GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

aan den heer N. Baas, inzake zijne artikelen over „Reformatie-Mentaliteit”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

aan den heer N. Baas, inzake zijne artikelen over „Reformatie-Mentaliteit”.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

V.

Geachte Broeder Baas!

Toen ik met het schrijven van mijn brieven aan u begon, heb ik niet de gedachte gehad, zoo lang van stof te zullen zijn als ten sldtte de uitkomst geweest js. Houd het mij ten goede, dat ik wat breed schreef. A tout 'seigneur tout honneur. Gij zijt niet iedereen, en de door u biehandelde onderwerpen waren belangrijk genoeg om' z!e ook eens op een andere wijzie te bezien. Maar ik zal toch, mijn best doen, dit laatste söhrijven niet te lang; te maken, en daarom' sommige p: unten laten rusten, waarover ik anders nog wel wat opi mijn hart had.

Eierst iets, volgens hblofte, over het slot van uw vierde , artifcel. Ik' bten het geheel met u eens, dat in onze Psalmberijming een h'eel stuk . gezangen zit, en ook, dat ten slotte op èlk'e b'erijming dit oordeel toepasselijk zlal moeten zijn. Ook zou ik, met u, willen, dat Wij de Psalmen onherijmd zonden kunnen zingen.

Alleea imaar: . nu heb ik, om uw woorden te gebruiken, op mijn beurt „te veel gevoel voor de werkelijkheid dan dat ik zoo iets zou willen voorstellen." Hoe ik ooik peins, ik kan me geen mogelijkheid er van indenken, dat de gemeente daartoe zou komen. Deputaten Voor de Liturgie hebben opdracht der Synode om' als li'et kan ook enkele onberijmde teksten voor het gemeentelijk gezang in gereedheid' te brengen. Diat gaat dus uw kant uit. Laat me, om' .bekende redenen, maar weer V e r o n d e r s l e 11 e n d e r vv ij 2; e spreken: neem aan, dat het han getakt is, aan die opdracht te voldoen en hun (thans ter perse zijnde) rapport zulke voorstellen 'bevat, en deze bij de gemeente er in gaan, — dan zou daaruit blijken, dat de methode op zichzelf genoanen niet onuitvoerbaar is.

Maar hoe zou het kunnen gelukken voor al onze l'salmeu melodieën te ontwerpen om ze onberijmd te zingen? En al kon dit — wat ik' ten slotte nog niet het atlermoeilijkste vind — hoie zullen de menschen die leeren izingen en wat zou daarvan terecht komen? , En voor het eenigermate declameeren er van zonder veel melodie, acht ik onzen volksaard en vooTal den 'Gereformeerden aanleg geheel ongeschikt.

Ik wil dus uw voorstel gaarne aanvaarden, wat mij betreft; maar ben zeer nieuwsgierig, eens van u te vernemen, welke uw gedachten zijn over de kansen er van en de wijzie waarop het in practijk' zo\i 'kunnen worden gebracht.

Over uw laatste .artikel (z!al ik niet veel zeggen. Niet omdat ik het onbelangrijk vind, do> eh' juist om het belang, dat ik er in zie. Ge hebt ons herinnerd, dat het geloof een onrustig ding is. Bij die herinnering hebt ge af en toe sterke wooxden gebruikt en stellig de dingen wat eenzijdig belicht. Doch dat moest ge wel doen om' voor uw beschouwing, 'voior de onrust die ge wildet wekken, de noodige aandacht en de gewenschte stemming te verkrijgen. Ik althans izal u daarvan geen verwijt maken, doch liever u dan; i? !en, dat gij in treffencle bewoordingen en met heiligen ernst ons aan het ideaal hebt willen herinneren. Ik' geloof, dat ge daarmede het best de , , Reformatie-mentaliteit" hebt gekenschetst, die het goede, dat God ons gaf, wil waardeeren, maar nooit tevreden is met het verkregene en a.lleen rusten klan in het ideaal.

Daarom wil ik op de onderdeelen, van uw beschouwing niet nader ingaan. Ging ik daarover nu 't een en ander schrijven, dan vrees ik, dat het resultaat hetzelfde zou zijn a, ls wanneer de menschen Zondags na de ker'k peuteren met elkaar over een ol iander onderdeeltje van de preek of gebeurtenisje in de kerk' en'daardoor geheel uit het oog verliezen de gïoote 'lijn van het Woord Gods, dat hun verkondigd is. In mijn eersten brief heb ik reeds eenig bezwaar tegen een enkel onderdeel u voorgelegd, en daarbij wil ik het thans laten.

Ten slotte nog twee opmerkingen.

Dezer dagen las ik in Het Vaderland een artikel van J. J. M over „goed preek'en". Daarin kwam deze voortreffelijke passage voor: „iVten zal er steeds naar moeten streven, den moeilijken weg der eigen sprake te houden, en de vreemde paden te mijden. Een preek over imtaanentie zal het woord niet moeten noemen, maar zal aandoeningen moeten weergeven welke dit begrip inhoudt. Al het teedere en liefelijke eener rechtstreeksche Godsgemeenschap zal in de zachtheid onzer eigen taal aan het licht moeten treden. En als de prediker de transcendentie Gods wil bespreken, dan zal hij ook dit woord moeten verzwijgen, m'aar hij zal al het verhevene, grootsche en statige onzer moedertaal te baat moeten nemen oim den indruk' van almacht te vertolken. 'Als wij de "woorden , , geesteshouding" en „mentaliteit" hooren aankomen - — men kan ze meestal hooien iiaderen in een zeker zoeken of grabbelen van den spreker naar de duidelijlcheid waar geen speld meer tusschen te steken valt - - dan k'omt onwillekeurig de bekende . aanhaling ons in de gedachte over het woord, dat te juister tijd verschijnt waar het begrip ontbreekt. En het woord religie maakt ons, als sommige modernen het bezigen, altijd een beetje kriebelig en achterdochtig."

Het gaat hier over preeken en niet over artikelen, en de schrijver is een Moderne. Maar, broeder Baas, wat dunkt u, aou het niet goed zijn als we nu met die „reformatorische mentaliteit" maar eens ophielden en beproefden, de dingen in onze eigen taal en op onze eigen wijze te zeggen? Ik heb sterk den indruk, dat er onder ons menschen zijn, die, als ze geen bewijsgronden meer hebben en den dans niet weten te ontspringen, een zeer geleerd gezicht zetten en verklaxen: „Jae, ziet u, dat zit 'm in de verschillende men-ta-li-teit!" Doe u wat u kimt oni) zi'ul'k gebeunhaas uit de wereld te helpen, en laten we niet de woorden-schuilplaats opzoeken omdat we niet voidoende gedachten hebben om mede voor den dag te komen. Ik', kan ü dat vrijelijk schrijven omdat gij hoven deze dingen staat; maar wanneer anderen u gaan naapen zitten wij met de moeilijkheid; vandaar dit vriendelijk' verzoek, ter overweging!

Mijn tweede opmerking raakt onze briefwisse­ ling in ha^ar geheel. Sommigen — zoo bleek me uit de pers — denkeUj dat ik deze methode nogal geschikt vind en voor ons hlad gunstig. Daarin vergissen zij zich dan toch zeer. Ik zou véél liever deze brieven niet geschreven hebben, .en, wanneer mij dat mogelijk geweest ware, voorkomen hebhen, dat ik deze 'critiék op uw belangrijke artikelen moest geven. Ik heb dat dezer dagen ook met de Redactie hesproken; en deze was het met me eens over de wenschelijfcheid, de m'ethode (die wij samen op zichzelf genomen niet onprofijtelijk achten) der belichting van verschillende Kanten voor het vervolg op een andere wijze toe te passen. De omstandigheden, die er ditmaal toe geleid hebben, dat het op deze 'manier ging, zijn mij toegelicht en ook 'u, aoo-ik meen, niet onbekend; we behoeven daarover in het publiek diis niet • te handelen. Ik 'verklaar echter hier voor degenen, dio dit verkeerd begrepen, dat naar ik hoop, een dergel ij'k e briefwisseling nooit meer noodig zal zijn; want ze is aan den groei van D'C Reformatie, naax ik meen, niet bevorderlijk, ook al hebben sommigen nog ztoo veel genoegen in zulk oen debat. Ik denk, dat gij dit ook wel met me eens ziilt zijn.' i

Laat me dan mogen eindigen met de herhaalde betuiging, dat mijn doel niet is geweest u te kwetsen of onaangenaam te zijn, en mijn critiek mijn waardeering niet heeft weggenomen; ik hoop dus, dat ge mij in liefde hebt willen aanhooren en z'ult kunnen erkennen, dat ik alleen zakelijk en broederlijk heb geschreven. Móicht desondanks uw indruk een andere zijn, dan zou zulks me zeer spijten, want ik waardeer u om uw persoon en arbeid, en ook' om de grondgedachte van deze uw artikelenreeks.

Uw mogelijk antwoord 'zal ik taet groote belangstelling lezen; het is niet mijn voornemen, daarop ten 'tweede male in te gaan, want aan alles moet een einde komen en gij hebt recht op het laatste woord. Alleen Wanneer ge zelf op bepaalde plinten nog iets mocht willen vragen, of ik, waarin dan ook, zou blijken, tegen mijn wil, u onrecht te hebben aangedaan, zial ik' per „Ingezonden" u nog even van antwoord moeten dienen. Doöh liefst niet! .

Met broederlijken groet,

J. C. DE MOOR,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 januari 1923

De Reformatie | 8 Pagina's

aan den heer N. Baas, inzake zijne artikelen over „Reformatie-Mentaliteit”.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 januari 1923

De Reformatie | 8 Pagina's