GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het belangrijkste besluit dat de Generale Synode

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het belangrijkste besluit dat de Generale Synode

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 8 Oct. 1920.

Het belangrijkste besluit dat de Generale Synode van Leeuwarden genomen heeft, raakt natuurlijk de uitbreiding, aanvulling of zoo men wilden uitbouw onzer Belijdenisschriften.

De behoefte aan zulk een uitbreiding werd reeds lang ia onze Kerken gevoeld. Men vergete toch niet, dat sinds deNatiouale Synode van Dordt van 1618 en 1619 van een nadere aanvulling of uitbreiding onzer Belijdenis geen sprake was geweest, wanneer men de Walchersche Artikelen, die geen algemeen gezag hadden verkre­ ­ gen, uitzondert. Meer dan drie eeuwen lang had de belijdenis stilgestaan. Toch kan het zeker niet ontkend worden, dat in deze eeuwen het inzicht in de waarheid Gods .verder voortgeschreden en verdiept , is geworden. En de rijpe vrucht van deze dogmatische ontwikkeling behoorde in den schat der Belijdenis te worden opgenomen. e Daarbij kwam, dat ook de ontwikkeling der dwaling in dien tijd niet heeft stilgestaan; dat allerlei nieuwe ketterijen zijn opgekomen; en daarom de vraag wel moest gesteld worden, of de Kerk ook daartegen t het getuigenis van Gods Woord niet had te doen uitgaan.

t De aandrang ditmaal door alle Particuliere Synodes op de Generale Synode uitgeoefend, om' tot uitbreiding onzer Belijnis over te gaan, toonde dan ook wel, hoe de overtuiging in heel onze Kerk levendig was geworden, dat zulk een aanvulling noodzakelijk was.

Maar evenzeer werd daarbij door alle Particuliere Synodes uitgesproken, dat men de Belijdenisschriften zelf onverzwakt wilde handhaven. Er was dus geen sprake van, dat men bezwaren had tegen den inhoud der Belijdenis zelf. Veeleer bleek, dat men met onkreukbare trouw wilde vasthouden aan het «geloof door onze vaderen ons overgeleverd. Niet om verandering van de Belijdenis zelf, maar om uitbreiding was s het te doen.

Natuurlijk wil dit niet zeggen, dat daarom de vorm, waarin deze Belijdenis gegoten is, niet voor verbetering vatbaar zou wezen, ïn zooverre de uitdrukking, door verschillende particuliere Synodes gebruikt, dat men de Belijdenis algeheel en ongewijzigd wenschte te handhaven, tot misverstand s in dit opzicht aanleiding kon geven, heeft de Generale Synode deze uitdrukking dan ook niet overgenomen. De Generale Synode sprak alleen van onverzwakte handhaving der Belijdenis. Elke poging tot ontwrichting of zelfs maar tot • verzwakking van onze Belijdenis wees zij af. Maar dat de Belijdenis geheel ongewijzigd zou moeten blijven, sprak ze niet uit. En volkomen terecht. Ónze Kerken hebben op de Generale Synode van Utrecht zelf een wijziging in de Con­ r fessie aangebracht door in Art. XXXVI een uitdrukking"te s.chrappen, die naar de ­ overtuiging onzer Kerken niet conform den Woorde Gods was. En het zou niet in overeenstemming met ons Gereformeerd beginsel zijn geweest, wanneer de Synode thans verklaard had de Belijdenis ook voor s de toekomst geheel '«ngewijzigd te willen handhaven. Daarmede zou een valsch s orthodoxisme in onze Kerken zijn ingeluid, dat aan de letter van de Belijdenis zich vastklampt en van geen verbetering der Belijdenis weten wil, zelfs niet van den vorm, waarin de waarheid is uitgedrukt. Er zou dan geen woord, geen titel of jota in de Belijdenis mogen veranderd worden. De Belijdenis zou even onfeilbaar zijn als de Heilige Schrift zelf.

H et is daarom goed geweest, ' dat de Generale Synode deze minder gelukkige uitdrukking, die tot misverstand aanleiding kon geven, niet heeft overgenomen. Zelfs heeft de Commissie, die over deze zaak rapport uitbracht, uitdrukkelijk verklaard te erkennen, dat de vorm., waarin onze Belijdenis gegoten is, wel voor verbetering vatbaar is. Niet elke waarheid, die we belijden, is daarin op even gelukkige wijze uitgedrukt. Er worden in onze Belijdenis teksten aangehaald als bewijsplaatsen, waarvan het de vraag is, of ze wel deze bedoeling hebben. Onze Belijdenis is en blijft feilbaar, omdat zij menschenwerk is. Óp j zich zelf zou er dan ook tegen textueele , revisie van onze belijdenis geen bezwaar bestaan. Met een gravamen of bezwaar tegen den leerinhoud der Belijdenis heeft j dit niet te maken. Dezelfde Synode van Dordt, die tegenover de Remonstranten verklaarde dat de geheele Belijdenis overeenkomstig Gods Woord is, heeft toch geen oogenblik geaarzeld daarna den tekst ; der Confessie aan een zeer nauwkeurige en minutieuse revisie te onderwerpen. Maar al erkende de Commissie, dat zulk een textueele revisie zeker niet ongeoorloofd en ook niet overbodig zou wezen, ze meende toch, aangezien geen enkel gravamen daarover uit de Kerken was gekomen, desaangaaade geen voorstel aan de Synode te moeten doen. Trouwens, de kleine feilen en onvolkomenheden, die in dit opzicht onze Confessie aankleven, zijn van te ondergeschikten aard om zulk een revisie urgent te verklaren.

Van veel ingrijpender belang was natuurlijk de vraag, wanneer de Synode zou ingaan op den wensch, om den dogmatisehen inhoud der Belijdenis aan te vullen, welken weg zij daarbij zou inslaan.

Om de beslissing, die de Generale Synode nam, wel te verstaan, dient eerst een blik te worden geslagen op de verschillende voorstellen, die ter Synodale tafel waren ingediend. Ook al gingen deze voorstellen alle uit van de noodzakelijkheid der uitbreiding, ze waren niet eenparig wat betreft de motieven, die tot deze uitbreiding moesten leiden, en evenmin wat den ÖWZ/*»^ en den vorm dezer uitbreiding aangaat.

De Kerkeraad van Amsterdam (Zuid), van wien eigenlijk het voorstel, tot deze uitbreiding uitging, gaf tweeërlei grond aan. Vooreerst, dat het belijdend inzicht in de waarheid Gods in de laatste eeuwen niet onbeduidende vorderingen heeft gemaakt. En ten tweede dat ook de ontwikkeling der dwalingen, waarmede de Kerk in ons land te kampen heeft, steeds verder was voortgeschreden. Als voorbeelden van wat in onze Belijdenis ontbrak of althans aanvulling behoefde, wees de Kerkeraad met name op het ontbreken van een ofScieele formuleering inzake de H. Schrift en hare inspiratie in verband met de sedert Dordt opgekomen Schriftcritiek, inzonderheid tegenover de zoogenaamde ethische richting; inzake de eenheid en pluriformiteit der Kerk; in zake de verhouding der algemeene en bijzondere genade; en in zake het Adventisme, Chiliasme, de Christian Science, het Sabbatisme, het Spiritisme, de Theosophie enz.

De Classis Amsterdam, wier voorstel door de Particuliere Synode van Holland werd overgenomen en daarna door de meeste Particuliere Synodes werd gesteund, nam een geheel ander standpunt in. Ze liet het eerste motief weg, dat nl. de Kerk tot dieper inzicht in de waarheid Gods gekomen was en daarom op verschillende punten de Belijdenis aanvulling behoefde, en behield • alleen den tweeden grond, nl. dat de Kerk geroepen was nader te formuleeren wat zij beleed tegenover de opgekomen dwalingen, zeer bepaaldelijk tegenover de ethische richting, waarbij dan onder meer genoemd werden als punten waarom het ging: de Heilige Schrift als het Woord Gods en hare ingeving door den Heiligen Geest; den Zoon van God als den Christus der Schriften; de verlossing, die in Christus Jezus is; het verband en de verhouding der algemeene en bijzondere genade; de Kerk des Heeren in hare eenheid en hare min of meer zuivere formatiën; de eenigheid en vol strektheid der Christelijke religie; de verhouding tusschen de Kerk des Heeren en de Overheid, en de anti-Christelijke beginselen welke thans op het gebied van het maatschappelijk leven aan de orde zijïi. En weder een ander standpunt nam ten slotte de particuliere Synode van Friesland (Noordelijk gedeelte) in. Deze Synode sprak uit, dat er belangrijke artikelen in onze Belijdenis waren, met name die handelen over de H. Schrift (Art. II—VII), over het onderscheid en de merkteekenen der ware en valsche kerk (Art. XXIX) en over het ambt der Overheid (Art. XXXVI) die niet meer op de hoogte zijn van de be hoefte dezer tijden en ook niet altijd duidelijk en volledig meer het gevoelen der Kerken vertolken betreffende de eenheid en pluriformiteit der Kerk, de verhouding van Kerk en Staat en de tegenstelling van de Souvereiniteit Gods met de dusgenaainde Volks-en Staatssouvereiniteit, en stelde daarom aan de Generale Synode voor, met name ten opzichte yan deze drie stukken tot éen duidelijke omschrijving te komen van wat onze Kerken belijden. Voorts toonde ook deze Synode wel een open oog te hebben voor het gevaar, dat school in het'opkomen van nieuwe en het weer opleven van oude dwalingen, zooals theosofie, spiritisme enz., maar ze wees met niet minder nadruk op de bedenkelijke teekenen in de levenspractijk die zich hier en daar voordeden en die getuigden van een uitwissching der grenzen tusschen kerk en wereld en neiging tot wereldgelijkvormigheid. Ze stelde daarom voor, aan de Generale Synode tegen deze genoemde dwalingen in de leer en afwijkingen in het leven een wel beredeneerd getuigenis te doen uitgaan. Een uitbreiding en aanvulling derBelijdenis zelf met het oog op al deze nieuwe dwalingen wenschte de Synode van Friesland (Noord) dus niet. Ze achtte daarvan een getuigenis aan de Kerken genoeg. De aanvulling van de Belijdenis moest zich bepalen tot de genoemde artikelen en moest dienen om, waar deze artikelen niet volledig en niet duidelijk het gevoelen der Kerken meer vertolken, tot een duidelijker omschrijving te komen. Het motief, dat reeds bij den Kerkeraad van Amsterdam (Zuid) op den voorgrond had gestaan, kwam hier eerst tot zijn volle recht.

Legt men deze drie voorstellen naast elkander, dan is het duidelijk, dat de Generale Synode zich geheel bij het voorstel van de Briesche Synode heeft aangesloten. De Generale Synode besloot toch eene Commissie te benoemen met het be perkte welomschreven mandaat om eene nadere formuleering en uitwerking van de drie artikelen des geloofs over de Heilige Schrift, over de Kerk en over de verhouding van Kerk en Overheid in overweging te nemen, en als vrucht - daarvan zoo mogelijk aan de eerstvolgende Synode een ontwerp in dezen geest en van deze strekking in te dienen. En voorts werd besloten in zake de door de Particuliere. Synodes genoemde dwalingen een Getuigenis tot de Kerken te doen uitgaan, dat in korte trekken de gevaren aanwijst, waaraan de Kerken in den tegenwoordigen tijd van alle zijden in haar belijdenis en leven blootstaan.

Hieruit blijkt tevens wat het motief is, dat de Generale Synode geleid heeft om tot aanvulling der Belijdenis over te gaan. Dat motief is niet geweest om bepaalde afwijkende richtingen of ketterijen te veroordeelen. Ware dat het doel geweest, dan zouden geheel andere Artikelen onzer Belijdenis genoemd geweest zijn. Want al kan bij het eerstgenoemde artikel: de Heilige Schrift en haar inspiratie, nog ge dacht worden aan de dwaling der ethische richting, bij de twee andere genoemde artikelen; de Kerk en de verhouding vaa Kerk en Staat, kan hiervan geen sprake wezen. Het noemen van deze Artikelen wijst er op, dat de Generale Synode, evenzeer als de Friesche Synode, van oordeel was, dat niet allerlei opgekomen dwaling, maar wel het feit, dat deze artikelen niet duidelijk en volledig meer het gevoelen der Kerken vertolken, tot een nadere uiteenzetting van deze geloofswaarheden dwong. De commissie, die deze zaak ter Synode voorbereidde, wees er in haar rapport dan ook met nadruk op, dat de leiding des Heiligen Geestes op dit drietal punten het inzicht der Kerk verdiept had en ~ daarom een aanvulling der Belijdenis noodzakelijk was.

Dat de Generale Synode in haar beperkt en welomschreven mandaat den arbeid der Commissie, die deze aanvulling te ontwerpen heeft, tot het drietal Artikelen bepaalde, getuigt dan ook van wijze voor­ zichtigheid. Een nadere aanvulling onzer Belijdenis omtrent den Zoon van God als den Christus der Schriften, de verlossing, die in Jezus Christus is, de eenigheid en volstrektheid der Christelijke religie en wat nog meer in de voorstellen dqr verschillende Particuliere Synodes genoemd werd, was niet alleen niet noodzakelijk, 'maarzou zelfs een overbodig werk geweest zijn. Wat onze belijdenis desaangaande zegt is zoo klaar en duidelijk, dat elke nadere aanvulling of verklaring hier geheel overbodig zou geweest zijn. Maar geheel anders staat het met de genoemde artikelen over de Heilige Schrift, de Kerk en de verhouding van Staat en Kerk.

Wat de Heilige Schrift en hare inspiratie betreft, staan we in onzen tijd voor vraag, stukken, die in dien vorm aan onze vaderen geheel onbekend waren. Ook de Roomsche Kerk heeft ingezien, hoe broodnoodig het was op dit punt tot een nadere formuleering te komen en heeft daarvoor zelfs een aparte Commissie benoemd. Bij de behandeling van de tuchtzaak van Ds. Netelenbos is bovendien wel zeer duidelijk gebleken, hoe onze Belijdenis op dit punt nadere aanvulling behoeft.

Hetzelfde geldt evenzeer van de Artikelen - onzer Geloofsbelijdenis over de Kerk. Het vraagstuk van de zoogenaamde pluriformiteit der Kerk wordt door ons zeker in geheel anderen zin verstaan en opgelost dan onze Vaderen dit deden. Het gravamen door Dr, Buizer op de Generale Synode tegen deze Artikelen ingediend, is wel al zoodanig ongegrond verklaard, omdat het op een verkeerde opvatting van deze Artikelen berustte, maar het vraagstuk zelf, door Dr. Buizer aan de orde gesteld, is daarmede nog niet opgelost. Ook hier is allengs dieper inzicht verkregen en dient daarom onze Belijdenis duidelijker te worden omschreven.

­ En wat het laatste Artikel betreft, Artikel XXXVI, dat handelt over ds verhouding van Staat en Kerk, zoo heeft de amputatie, die dit Artikel op de Synode van Utrecht onderging, wel uit dit Artikel weggenomen, wat naar de overtuiging onzer Kerken met Gods Woord in strijd was, maar terecht is gevoeld, dat we met deze negatieve uitspraak er niet zijn en we noodig hebben een positieve verklaring, hoe de verhouding tusschen Staat en Kerk behoort te zijn.

Al zou de vraag kunnen opkomen, of naast dit drietal artikelen ook niet het leerstuk van de algemeene genade aan de orde had kunnen gesteld worden, omdat dit leerstuk, dat voor onze Gereformeerde Dogmatiek van zoo groot belang is, in onze Confessie zeker niet genoeg tot zijn recht komt, toch begrijpen we, dat de Synode zich beperkt heeft tot dit drietal vraagstukken, omdat zij het meest urgent van aard zijn.

Al is de taak der Commissie, die deze aanvulling der Belijdenis heeft voor te bereiden, dus zeer beperkt, ze heeft daarom nog geen gemakkelijken arbeid. Het is wel te betreuren, dat Prof, Baviuck, die door zijn uitnemend rapport over deze zaak aan de Synode den weg wees en op dogmatisch gebied de meest bevoegde raadsman onzer Kerken is, door zijn ongesteldheid verhinderd werd zelf in deze Commissie zitting te nemen en leiding te geven. Maar de Commissie, die zoo ruime bevoegdheid kreeg om van het advies van buiten-en binnenlandsche Kerken gebruik te maken, zal zeker niet te vergeefs bij Prof, Bavinck om raad aankloppen.

Moge het aan deze Commissie geschonken worden, onder de leiding des Heiligen Geestes haar ernstigen en gewichtigen arbeid te volbrengen. Ze zal dan een verdienstelijk werk voor de Kerken hebben verricht.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 oktober 1920

De Heraut | 4 Pagina's

Het belangrijkste besluit dat de Generale Synode

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 oktober 1920

De Heraut | 4 Pagina's