GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onder het opschrift „De duurtebijslag voor predikanten" schrijlt De Waarheidsvriend.:

Het wetsontwerp tot toekenning van een duurtebijslag van f 100 aan predikanten, geestelijken en andeien is 1.1. Vrijdag in de Tweede Kamer behandeld en met 57 tegen 17 stemmen aangenomen geworden.

Tegen het voorstel stemden alle aanwezige Sociaal-Democraten en Communisten benevens een 2-ial anti-revolutionairen: de heeien de Wilde en Zijlsira.

Uit de stem van de beide laatste Kamerleden bliJKt genotgzaam, dat het wetsontwerp bij de antirevolutionairen geen onverdeelde ontstemming had.

Eigenlijks stond heel de a.-r. Kamerclub tegen het voorstel gekant.

Dit bleek overduidelijk uit de rede van den voorzitter van de Kamerclub, die mede namens zijne geestverwanten verklaarde het ontwerp noch met groote geestdrift, noch met warme bewondering te hebben begroet.

Deze houding kon niet bevreemden, zij was volkomen verklaarbaar, gezien het feit, dat de antirevolutionaire parlij sinds haar optreden op politiek terrein, zich als vooi standster had verklaard, en dit beginsel ook in haar program uitsprak, van losmaking van den ünancieelen band tusschcn den Staat en üc Kerk. ja zelfs, op die losmaking, telkens wanneer dit pas gaf, aandrong. Daarom moest elke stap, die in tegepovergestelde richting van de verbreking van de zilveren koorde ging, onverbiddelijk op verzet van anti-revolutionaire zijde rekenen.

Nu ging het bij de toekenning van duurtebijslag in de voornaamste plaats over de vraag of het wetsontwerp ook in eenig opzicht tot versterking van üen geldelij ken band tusschen Staat en de Kerk zou leiden.

Deze vraag werd eenerzijds ontkennend beantwoord door iMr. Rutgers en met hem door het grootste deer van zijn politieke vrienden. Zij meenden, dat het wetsontwerp op de bestaande practijk geen inbreuk maakt en bovendien, wat gevraagd wordt, was immers geen verhooging van het rijkstractement, maar slechts een duurtebijslag van f 100 en dit nog wel voor éénmaal"

Anders stond de heer de Wilde tegenover de zaak. Deze afgevaardigde miste voor de toekenning van den bijslag den rechtsgrond. Hij zag in de bijdrage van f 100 een aantasten van de eer der kerk. Mocht de Kamer het voorstel verwerpen, dan hoopte dit Kamerlid, dat onder het geloovige deel van het Nederladdsche volk een actie zou ontvlammen, om te zorgen, dat de predikanten geen cent daardoor te kort zouden komen.

Hoe dit nu alles zij, wij gelooven, dat de Kamer goed deed met het wetsontwerp mede te gaan. Immers wordt in de verhouding tusschen Staat en Kerk door de duurtebijslag niets veranderd; om die reden was vóórstemmen gerechtvaardigd. Het motief van den Minister van Financiën wa» daarbij juist, dat waar de waarde van het geld is gedaald, een bijslag billijk was.

Ons leek intusschen van meer belang de uiting van Mr. de Vries, dat voor de Kerk de gunstigste positie zal wezen, als zij zich volkomen vrij kan gcioelen en uitleven, en voorts de mededeeling van den Minister in antwoord op eene verklaring van Mr. Rutgers, dat de losmaking van de financiëele bancen, welke zoowel in het belang van den Staat als die van de Kerk is te beschouwen, bij de eerstvolgende Grondwetsherziening aan de orde kan komen.

Deze toezegging van regeeringswege gedaan, zal zeker de gereformeerden verheugen, en niet het minst wat de Minister op de toezegging liet volgen n.l. dit, dat de regeering met de zaak spoed maakt, hetgeen hieruit bleek, zoo zeide Mr. de Vries, dat de regeering de Kerkgenootschappen in een schrijven al op de zaak heeft gewezen.

Dit laatste geeft hoop, dat het initiatief voor wyziging van artikel 171 der Grondwet van de regeering zal uitgaan.

Zoo hebben dan de discussies van verleden Vrijdag een alleszins gunstig verloop gehad.

In de Rotterdamsche Kerkbode schrijft Dr. A. Kuyper over ten nieuw clement, dat in den liturgischea dienst is opgtnomen in verscheidene onzer Kerken, het volgende:

In den tegenwoordigen tijd wordt door sommigen gevraagd om in de openbare godsdienstoefeningen, meer dan tot nu toe het geval is, het liturgisch element tot zijn recht te doen komen

Wij hooren dat er zelfs in andere kerjsen Dienaren des Woords zijr> die er speciaal liturgische diensten houden. De gemeente komt dan samen, en er wordt niet gepredikt, maar alleen gezongen, gelezen, en voorts belijdenis gedaan van de Twaalf Geloofsartikelen, de Tien Geboden voorgehouden, en het Onze Vader gebeden. Men leeft in de gedachte dat zulke samenkomsten meer wijding bezitten en meer stichting geven dan een Dienst waarin de bediening van het Woord de hoofdzaak is.

Nu willen wij in dit artikel niet over den liturgischen dienst als zoodanig schrijven. Wij kunnen ef wel inkomen dat sommigen, zoodra zij iets anders zien dan zij gewoon zijn, onder den indruk vn het nieuwe komen en de bekoring er van ondergaan, maar wij gelooven toch ook dat zij die een liiurgischen dienst geregeld bijwonen, biimen niet al te langen tijd zulke diensten ook al weer «heel gewoon" gaan vinden. Men moct altoos voorzichtig zijn met hen die steeds «iets nieuws" begeeren, want nu willen zij dit, dan weer iets ander.-. Alleen als metterdaad verbetering wordt aangebracht, kan er een pleit vóór gevoerd worden. Maar het is meermalen gebleken dat alle verandering nog geen verbetering is.

Doch wel willen wij over iets anders een enkel woord zeggen, namelijk over een bepaald punt, niet over den liturgischen dienst als zoodanig, maar over wat men noemt een liturgisch element in den Dienst des Woords.

We lazen onlangs, in de rubriek Kerknieuws dit bericht:

„De kerkeraad der Geref. kerk te Zwolle heeft besloten, dat voortaan na het lezen der wet door de gemeente zal aangeheven worden: „Och. of wij uw geboon volbrachten", en in de avondgodsdiénstoefening na het uitspreken van de geloofsbelijdenis zal gezongen worden het Te vers van den Avondzang. De kerkeraad hoopt, dat een eu ander aan den dienst meer wijding zal geven".

Aan dit bericht werd deze beschouwing toegevoegd:

„Er is zeer zeker nog wel het een en ander aan onze godsdienstoefeningen te verbeteren (zie Kuyper Onze Eeredienst). Maar of de weg van Zwolle en andere Kerken, die evenzoo handelen, juist is, wagen wij te betwijfelen. Wat de Wet betreft: behoort, als men verandering wil aanbrengen, deze niet gelezen te worden aan het eind van den dienst, om aan de gemeente voor te houden, hoe zij naar het gehouden Woord te handelen heeft? En dan kan de gemeente antwoorden met de genoemde bede. Maar dat op het lezen der 12 Artikelen de gemeente antwoordt met den avondzang achten wij liturgisch onjuist; in de 12 Artikelen zegt de gemeente reeds wat zij belijdt; laat het zijn, dat een persoon (b.v. een voorlezer of predikant) deze Artikelen opzegt, hij doet dit toch namens de gemeente; hij houdt in dit opzeggen de gemeente niet voor oogen wat zij belijden moet, doch de gemeente zelf belijdt bij monde van den spreker haar geloof; daarom heeft het geen zin meer, dat de gemeente er nog een versje aan toevoegt. Nog beter zou men dit inzien, als de gemeente eenparig en tegelijk de 12 Artikelen opzei, gelijk in Engeland geschiedt."

Het is in meerdere kerken gewoonte geworden om Tia het voorlezen van de Wet onmiddellijk aan te heffen: „och, of wij Uw gtboon volbrachten 1" Dat is metterdaad stichtelijk, en ook in het hierboven bijgebrachte wordt daarop geen aanmerking gemaakt.

Maar wel wordt daarin aan critiek onderworpen het besluit om na het lezen van de Twaalf Geloofsartikelen het bekende slotvers van den Avondzang te zingen. Het wordt zelfs „liturgisch onjuist" genoemd. En zulks wel hierom omdat de Twaalf Geloofsartikelen niet aan de gemeente worden voorgehouden zooals de Wet, maar namens de gemeente worden opgezegd.

Nu is het volkomen waar dat het lezen van de Wet en de belijdenis van de Twaalf Geloofsartikelen niet op één lijn staan. Want als de Wet gelezen wordt spreekt de Heere tot Zijn volk, en de ambtsdrager die hier optreedt, verricht zijn werk ambtelijk, dat wil zeggen, hij spreekt namens den Heere. En als belijdenis van de Twaalf Artikelen gedaan wordt, dan spreekt niet God de Heere tot Zijn volk, maar dan spreekt de Gemeente haar geloof uit lot God, en de ambtsdrager die deze Artikelen voorleest, doet zulks namens de gemeente. In het buitenland, met name in de Engelsche Kerk, komt het dan ook voor, dat de Twaalf Geloofsartikelen door heel de gemeente worden opgezegd.

Maar al is het nu ook zoo dat er dit verschil is tusschen de Wet en Twaalf Geloofsartikelen, daaruit volgt niet, tenminste onzes inziens niet, dat het wel past om na voorlezing van de Wet een versje te zingen, en niet na de belijdenis des geloofs.

We lezen in het aangehaalde stukje: „de gemeente zelf belijdt bij monde van den spreker haar geloof; daarom heeft het geen zin meer dat de gemeente er nog een versje aan toevoegt."

We zien hier geen verband tusschen, we zien niet in waarom „het geen zin heeft." Zie, we kunnen het ons zoo voorstellen, dat de voorlezer namens de gemeente de belijdenis van het algemeen, ongetwijfeld. Christelijk geloof doet, en dat de gemeente door haar zang er het amen op uitspreekt. En ook is er plaats voor de gedachte dat eerst de belijdenis van het geloof, het geloof in God Drieëenig, gedaan wordt, en dat dan, zooals in het laaste vers van den Avondzang het geval is, gebeden wordt tot dien Drieëenigen God, tot den Vader, dat diens liefde blijkt, tot den Zoon om gelijkmaking aan Zijn beeld, tot den Heiligen Geest om de vertroosting, om tenslotte met aanbidding tot den Drieëenigen God te besluiten.

Het heeft onzes inziens zeer zeker zin, zelfs een goeden zin, na de belijdenis een bede te doen aan Hem, wiens naam is beleden en te eindigen met doxologie.

Deze opmerking is volkomen juist. Ia tal van Kerken is dit gebruik dan ook reeds ingevoerd, en er valt veel voor te zeggen, dat de gemeente door, dit gezang zelf deel neemt aan den liturgischen dienst.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 november 1919

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 november 1919

De Heraut | 4 Pagina's