125 jaar Faculteit der Godgeleerdheid aan de Vrije Universiteit - pagina 285
gesprekken tussen kerk en faculteit
284
het oog op de gemeente om enige voorzichtigheid en wijsheid bij de publicaties. Afgesproken werd verder dat er eenmaal per jaar een gesprek tussen faculteit en deputaten zou plaats vinden. Deze koers betekende heel concreet de erkenning van de grote vragen waarmee de theologen worstelden. In verband met het verslag aan de synode vond in januari ook nog een gesprek plaats met zowel Baarda en Augustijn als met Kuitert. Uit het verslag van dat gesprek blijkt dat het Baarda nog niet duidelijk was wat nu eigenlijk de vraag was. In feite had hij alleen te maken gehad met Ridderbos, met wie hij twee keer gesproken had. Ze waren het niet eens geworden, maar toch als broeders uit elkaar gegaan. Bos haastte zich te verklaren dat Ridderbos wel erg scherp had uitgehaald, met name daar waar hij een verband legde met het christelijk geloof. Het is duidelijk dat Bos daarvan afstand nam. Ook Van Teylingen, die daarin een uiting zag van wat in de kerken leefde, wilde niet van het verwijt van Ridderbos uitgaan. Schippers, met zijn leerling meegekomen, wilde duidelijkheid. Als men de bezwaren van Ridderbos deelde, diende men deze bij de faculteit aanhangig te maken. Dat wilden deputaten niet. Maar de vraag was wel, aldus curator K. M. R. van der Beek, of Baarda met zijn boekje niet in strijd kwam met de belijdenis. Anderen wilden die vraag op een breder plan behandelen, namelijk op dat van de geschiedwetenschap. ‘Hierin moeten we samen verder komen’, aldus Zielhuis. Blijkbaar konden de overige deputaten zich daarin vinden, want het gesprek spitste zich toe op de verhouding tussen geloof en geschiedwetenschap. Voor Baarda en Augustijn, zo blijkt uit het verslag, hing het geloof niet af van de vraag of wij met historische middelen de gebeurtenissen kunnen reconstrueren. Van Teylingen trok uiteindelijk de conclusie dat er behoefte bestond aan een breder kerkelijk beraad. Het was deputaten duidelijk geworden dat Augustijn en Baarda zich persoonlijk gebonden wisten aan de belijdenisgeschriften.81 Maar wel was er enige zorg of zij voldoende de historische methode integreerden in het geheel van een christelijke wetenschapsbeschouwing. Geen reden dus voor een tuchtzaak, wel voor nadere bezinning. Met de laatste opmerking van Van Teylingen raken we de kern van de zaak. In feite had A. Kuyper zich zozeer gebonden aan de positivistische opvatting van de geschiedwetenschap die hij te Leiden had leren kennen, dat het dilemma honderd jaar later nog springlevend was.
Faculteit der Godgeleerdheid; Perfect Service; pag 284
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 2005
Historische Reeks | 550 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 januari 2005
Historische Reeks | 550 Pagina's