GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Ontleding en Omschrijving der Economie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ontleding en Omschrijving der Economie.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de mieestal gebezigde omschrijving der economie als leer van d© verzorging van den m'ens'ch met stoffelijke goederen komen twee diiigien terecht tot uiting, n.l. idat het in de ©conomi© gaat om' stoffelij'ke goedetren len idat het gaat — zij^ heit, ' zo'oaJs naider blijken zal, onider meer — om vörzorging van d'en mtensch eir mede. Dat geeft reeld'sj aanleiding oml, gedachtig aan het standpunt, door Christus ten aanzien der stoffelijk© nooden van den mensch ingeno'men, de - vraag te overwegen, ! of 'de Christen zich met ée economie mag bezighouden. Die vraag is dan ook van groot gewicht, alsl men in zijln definitie van de economie niet zoover gaat als degenen, die baar omschrijven als leer van den rijkdom, deze wetenschap stempelende tot iets, dat onder een strenge veroordeeling' valt van den Christus, die aan het streven naar rijkdomals gevolg, althans als sterk dreigend gevaar, vörbonden acht het vallen i|nj idle verzoeking en Iden strik. Ook , al is de ©cionomie geen leer van den rijkdom, maar is slechts de verzorging van 'den menscib met stoffelijke goederen een integreerend deel van de eoonom'ie, idan nog is dat genoeg om den Christen te (noodzaken, bij' gemotiveerde keuze het standpunt te bepialen, dat hij in verban-d miet Christus' uitspraken over - 's m-enschen stoffelijke nooden tegenover de economie zal inn-emen. Klare spraak is' hier noodzakelijk.

Bezie ik de zaak' goeld, dan zijin de goeideren(, j die voor [den miensch van betéekenis zijn, drieërlei. In de eerste - en voornaamste plaats zijn er Ide g0i©d©Ti©n, die ik als de geestelijk© go-ederen in den m-eest absoluten 'zin of wel — als ik hier d'e^ trilogie ziel, geiest en lichaam mag to-epassön — als - d-e 'zielagoederen zou willen aaniduiden. Die zielegoederen W'OrdeRi b-eheerscht door, zijn gelegen in, 'de gesteldheid - van het meest innerlijke van den m-ensch, in d© verhoulding van de ziel tot God. Vrede met God is het hoogste go-ed, dat genoten kan worden, het is ook - een goed, dat door niemand of niets kan ontnomen worden. Wo-rdl dat goed eenmaal genoten, - dan ontneemt ook Go-d, de eeuwig getro-uwe, het niet meer, omdat het gegronld en vastgelegd is in bat nieuwe verbond, Idat God m-et Zijh volk gemaakt heeft, in - de zo-enverdiensitiei van Jezus Christus. Het is onafhankelijk van wat het leven verder biedt, b-eheerscht - dit andere zelfs ge-heel. Naast - dit hoogste goed gaapt niet e-en kloof, aan welker ^andere zijlde het sto-ffelijk goed ligt. Er is in stee van een niet te overbruggen ld o-of een relatie tusschen - die beide en zelfs is er ©en tuisschens-chatel, ©en overganglsvormL Deze is te vinden in wat we, ter onderscheiding ©enerzijidsl van - de zielegoeid-eren, anderzijds van de stoffelijk© go-ederen, gpiestelij'ke goederen kunnen noemen. Als ik enkele vo-orbeel-den van die geestelijke go-ederen mag no-emen, van - die „hoogste" goederen, tot welker verdediging en beveiliging Europa zoo vaak is opgeroepen, dan wijs ik op recht, vrijheid, he-schavihg, ©en taak in het leven, huiselijk geluk. Recht, zéker het h-oogste geestelijke goed, nauw verband houdend' m-et, zelfs inhaerent aan de zielegoederen, het - eenige wat ten slotte - den mienscilil bevredigt. Vrijheid, mits in h©t recht geworield en niet in banideloosheid ontaard, b©antwoordend aan een onweerstaanbaren drang van het menschenhart. Beschaving, met haar ischoonheid van vorm strevend naar overeenstemming m'et de schoonhei-d van Gods werk en van Zijn wijze van do-en. Een taak' in het leven, waarnaar ©en zekere ro-ep in en begeerte van het menschenhart uitgaat, beantwoordend ©en roep, die van God en van d© samenleving tot 'den mensch uitgaat. Huiselijk geluk, het te-genbeeld in meer eenzijdig menschelijken zin, als ik; - dat zoo zaggen mag, van het zielegoed, den vrede met God, en - door de stoffelijke - elementen, die het bij zijn o-pbouw zeker niet g-aheel missen kan, min of meer iden overgang vormend tot - de stoiffelijke goederen, waarmede bet geenszins vereenzelvigd' mag worden. Wat betreft dez© stoffelijk© goedie-pen, - die ik in ide laatst© - en laagste plaats noiom', behoef ik geen Vo-orbeelden te geven, wijl ieder ze ziet en kent, 'maar... overschat. Wel meen ik, in verband 'm-et ten d-ezie heersohende misvattingen, in verband o-ok biet de wel verkondigde, m.i. door

Gods Wooïid. lëa & praktijk van bet leven weersproken, theori©, idat vrijwel niem'arid Se stoffelijke goedereïi oïcè ihums ztelfs wil begeert, maar sdiie'r' idder ze wil, om.' ter iets geestelijks mee te berieifcetn, te moiatein opmerken, üat al beL (scbijinbaar) geestelijke alSj genoiegen, eer, een zeker levensgeluk, enz., dat slechts uit Bioffelijke elementen is opge^ bouwd of voortgevloeid, kracbtens zijn oorsprong tot de stoffelijke gotedereïi behoort. •

Als gevTaagd wordt naar de waarde van de drieerlei goederen der menschheid, naar hun verdeeling en aiaar de mate, waarin door de menschen ernaar gestreefd wordt, dan valt bet volgende op te merken. Wat de waaïide betreft gaat het zielegoeidj voorop; het geeft bet absolute geluk; bet is onyeranjderlijk, zooals reed's werd opgemerkt; bet is onafhankelijk van welk ander goed ook; het is bestemid voor tijd en eeuwigheid. Dan komt het geestelijk goed in meeir algemeenen zin; bet schept in den gewonen zijn des woords levensgeluk; het ondergaat sterk den invloed van het zielegoed, dal er de ©enig Boliedie basis vooï vormt, maar is in het wezen der izaak onafhankelijk valn het stoffelijk goed; bet is hedht, maar niet onveranderlijk; veel ervan slijt in iden tijd reads uit en voor de ©euwig!heid is het slecibts in gewij'zi-^den vorm bestemid. In de derde plaats eerst komt hel stoffelijk goed, dat vooï het levensgeluk der mensidben op zidh zeb hoegenaamid geen waarde heeft, — men lette hierop wel, want dit is een hoogst belangrijke quaestie: op izioh zelf hoegenaamd geen waarde voor het levetnsgeluk — maar slechts dan voor het leveinsgeluk beteekeni's beeft als bet primaire en (of) het secundaire levensgeluk' reeds aanwezig is; wel heeft het in dit laatste verband dus eenige, zelfs niet - te verwaarloozen beteefceinis, miaat vooral is bet van gewicht als het materiaal, waarmeide ide mensob goeddeels te aïbeiden heeft. Wiait ten tweede de verdeeling jder verschillende soorten van godderen aangaat, zij er allereerst op gewezen, dat God den vrede met Hem wil schenken aan iedet, Üie dien vrede begeeït en .zoekt, mlits dit b-eigeeWn en zoeken gesobiedie in dein weg, dien God zelf in Zijn Wpord aanwijst; volgens Goids Wpoild en de prEüktijk van het leven is het voorts zoo, jdat in absoluten zin een groote schaxe, miaar in ïelatiievan zin slechts' een klein deel der mienschen, bet hO'Ogste zielegoed' bezit. Het geestelijk goed in algemeenen zin is, algemeen genomten, te vbudien waar het hoogste zielegoied genoten woUdt, 'mIaar tot op ziekere, maatschappelijk zeet belalngrijfce hoogte, ook buiten dien kring. De stoffelijke goedelen zijn schijnbaar zeer willefceurigj vetideeld; strekken vaak nieer tot vloek dan 'tot zegen; zijn zoo wispelturig, zoo onstandvastig, , dat te hunnen aanzien niet ten onrechte wel eens ger spïoken wordt van het wentelend Tad der fortuin. En wat in de delide plaats Üe mate betreft, waarin de drieërlei goederen begeeïid wordein, kan, vooreerst wonden geconstateerd, dat de weg', waarop het hoogste (zielegoed verikregen wor'dt, het smalle paid ten eeuwitgen leven is, hetwelk, omdat heit een weg van zelfverzaking en van verliraen van zichzelf is, door relatief weinigen betreden, door nog minldiör velen ten einde toe afgescbreden wondt. De igeesteUjke goederen in algem: eenen zin eiscben mindeir den moed' om zich zelf te verliezen en geven een levensgeluk, dat meer zichtbaar en tastbaar is dan bet levensgeluk, hetwelk aan Ihjet zieleigoed verbonjden is, om welke reden ze meer dan dit laatste begeerd worden. Naar meer' dan iets' anders echter woi^dt gestreefd naar de stoffelijke goederen, naar 'welke er ©en jacht, een Steeplei chase is, w, aarbij: allen in eenigerlei 'zin verloren gaan, idie niet nog in tijds gegrepen en gered worden.

Ziedaar, zooals het, naar mijn beste weten, is volgens Gods Wool^d, welks uitspraken geheel bevestigd wolfden door betg^en een psycbologisdbe ajnalyse van bet practische leven leert. Maar Gods Woord leert 'ook, hoe de m'ensch behoort te staan tegenover ide drieërlei goederen en in welke mate bij ernaar strevien mag len moet. Volg ik weer dezelfde orde, dan dient te worden vooroipgesteldl, ; dat ielder geroepen is, , iden Vrede miet God na te jagen met lal de energie, die in bem is. Hier past geen dag, geen uur rust, maar wel ©en worstelen imet God, dat van geen wig ken weet. Men denke aan bet woiörd van Jacob, den aartsva'der: „ik laat U niet los, tenziji Gij; Jnijl zegent." Hierbij moet eraan worden herinnierd, dat dit zielegoed niet te koop is, voor wat ter wereld ook. Riep niet de profee't uit: „O, alle gij' dorstigen, komit Lot de wateren, en gij, die jgeen geld hebt, komt, koopt en edt, ja komt, koopt zonder geld len zonder prijs wijla en 'melk"l? Datzelfde', dat niet 'te koop zijn, "geldt goeddeels ook van de geestelijke goederen in algC'meenen zia. Het streven ernaar lijkt mij alleszins geoorloofd, zelfs gebojden, m'et dien verstande echter, dat ze moeten achteirs, Laan bij' bet hoogste zielegoed. Teekenenid is in dit verband Christus': „Wie vader of moeder lieOieeft boven Mij' is Mijns niet waardig." Maar met inachtneming van idat woord toiag, ja, moet, ieder fetrijdien voor en streven naar recht, vrijheid, besclbaving, leien taak in bet leven, huiselijk geluk. Tén aanzien van de stoffelijke goederen staat ide zaak geheel anlders. Wie de stoffelijke goederen, het geluk der uiterlijke levensomstandïg baden, najaagt en in dezen zin rijk wil wordien, valt in de verzoeking en dien strik'. Dje Cbristuisi beeft ons, ziiende op deze stoffelijke goederen, van het streven ernaar ontheven 'jdpor dit eeuwig blijvend© wooïid: „Zoekt eerst bet Koninkrijk Godfe en Zijn gerechtigibeid len al deze dingen zullen u toegeworpen worden."

Ik .weiger absoluut, onaldat ik het in silrijd' acht met heel dien gees; t van Gods Woord, Ohristufe; " uitspraak ten beele of ten halve zoo te interp^rieteeren, dat bet zoeken naar rechtvaardige verdee|ling van stoffelijke goederen, met name door belanghebbenden zelf, en wat dies meer zij, bedoeld zou zijn met bet zoeken naar de gerechtigheid van bet Koninkrij'k Gods.

Om op dit voor een cbristelij'ke theorie der economie ailergewicbtigste punt alle misvatting voor eens en vooï al af te snijden, ïnleen ik de stelling! te moetien poneeren, dat ons cbrisLendom staat of valt met het principle, dat de Christen van Gods wege van bet streven naar stoffelij'k goed is o.ntheven, en dat geheel ons christelijk-economiscb denken door dit principe moet worldien beheerscht.

Men zou, wellicht kunnen v? agen, of op dit standpunt niet het giebeele economisdbe leven en lelk economisch streven geheel en al is , gedisqualifioeerd, in verbanid waarmede bet wellicht het beste zon kunnen woïiden geacht, geen proeve zelfs 'eener theorie der econotoie naar christelijke belijdenisl te geven. Dieze Vraag m'oet in dezen zin beantwoiord Worden, dat op dit ptandpunt, maar ook op idiit standpunt alleen, de economie vrij' gemaakt W'ordt van slaaiscbe banden, o.a. van den knellenden band der zelfzucht, len een vrije, onbevangen economie mogelijk woridt gemaakt. De taak eener zoodanige christelijke eiconomie is m.i. (drieërlei. In de eerste plaats moeit vooï de chris'belijke opVatitilng vaststaan, dat God obze veïziorginig n^et stoffelijke goederen absoluut voor Zijb verantwoordelijkheid neemt, m'aar dat Hij' idaarbij den mens eb zelf als Zijn mede-arbeidier oproept, met dien verstande, dat de mensch tege'nover God wel verantwoor'delijk is voor de wij'ze, waarop bij' zijn taak als mede-arbeider vervult, maar de zorg en de verantwoordelijkheid voor zijn stoffelijk bestaan geheel aan God kan overlaten. In dezien gedachtengang strekt de economie naar 'christelijke belijdenis zich over het volle, rijke ©cono'miischie leven der menschbeid ui.t. Maar ook — 'dn dit in de tweede plaats — in anlder opzicht is dit zoo. Immers is , de mensch bij' scheppingsordinantie geroepen, de aarde te verv, ulle'n en te onderwerpen en over !de dierenwe'reld beerschappij' te be'bben, wat ongetwijfeld zoo mag' worden uitgelegd, dat de m'cnscb geroepen is om de geschapene wereld tot ontplooiing en ontwikkeling te brenigidn door zijn arbeid. Zoo ja, 'dan is bij' ook in < iez: en zin Gods mdde-arbeider en ligt oiok in dezen zjn heeMiet econo'miscbe leven vooï hem' open, (dat hij! jde stofiJelijke goederen naar de m!ate zijner krachten helpt aanwenden om' er de grootheid en beerlijkibeid van Gods macht en majesteit mee uit h& beelden. Uiteen te 'Ziettien, boie |dsi m'enscb daarbij! handelen mioiet, is mede de taak der economie. In 'de derde plaats komt daarbij, dat de 'mte'Discb, zijn eoonomische taak aldus opvattende, zich mlag bescho'uwen als mede-arb'eider Gods bij' den uit-en afbouw van Zjjn wereldplan'. Naar christelijk© oipvatting, welke steunt op Gods Wooifd, hebben de tagenwoorldige aaïde en hemiel 'een iea, .njde, , als Godö wereldplan ermede voltooid iis, 'en woïideh 'ze dan door een nieuwe'n hemiel en een nieuwe aaridie vervangen. Zelfs een niet-dhris-' telijk eoonoota' zal, ziende 'de ontwikkeling van ons geslacht mioeten besiefiien, dat we gaan naar een zeker eindpunt, hoe daifc dan iOiok zijn moge. Opzicihzelf zou bet voor de-n miensch reeds een ©ere wezen, te hiioigen m'dde-iairbeiden aan de voltooiing van Gods plan met de stoffelijke wereld. Maar in deze taak' ligt "te meier bekoorlijkheid en heerlijkheid, nu |de voleinding der wereld „samienvalt met de wedel^ kom'st van Christus en de geboorte van den nieuwen hemel en van )de nieuwe aarde, op welke dié gerechtigheid woont. Hierin is de reden gelegen, waarom de ohristenjeoonoom noodwendig enthousiast voorstander en b'evorlddraar m^et zij'n van ^le economische, ook tecbnischtei ontwikkeling. Hij is dat, m'oet dat zijb, èn pmldatedono'miscbe; , ook technische, vooruitgahjg iden mensch beter in staat stelt, ]de taak ta vervullen, welke God hem' lOplegt, èn omdat zij 'de heerlijkheid van Go'ds gddadhten, welke aan dien vooruitgang ten grondslag liggen, te beter doet uitstralen, èn omidat zij', in menschelijka woorden gesproken, da wiederkomst van Cbristus verhaast.

Is dit n: üjln economische groddovertuiging, dan kan ik geen 'enkele der bestaan'de, althans gangbare; , definities der economie aanvaarden, zij' moigen als „leer van den rijkdom" absoluut verwerpelijk, wijl anti-cbristelij'k, of wel 'eenigszins minder verwerpeA lijk zijn. Zelfs moet ik prijs geven de definitie van economie, 'die ik zelf dusver gebruikt heb als voorloopige — eenvoudige len begrijpelijke — aanduijding van de ©c'onomiie, nl. deze: de economie is ide Jeer der verzorging van den mensch met stoffelij'ke goederen. 'Zij is dit laat& te voor den oppervla'kkigen beschouwer indei^daad, dit eleraent schuilt er, in deaan of ^genen vorm', inderdaad in. Maar een seïieu'se definitie is bet ni'et. In aansluiting aan mijln voo, rafgaande ontleding moet thans gezegd worden, dat in een definitie van economie naar christelijke bebjidenis ide vier volgende elementen tot, hun techt moeten kom-'en. In de ©erste plaats gaat het in de economie om het huishouden met gaat het in de econiomie om' bet jh'Uishouden miet — bet besteden van, het werken m^t — tetoffelij'ke goeigoederen mede tot verzorging van den' mensch, bij' welke verzo'rging dia pi'enscb ten aanzien van zichzelf mede-aïbeiider Gods is. Iii de derde plaats moet uitkomen, dat , de arbeid van den mensch ten opzichte der stoffelijke goederen moet geridbt zijn op ide ontplooiing en ontwikkeling van de geschapene wereld tot Gold^ eer. En in de vierde plaats dient in het oiog te wor^dien gevat, dat gestreefd moet worden maar vooruitgang in bet economische, ook t'echniS'Cbe, leven tot — mienschelijkerwijs gesproken — verbaastiag der voleinding dezer wereld en der wadJerkomist van Christus. Met bet voiorbebouid, dat elke m'enschelijfce uitdrukkingswij'ze, vooral elke res'ümptie en met name elke definitief, gebrekkig is, mjag, met bet oog op de noodzakelijkheid van een korte definitie, deze sam'envatting als definitie worden, aangeboden: de economie is de leer van |de wij'ze, waarop 'de mensch beeft buis 1© houden met de stoffelijke goederen, a. ter vervulling der taa^k, door Goid bem' opgedragen in zaïfce zijn eigien verzorging, b. als mede-arbeide'r Gods aan de volle ontplooiing en ontwikkeling der stoffelijke wereld, en o. tot verhaastbig der voleiu'ding en der wdderiiOimst van Christus.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 november 1920

De Reformatie | 8 Pagina's

Ontleding en Omschrijving der Economie.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 november 1920

De Reformatie | 8 Pagina's