GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

1923 Orgaan van de Christelijke Vereeniging van Natuur- en Geneeskundigen in Nederland - pagina 40

Bekijk het origineel

1923 Orgaan van de Christelijke Vereeniging van Natuur- en Geneeskundigen in Nederland - pagina 40

2 minuten leestijd Arcering uitzetten

32 Alle andere bizonderheden over de wijze van schepping, ook van het soma, ontbreken ten eenenmale en dus is het een zaak van wetenschappelijk en theologisch beleid, hier geen definitieve uitspraak te doen. De heer HEIDfNGA vraagt; 1, Moet bij het opsporen van het uitsterven van dieren en diergroepen niet meer waarde worden toegekend aan catastrophen? Kunnen in dit geval de zondvloed of vloeden, waarvan bij zeer veel volken verhalen voorkomen, een rol spelen? Hoe verklaart men het voorkomen van het groot aantal beenderen op bepaalde vindplaatsen, soms op weinige vierkante meters, zooals o.a. de vondst van Traas in Hohlenstein (Württemberg), resten van + 400 exemplaren van Ursus Spelaeus (Hohlenbeer). Wijst dit op een vernietiging in massa? 2. Een der voor naamste gronden van de geologische tijdsindeeling is feitelijk de descentieleer. Aanvaardt men die, dan kan men aan de hand van fossielen spreken van oudere en jongere lagen, van vroegere en latere tijdperken, Doet men dit evenwel niet, dan is het moeilijk stelling 1 laatste deel te bewijzen. Of is er een degelijke grond voor de geologische indeeling? Die historische Geologie basiert (darum) der Hauptsache nach auf Palaontologie. ZikelGrundzüge der Pal, 1ste Abt, 1921 S, 5.) 3. In stelling 5 wordt een paralel getrokken tusschen het uitsterven van zeer gespecialiseerde dierengroepen en het sterven van de meercellige (dierlijke?) individuen. Gaat die stelling op voor het plantenrijk: is daar ook de bedoelde specialisatie? De heer DE GAAY FORTMAN antwoordt op de eerste vraag, dat deze ligt op het gebied der technische palaeontologische feitenwaardeering, waar sprekers zienswijze niet veel waarde heeft en dus discussie onvruchtbaar is. Wellicht kan een vakman als de heer Verloop hier beter op antwoorden. Wat betreft vraag 2: tewijl men practisch toepast de z.g. ,,Leitfossile" ligt de zaak theoretisch omgekeerd. Eerst primair moet men de architectonische li^Siti^ <ir aardlagen vaststellen om hieruit secundair af te leiden den ouderdom der fossielen. Naar aanleiding van vraag 3 merkt hij op, dat hij met opzet over de dierenwereld heeft gesproken, omdat van botanische zijde niet veel materiaal is, dat deze stelling bevestigt. Volgende spreker is de heer VERLOOP, die naar aanleiding van de voordracht een breed betoog houdt, dat elders is opgenomen. Ds. KOFFYBERG mekt op, dat de inleiding hem heeft teleurgesteld. Verwacht had mogen worden, dat het betoog meer zou zijn beheerscht door wat Gods Woord ons leert omtrent deze dingen. Onbegrijpelijk is voor hem de tweede alinea van punt 6. De immanentie Gods in de ontwikkeling van het dierenrijk verklaart ook de factor van den dood. Wij moeten niet eindigen met de vraarf, maar hebben de zekerheid in het Woord Gods, dat ons

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1923

Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 68 Pagina's

1923 Orgaan van de Christelijke Vereeniging van Natuur- en Geneeskundigen in Nederland - pagina 40

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1923

Orgaan CVNG Geloof en Wetenschap | 68 Pagina's