verkiezing en de verwerping, het zalig worden uit genade alleen, enz. i. e. w. de Gereformeerde Belijdenis te kunnen aanvaarden. Bij navraag bleek evenwel dat hij met dit „aanvaarden van de Gereformeerde Belijdenis" te kennen wilde geven, dat hij niet elke uitdrukking en volzin voor zijn rekening nam: men moet in de Be lijdenis onderscheiden tusschen de zaak en den vorm, geen letterknecht zijn.
Daartegen heeft de Commissie betoogd, dat de Gereformeerden gelooven, dat onze Belijdenisschriften overeenkomen met het Woord Gods. Wie de Geref. Belijdenis inderdaad aanvaardt, neemt haar in haar geheel aan, maakt geen restrictie en belijdt dat zij volkomen overeenstemt met de H. Schrift. Mocht iemand op goede gronden tegen een bepaald gedeelte der Belijdenis bezwaar hebben, dan staat de weg van het gravamen open, aangezien de Belijdenis altijd appellabel is aan de H. Schrift. Een scheiden tusschen zaak en vorm in de Belijdenis, gelijk Ds. Netelenbos wil, komt naar het oordeel der Commissie neer op een aanvaarden van de Belijdenis in hoofdzaak, zou de Belijdenis als accoord van kerkelijke gemeenschap krachteloos maken en de deur openen voor allen wind van leer, is daarenboven ook in strijd met het onderteekeningsformulier, waarin de Dienaren des Woo.rds oprechtelijk in goeder conscientie voor den Heere verklaren, dat zij van harte gevoelen en gelooven dat al de artikelen en stukken der leer in de drie belijdenisschriften begrepen, in alles met Gods Woord overeenkomen. Wat Ds. Netelenbos voorstaat is geen binnen de grenzen der Belijdenis toelaatbare nuance, maar een afwijking van de leer gelijk die in de Belijdenis onzer kerken is geformuleerd. Zijn hoofdfout is, dat hij het zwaartepunt verlegt uit het object in het subject, uit de H. Schrift in wat men (de Christen) voor zijne geloofservaring houdt.
Daar het der Commissie tot haar leedwezen niet gelukte Ds. Netelenbos tot andere gedachten te brengen, werd de samenspreking beëindigd.
Aan het einde van het rapport gekomen vat de Commissie het verslag van haar bevinden in de volgende conclusie samen:
De Comm. deelt op grond van het bovenaangavoerde U mede, dat, naar haar oordeel. Ds. Netelenbos in zijn brochure „De grond van ons geloof", waarvan de hoofdinhoud gedurende de samenspreking nader werd toegelicht, in zijne beschouwing over de H. Schrift gevoelens voorstaat, welke geacht moeten worden niet in overeenstemming te zijn met art. 4 en 5 van onze Nederl. Geloofsbelijdenis, en adviseert U dit rapport der Commissie ter kennis te brengen van den Kerkeraad van Middelburg.
A. G. HONIG, Voorzitter.
W. GEESINK.
J. H. LANDWEHR.
T. HOEKSTRA,
Kampen, 12 Augustus 1919.
Namens de Classis Middelburg der Gereformeerde Kerken in Nederland,
J. RUNIA, h.t. Scriba.
J. H. LANDWEHR.
T. HOEKSTRA
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 2 november 1919
De Heraut | 4 Pagina's