GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Een bewering van Prof. Brouwer.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een bewering van Prof. Brouwer.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Enkele opmerkingen naar aanleiding van Tiet in zijn geheel overgenomen artikel van prof. dr A. M. Brouwer lijken me niet overbodig.

Om te beginnen zou ik zoo zeggen, dat zijn (vrijwel niets van mij citeerend) artikel niet vrij is van eenige arrogantie.

Ik heb in mijn bespreking van het boek der Heeren Obbink en Brouwer gezegd, dat de „waarde lezers van „De Reformatie"" nu niet moesten denken, dat in dit werk „de" wetenschap aan het woord was; het gaf alleen wetenschap van enkele ethische hoogleeraren. Of, eigenlijk is dit nog te veel gezegd; het werk geeft niet meer dan de resultaten van die twee hoogleeraren. Van welke groote principes zij uitgaan (b.v. inzake het openbaringsbegrip, de vraag, of er een particuhere ot slechts een algemeene openbaring is, of er theopneustie is, ja, dan neen, of er een bepaalde transcendente, messiaansche, door God gewilde en gewerkte werking is in Israels volksleven, ja dan neen, of de bizondere openbaring een onder Gods bizondere leiding staande historie doorloopt, of de bijbel een eenheid is in stringenten zin, o£ de religionsgeschichtliche school om haar praemissen al of niet te verwerpen is, enz., enz., enz.), ik herhaal: van welke principes zij uitgaan, wordt niet vermeld. Wie theologisch geschoold is, heeft spoedig zijn kijk op het standpunt der auteurs; maar de anderen moeten er maar naar raden. Zij worden getroost met den troost des uitgevers, dat het werk „de" wetenschap aan het woord Iaat. Thans wordt dit nog eenigszins nader verduidelijkt, door de bewering, dat het een „Utrechts che" Inleiding op den bijbel is. Dat is een nieuwe arrogantie, tenzij het naïviteit mocht zijn, van wie niet weten, wat er aan de Utrechtsche Universiteit te doen is. Want wat doet prof. Brouwer'? Weerleggen wat ik schreef? Weineen. Hij Iaat zich overhalen tot enkele schimpscheuten. En als dan het werk „Utrechtsch" heet, dan antwoord ik weer: pardon, het is van twee Utrechtsche hoogleeraren. Om maar één naam te noemen: de auteurs weten natuurlijk heel goed, dat prof. dr A. Noordtzij dit werk niet accepteert. Indien z; ij van de debatten over Assen wat meer gevolgd, hebben, dan men af en toe moet V r e e z e n, dan kunnen ze zelfs weten, dat prof. Noordtzij over de kwestie, die prof. Obbink verhaspelde in het door mij letterlijk gegeven citaat over dat uit Babel opgegraven , , gouderts" van denkvormen (!) (te vergelijken, nota bene, met Lucas' bronnengebruik) zich anders heeft uitgesproken, dan zij doen. Is prof. Noordtzij soms geen Utrechtenaar"? De heeren moeten het weten; maar dan blijf ik kalm constateeren, dat deze uitsluiting van de principiëele constructies van hun eigen collega toch wel zóó manifest is, dat enkele groote ' woorden van prof. Brouwer de „waarde lezers van , , De Reformatie'"' niet in den waan kunnen brengen, dat hun werk „de" wetenschap, of ook maar de „Utrechtsche" wetenschap aan het woord laat. Ook „Utrecht" heeft — gelukkig — geen balboekje meer.

Ik vervolg. Het artikel van prof. Brouwer is niet vrij van volkslogica. Wat is dat: te beweren, dat mijn bespreking , .symptoom is van een bepaalde ricliüng in ons volksleven'"? Te veel eer; en daarom te veel verachting voor dat , , volksdeel" en te goedkoop zelfrespect. Prof. Brouwer, Iaat ons het wat gemoedelijk zeggen, jokt maar wat, als hij zegt, - dat mijn recensie is geschreven „naar een bepaald recept": een tikje prijzen, en dan maar verder afkeuren. Wie niet meer te vertellen heeft op een artikel, dat duidelijk zei, op welke bepaalde punten ik uit gereformeerd-theologisch standpunt bezwaar maakte (zuiver een richtingsen geloofs-verschil) die moest maar liever niets zeggen. Een recensie, die ni'et in détails afdaalt, KAN naar zulk een , , recept" geschreven schijnen (bewijs ontbreekt zelfs dan nog). Maar van eenige aanduiding der détails onthield ik flie niet; en zoo lang de hoogleeraar daar niet op ingaat, heeft hij het recht niet, te lasteren, dat ik een recept je volg, tenzij hij de kans beloopen wil, ons te dwingen te denken aan gekrenktheid, die geen tijd heeft zich van eenigen lichten aanslag van groezeligheid te reinigen.

Ik ga verder. Het artikel van prof. Brouwer is niet vrij van verdachtmaking, en deze dan weer — hoe is 't mogelijk in wetenschappelijke kringen — volg-ens den gedachtengang, die in de handelswereld onder concurrenten niet altijd pleegt te ontbreken. Prof. Brouwer verzekert ons, dat hij „nu heeft begrepen", waarom ik zoo gauw het boek aankondigde. Hij heeft begrepen, dat het was, om de „waarde lezers van „De Reformatie"" te vermanen, niet te koopen het „Utrechtsche" boek, maar te wachten op het gereformeerde. Ik heb daarvoor geen woord meer over. 'Het is een fictie. Natuurlijk ben ik blij, dat de gereformeerden langzamerhand hun materiaal verzamelen (de kommentaren geven reeds heel veel). Is prof. Brouwer's oog boos, omdat een gereformeerde gereformeerd is'? Zijn Hooggeleerde smaalt: „dat noemt men dan leiding geven aan het gereformeerde volksdeel" (, , waarde lezers van „De Reformatie"", < Jtn niet valschelijk te citeeren, bericht ik erbij, dat Zijn Hooggeleerde natuurlijk in dit citaat het ad­ jectief „gereformeerd" tusschen aanhalingsteekens zette. Naar de reden van dat aanhalingsteeken moogt ge gissen, gelijk een leek naar des cleri bedoelingen; want prof. Brouwer weet natuurlijk heel goed, dat het historisch calvinisme zijn boek volmaakt in den ban moet doen). Ja, prof. Brouwer, als de boeken der ethische hoogleeraren plegen te verbergen, wat de kwesties, de groote principiëele kwesties zijn, en zelfs blunders maken (zie weer het citaat-Obbink), die op de door U met goeden smaak (natuurlijk) gehekelde Asser synode juist worden uitgeplozen tot op het been voor het gereformeerde volksdeel, 'dan is het eenigszins vruchtbaar, de kwesties op te halen, die Uw boek verzjvijgt, en die er toch achter liggen. Waarom concludeert U maar, zonder die kwesties aan te raken? U zucht nu wel, dat de gereformeerden-van-de-aanhalingsteekens (is U gereformeerd zonder die teekens? ? ? prof. Cramer ook; en tegenwoordig iedereen zoowat) iedereen, die niet de revelatie belijdt naar hun opvatting, tot de evolutionisten rekenen, maar och, zegt U dan eens duidelijk, heel precies, wat dan U w openbaringsbegrip is, hoe U staat tegenover de religionsgeschichtliche schooi en haar uitgangspunt — resultaten zijn wat anders - -en laat dan eens duidelijk zien, wat de aanhalingsteekens-gereformeerden op die punten tegenover U zeggen, en .waarom de kloof iets anders is dan die tusschen evolutie en revelatie. Zoolang U dat niet doet, hebben we aan een artikel met woorden niets. Gaarne wil ik deze taak aanvaarden voor mijn deel.

Ik ga verder. Het artikel van Prof.' Brouwer is niet vrij van belachelijkheid. „Het stelsel is" bij wie een boek als de z.g. Utrechtsche Inleiding afwijst, „een belemmering om de waarheid te zien". De waarheid. De waarheid. Dit schoone woord moet hier wel beteekenen: theologische waarheid. Nader: theologische distinctie, zuiver gesteld. Kortom: MHJ kunnen volgens prof. B. niet meer studeeren, wij, gereformeerden, die dan staan aan dezen kant van de scheidslijn. Wij kunnen niet meer de richtingen, de stroomingen zuiver typeeren naar haar bedoeling. Dit zou inderdaad alles indruk maken, als de auteurs van dit boek zelf toonden, de gereformeerden te begrijpen. Maar zij begrijpen hen niet. Ze vergissen zich (zie den zin van prof. Obbink). Een hoogleeraar, niet van Kampen, noch van Amsterdam, zei onlangs tegen me, dat de critiek van „De Reformatie" op het boek van prof. Visscher gevaar liep, te werken in een richting, die d'e gereformeerden „isoleerde". Ik beweer, dat menschen als prof. Obbink en B-rouwer de gereformeerden isoleeren; ze begrijpen hen niet, lezen hen niet goed, en vergenoegen zich met wat beweringen, als iemand rustig, zonder eenige hatelijkheid, zegt: principieel staan we daar-en daarom afwijzend.

Ik verstout me, en ga verder nog. Het artikel van piof. Brouwer is niet vrij van liefdeloosheid. Toen ik eens een brochure schreef over de vraag, of men het farizeïsme speciaal onder de gereformeerden moest zoeken, zei het „Algemeen Weekblad", dat blad met goeden smaak: „maar zoo iets heb ik niet gezegd, foei, hoe durven ze 't zeggen, neen, hoor, zoo iets zou ik niet zeggen willen van die gereformeerde menschen". Ik dacht er het mijne van. Nu komt prof. Brouwer ons vertellen, dat wij — want wij durven een Utrechtsch boek ongerèformeerd noemen — munt en dille en komijn vertienen, en nalaten recht (spreek nader, en betuig van het kwade!), barmhartigheid (och, wat jammer, dat d i e óók al te pas komt hier) en goede trouw. Dus — tóch farizeeërs, pur sang. Neen, de heeren hebben het nooit gezegd, als ge de dingen bij den naam noemt. Laat ge ze weer in de ruimte praten, dan zeggen ze het d a d e 1 ij k. Ze ^ijn als portier Abdallah, van wien Maurits Wagenvoort vertelt in zijn „Eros in het Oosten": gezegde portier was overdag nog al eens afwezig (de dingen ziet men 's daags precies, want de zon ontdekt de détails). Maar, als hij 's nachts slaapt op zijn anghareb, dan heeft hij een instinct, dat hem, ook slapende, vriend en v ij and doet onderscheiden. Maar aan Abdallah's nachtelijke gevoelens ontleent zelfs de overheid van Masr-el-Kabira oftewel Kaïro, geen stof voor een statistiek, die op w e t e n-sch appel ij ke trouw aanspraak zou willen maken. Kaïro kan nog wat leeren aan de lezers van een „Utrechtsch" blad voor christendom en cultuur. Het heet wel algemeen, maar is toch eigenlijk net zoo goed als ieder ander blad een orgaan van een groep. Maar men wil het maar niet weten, en misschien is men daarom zoo boos, dat ik het met, betrekking tot dat , .algemeene" boek ronduit zei.

En eindelijk: het artikel van prof. Brouwer is niet vrij van zenuwachtigheid. Prof. Brouwer is van jneening, dat ik mijn lezers wil waarschuwen, toch vooral zoo'n boek niet te lezen, want, luistert goed, ik ben een beetje, of liever, heel erg roomsch, en de gewone gemeenteleden moeten de leidslieden maar volgen, en niet meenen, zelf een oordeel te kunnen vormen. Natuurlijk hebben vele Algemeen-weekblad-lezers algemeen ja geknikt. Maar het is toch ietwat aan den kleinen kant. Zoolang prof. Oblnnk kwesties kan verbergen, die „De Reformatie" — niet in rnijn artikel, dat slechts aanduidde — en dg Asser synode ophaalt, en precies stelt, zoolang moet men zich ginds niet wijs maken, dat alleen daar de lezers worden op de hoogte gebracht. Dat is een slechte demonstratie van de beweerde liefde en fijnen smaak en breedheid („algemeen-heid") van gezicht. Een index? Neen, neen. Maar een poging, om te doen zien, waar de strijd over loopt in dezen tijd. Roomsch? Maar wij spreken uit een geloofsbelijdenis van duizenden; en de ethischen moeten het hebben van enkele leiders en hun studeerkamer...

Prof. Brouwer noemt onze richting gevaarlijk en ongereformeerd. Nog eens: wie wil niet gereformeerd heeten? Laat hem het ongereformeerde aanwijzen. Maar nu is het geredeneer in de ruimte.

Het „Algemeen Weekblad" plaatste een week later een ingezonden stuk van een niet nader zich noemend heer, die beweerde, dat hij precies die boeken kocht, die de gereformeerde pers afkeurde. Zoo bewees die heer twee dingen: a. dat hij ongereformeerd denkt, en b. dat desondanks hij nog net zoo is als vroeger de lieden, die zeiden: , dr Kuyper denkt voor mij. Z.Ed. denkt alleen in omgekeerde richting. Maar de gereformeerde pers denkt voor hem. Het is een troost, „waarde lezers van „De Reformatie""'.

Soms is het goed, eens te proeven de kruimkes, die daar vallen van de tafel der broeders, die tafellakens en servetten en borden allemaal sieren met het woord liefde. Abdallah had veel instinct. Ook hield hij zielsveel van zijn dochter. Maar hij heeft ze met al zijn instincten toch maar „in e e n b o o ze bui" vermoord.

P. iS. Prof. Brouwer beweert in zijn zelfbeklag, dat de , ; ieiders" van het „gereformeerde volksdeel" de menschen, die anders denken, niet meer als christenen zien. „Om het stelsel te handhaven, worden Christusbelijders buiten het christelijk erf gezet". Waar haalt hij die dwaasheid vandaan? Als prof. B. nu werkelijk zóó'n misbaar maken moet en daarbij de gruwelijke overdrijving noodig heeft, die fantaseert, dat wij in een theologische defikfout een belemmering zien voor het zijn in het koninkrijk Gods, dan toont hij de armoede van zijn polemiek. Hij verwringt mijn artikel en komt er zoo zeer goedkoop van af. En nu — wie ontdekt FARIZEE-ERy? Prof. Brouwer! Dat lijkt meer op een „zetten buiten het christelijk erf". Ja, ja, ethisch-irenisch heet dat dan.

K. ö.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juni 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

Een bewering van Prof. Brouwer.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juni 1928

De Reformatie | 8 Pagina's