GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Tweeërlei wee-geroep.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Tweeërlei wee-geroep.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Alsdan zullen zü begin'nen te zeggen tot de bergen: alt op ons; en tot d« heuvelen: edekt ons. Mijn God, Mön God, waarom hebt Gü Mij verlaten? Luc. 23 : 30; Mare. 15 : 34.

Nog is het woord niet vergeten van den man, die eens gezegd heeft, dat weedom en lust hierin zijn te onderscheiden, dat de weedom wel wil vergaan en daarom roept om ondergang, doch dai alle lust wil eeuwigheid, wil diepe, diepe eeuwigheid; dat lijden zwakheid, maar lust krach^ is.

Heeft die man de waarheid gezjsgd? Weet hij' den tweevoudigen roep: den roep van weedom, en van lust en heeft hij' het onderscheid ervan goed verstaan?

Men heeft bevestigend geantwoord. S%Daar is gezegd, dat deze mensch den roep van het wee en den roep van den lust zuiver he^ft opgevangen. En nien heeft gewezen in de richim, ', waarheen ook zijn hand ons wees: Golgoiha. In den Gekruiste ziet hij immers n; et anders dan den bleeken jood, die niet j a durft zeggen tot het leven, die stil vergaat, die, inplaats van neen te zeggen tot den dood, overvallen wordt door het verlangen naar den dood. De Gekruiste is de I zwakkeling, die niet bouwen wil, doch' zich' laat begraven zonder zelfs bouwoffer tö zij'n, waarop l nieuwe veste van sterkte zich gronden kan. ü© bleeke jood zocht den dood en wordt onder den voet geloopen. Zijn weedoto' roept tot den ondergang; zijn wee' zegt: verga! Maar hoogier staat de [ liUst, de Daad, de Wil, die bouwt. De Lust laat zich niet onder den voet loopen, gelijk de Gekruistö, maar lacht over het leven en loopt z!elf onder den voet al wat te vertreden is, ai wat "klein is en zwak. De Lust bouwt zich' een paleis van eeluwigheid en sterkte, en zögt: j a tot het leven. Hij' heeft, in zich den roep, die uitbneleikt naar alle zijden, den roep om diepe, diepe eeuwigheid.

Weedom roept om te vergaan. Lust roept om' eeuwigheid en om eien eJe'awig leven.

Heeft de man, die zóó sprak over weiedom en over lust, goed gehoord?

Neen, antwoorden wij'; neen. Zwaar was zij'n hart om; te verstaan en zijn ooren hebben hoorende niet gehoord.

Want juist bij' Golgotha is, o m'ensöh, u deze dwaasheid weersproken in het lijden van den Man van Smlarten.

Deze Man van Smiarten, torsende Zijn kruis, dragende Zijn weedom. Hij leert het bestaan ons kennen van tweeërlei weedom', van öön t w e c-voudigen roep van weedom en van pij'n. Er is valsche en zuivere smart. En niet steeds is haar lied van zuiveren klank.

Valsche weedom, zondige smart, ja, die roept wel: verga; deze bidt wel om den efeuwigen ondergang. De bergen roept dezie onzuiverei droefheid wel op, te bedekken hbt leven en de heuvelen, te begraven den beker der zwij'mieling mèt de hand, die den lustbeker niet te grij'pen verm'ocht.

Maar waarachtige weedom, droefdheid, die naar God is, .zuivere smart wil immler diepe, diepe eeuwigheid. Mijn God, mijn God, waarom verlaat Gij mij'? Waarom zijt iGij' ver van de woorden mijns bruUens? Eeuwige, geef mij Uw eeuwigheid! , •<

Valsche, zondige weedom' en zuiveSre', zondeloozei smart.

Ge vindt zie op' Golgotha tegenover elkander. En als gij ze niet vindt, dan ziet ze daar den Christus Gods en spreekt er 'Van.

Hij spreekt, gaande ten doode, d^ mienschen tian, die klagen en weenen. Hij' z'egt hun aan de smarten, die over hen komen zullen. Zij' zullen, als straks de golven over hen in oordeel 'hjenengaan, geen sterkte vinden. Vergaan zullen ze wallen en onder bergen verpletterd zijh.

Hier openbaart ons de Christus den wil tol den dood, den roep om ondergang, die niet alleen in angstwoorden zich hooren doet bij' de beginselen der smarten, als de tijdelij'kei sterkte be.^wijkt (Jenizalem'), maar ook biji de voileindmg der smarten, als de eeuwig^e dood versdhijhf (Luc. 23:30, vgl. Hos. 10:8, Openb. 6:16). Zoo is daar dan toch wel waarlij'k een weedom', diei roept om den ondergang. Doch in dien rauwen roep ota ondergang spreekt dan ook de ^, onde nyee, de zonde, die alle stem onzuiver maakt, de stem' der vreugde èn de stem der smart. „Weie" roept: erga. Doöh dat is dan ook altijd m-enschen-wee, zondaren-wee. Want wijl hebben nog nooit z; uiv«? re vreugdetaai, en nog nimmer ongeschonden smartuiting vernomen. Er is geen onbevlekte ontvangenis noch ook een smétteloo'ztei geboorte van ook maar één lied, zelfs niet van een lied der smarte. Dat hebben de mensdhen vergeten; niaar de Christus weet het wel. Hiji hoort den roep der smarten, die smeekt in hoogsten nood straks om den ondergang. En als de smart de bergen roept om te begraven èn te vergruizen, dan is daar in dien roep de handhaving der jsonde. Niet tot de bergen, maar tot God heeft ziöh alle smart te richten. Èn wie, hetzij' nu of in dan jongsten dag, liever voor God versmolten, dan door God genezen wil worden, wtie de uitkomst zoekt, niet in onderwerping aan God, maar in den roep om te vergaan, wie in zij'n laatste wanhoopsgebed niet de wapens zijher zonde wil inleveren, doch liever vergaat, dan in Gods handen te vallen, die bewijst verschrikkelijk-klaar, dat de weedom niet kan bekeeren, zelfs niet in het aangezicht der hel.

Roept de weedom om te vergaan? .la; ons zegt dat de Christus, Die sterven gaat. Maar als Hij in Zijn sterven rept van zuiken roep van weedom, dan wijst Hij niet naar Golgotha heen, doch van Golgotha af. Want wél bij de zondige menschen, doch niet in Zijn reine menschelijkheid roept de weedom om te vergaan.

Christus' smarten hoor, ook zij roepen om eeuwigheid, om diepe, diepe eeawigheid. Ze roepen om God, om gemeenschap, om eeuwig leven.

Niet tot de bergen roept Hij', maar tot God. Geen verplettering begeert Hij, d„ch genezing. Ni t onder de bergen wil Hij begraven zijn, doch Hij wil treden nu op zijne hoogten. Geen ondergang begeert Hij', doch eeuwigen o^ gang. Waarom b? n ik, o God, van U verladen? Hoort gij na, m"? nsch, hoe vreemd dezen gekruisten Heiland de wil tot ondergang is, zelfs als Hij in den eeuwigen dood verzinkt? Verneemit gij nu, hoe onm'ogielijk hiet den Christus Gods is, ook maar één oogenblik te willen vergaan?

O gij, die „den bleeken Jood" velradht, omdat gij Hem alleen maar ziet lijden in Weledoml, omdat Hij niet in lust geniet, gij hebt Hem' nooit geizlien, gij hebt de smart, de echte, Zuivere smart nog nooit hooren schreien tot God en in haar schreien triomfeeren.

Hier is de smart en haar roep, z'onder elenigen bij-klank. Hier is een zuivere roiep van weedom', waaraan geen zonde en geien ongerechtig'höid iets heeft verontreinigd. lüer is de eenige stem', die het lied der smarten met zuiveren toon he^t gedragen in den nacht.

Zult gij nu hooren, mensch en u bukken voor deze smart?

Zult gij' uw Heiland nu zlien als den Zondeloo'ze, . zelfs in zijin grootste angsten?

In alle aanroeping der bergen is toch dé loslati.ng van God, en dus de volkomene en uiteindelijke handhaving der z on di g e begeierte. Had Christus zóó geroepen in Zijh angsten, züe, Zijn kruis ware een dorre boom, ons geworden, ©en vloeifc-, hout zonder zegen, een doodsboom zondtet levensvrucht.

Doch neen — niet alzoo is ons evangelie. Christus' weedom' was zuivere, reine Weedom en de spiegel, waarin Hijj Gods licht begöerdei tö zien, is in den nacht van Zijh wilde angsten door Zijn heeten adem' toch niet 'beslagen. Hij 2iiet nog wel niet het licht, want God heeft Bèm verlaten en donker is Golgotha, duister als de hel. Maar als weer eenmlaal Gods licht breekt door de duisternis, o God, Uw licht zal dan een onbeslagen spie, gel vinden en in dien spieigel z^al Uw licht vinden 'het zoekende oog van Uw Zoon; hteit oog, dat breken wel gaat, m'aar dat niet door zonde, niet door één zonde is verduisterd; het oog vau Hem, Die het licht niet kan zien fen nochtans kan verwachten, kan gelooven.

Leer nu, o Christen, het lied van dein weedom' en van den lust. Leer het op Golgotha.

Daar is buiten Golgotha de trotschè m'ensoh, die den weedom' van Christus veracht en Van zijn eigen lust, van zijnen sterken wil, de overwinning der eeuwigheid verwacht. Doch hij! zlal zich voor eeuwig bedrogen hebben: straks, als h'emi de lust vergaat en als „wee" roept: vergal Want wie het geheim van den weedom' niet k©nt, die ka.nt ook dat van den lust niet. Wie niet de sterkte van Christus' zuivere smarten weet, die' kent niet de zwakheid, de onmacht van eigen bedorven lust. Wie niet weet, dat Jakob miet tranen overwint, die zal van ei, gen lachen te laat de machteloosheid beweenen. Bergen valt op ons; en bedekt ons, heuvelen.

Ga nu naar Golgotha. Ga zacht nu en stil naar den stervenden Heiland en ween nu, ween nu bij; Hem, ' om de mlaohteloosheid uwer lusten.

Dan hoort ge de stem van Zijh weedom. Gë dankt. Hem dan, dat Hiji m Zijn angsten God rüet voorbijgegaan is. God niet een oo'genblik heeft losgelaten; dat Hiji niet de stemme der bergen, maar den levenden God bleef zoeken, toen Zijh hoofd angstig in-wroette tegen den dood. Dezten Christus heeft de groote, de heilige, de noodzakelijke lust tot God en toJ: Gods eeuwigheid niet verlaten, nooit verlaten. En Zijn groote lust heeft Zijn smart niet verteerd, noch Zijn smart Zijn lust verslonden. Doch' in Zijn wee bleef groot Zijn lust tot diepe, diepe eeuwigheid.

Een Heiland, Die zióó in lijden den lust bewaart. Die begeert niet alteen, maar Die verwerft ook. Die verdient ook. Die schenkt ook diepe, diepe eeuwigheid. Hij schenkt het den kmderea van wee en van dood.

Christus is de Sterke Heiland in Zijh weerga-looze smart. Hij heeft lief gehad niet aUoen d© menschien, maar bovenal Zijn God — tot het einde.

En daarin, daarin ligt al onze zaligheid. Want de Lust triomfeert alleen in wee, en niet andars dan door ondergang is de opgang gewonnen.

Hellevaart schept hemelvaart, als in die beide is: de eeuwigheid. •Golgotha.....

Verbetering. In de vorige meditatie staat: Claudia kan Pilatus, de stem der droomen, het gekrijschder Joden, de vrees voor de goden, de angst voor den keizer niet overwimien. Men leze de tweede en de vierde komma niet.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 maart 1922

De Reformatie | 6 Pagina's

Tweeërlei wee-geroep.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 maart 1922

De Reformatie | 6 Pagina's