GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

„De ingebeelde hemel”.

Ds Laarman laat in , , Hilv. Kb." eens dit noodzakelijk geluid hoeren:

El' is (, in de Geref. prediking, K. S.) geen splralvO rail het prediken van een valsclie rust, die met i> en ingebeelden hemel verloren doet gaan.

Daarom moeten we niet aarzelen van lichtzinniglieid te sprekear juist bij hen, die zoo ondoordacht altijd met dezelfde beschuldiging terugkeeren.

Onlangs meende een notabene noig jong Gereformeerd predikant in zijn „preek" ongeveer dit te moeien loslaten: „in de afgeloopen week las ik weer een tiental overlijdensberichien, waarin medegedeeld werd, dat deze en die in den Heei-e en Heiland ontslapen waren. De menschen glijden tegenwoiordig maar langs een glijbaan den hemel liinnen".

Arme menschen, dio aan zulke lichtzinnigheid zijn overgegeven.

Wanneer onder ons het gevaar gevonden werd, ilat men met een historisch geloof zich tevreden stellen zou, dat er de toeëigening zou zijn van Chrisms' gerechtigheid zonder discipelschap, dan moest rusteloos die bedreiging van het echte leven. worden gestreden.

Maar het is niet waar, dat dit de doorglaande levenshouding onder ons is. Veeleer ontbreekt die toeëigening. Als .gevolg daarvan, dat ook niet gevonden wordt, of' althans veel te weinig het strijden om in te gaan.

Enkele jaren geleden was het in de mode, allerlei farizeeërs te constateeren daar onder en op den preekstoel. Onder alle preekstoelen; ó p allo verwante, min één. Thans komt er hier en daar een variatie op dit thema. De variatie is frisch, .maar ze kan het thema niet ververschen. Het verwijt van den oproep tol den , ; ingebeelden hemel" komt vaak van den kant van hen, die in theologicis, althans in kerkhistoriois (vergeeft het woord) hun slaap slapen in oen ledikant m è t een „hemel"; was die hemel maar oen ingebeelde hemel.... Helaas, men slaapt er rustig onder. Een beetje te warmpjes.

Over ds Jaspers.

Ds P. de Groot, chr. geref. pred., schrijft in de „Ghr. geref. Kerkb. v. Rotterdam":

Wij zullen ons met de zaak zelf niet inlaten — dit zou gelijk staan met zich met een anders doen bemoeien. Alleen herinneren wij dat genoemdn Ds J. nog i> en discipel onzer school geweest is. Hij ging heen onder het examen voor candidaat. Zijn heengaan daarvan was de diepste oorzaak dat Ds J. geen volle instemming kon geven aan de leer der Ghr. Geref. Kerk. In zooverre was hij eerlijk en voor onze ker'c geen verlies. Hij zocht de Geref. Kerk en werd daar predikant. Doch nu is Ds J. het ook niet moer eens met de Geref. Kerk. Hij is nu Geelkerkiaansoh. Ik constateer alleen uit dit feit, dat onze kerk nog niet zoo'n slechte kijk had op Ds J. zijn beginselen die hij huldigde.

Dat laatste zinnetje verwondert mij lichtelijk Want als do Chr. Geref. kerk vóór jaren het zóó goed bekeken had, waarom beval haar pers in 1928 dan de brocliure van ds Jaspers aan, als ernstig werk, dat den gereformeerden toch wel zwaar in de maag zou zitten? Waarom waarschuwde ze dan niet tegen de ideeën van dr Geelkerken, toen ook uit haar eigen kring daaraan adhaesie betuigd werd? Wonderlijk, dat sommige menschen de dingen pas ontdekken, als ze namen weten.

Ds D. P. Kalkman schrijlt in „Goudsche Kb.":

Dat ds J. bezwaren heeft over de besluiten van de Asser Synode, is zijn recht. Maar zijn plicht was geweest die bezwaren dan kerkelijk in te dientn bij zijn kerkeraad of classis. Evenwel ging deze emeritus predikant zijn gemoed luchten bij dat publiek, dat niet hoog genoeg staat om anonyme schotschriften ongelezen ter zijde te leggen. Ik heb me geschaamd, toen ik het las, dat werkelijk een gereformeerd predikant en nog wel een emeritus de schrijver was. Wie verwacht nu zoo iets van een emeritus. Mogen we dan van een i> meritus, die óf door leeftijd óf door smartolijke wegen toch zeker wel geleerd heeft een bezonkea woord te spreken, zoo iets zelfs maar denken? En dan het is nu niet in de rumoerige dagen meer van de Asser Synode. Toen was het te verstaan, wanneer soms iemand ondoordacht dingen sprak of schroef, welke bjj nader in-< lenken werden teruggetrokken.

Maar n u kunnen we de zaken rustiger bezien. Ds J. heeft veel kwaad gesticht met zijn geschrijf Nu doet hij den eersten stap in de goede richting door zijn bezwaren in te dienen bij de classis. Een tweede stap zou moeten zijn, dat hij openlijk schuld erkende en openlijk verontschuldiging aanbood aan al de gertformeerde predikanten. Zoolang ds Jaspers dit niet doet schaam ik mij voor zulk een collega en velen met mü.

(Bovenstaande copie bleef voor een vorig nummer over. Ze werd reeds vóór eenige weken gezet.)

Op visite bij elkaar.

Ds P. V. Dijk zegt in zijn Kroniek („Geief. Theol. Tijdschr."):

Drelincourt vertelt vaaa Sadolet, die in zijn brief aan den Raad .te Geneve Caivijn van eerzucht en hebzucht beticht had, dat hij op zijn doorreis door die stad incognito Caivijn eens wilde zien.

Niet weinig verbaasd, dat men hem geen paleis '^f#ïfP55s^SSP«*5*-: maar een eenvoudige woning wees, liet Sad"olet den klopper op Calvijns deur vallen. En zie deze verscheen zelf aan de deur, zeer eenvoudig gekleed. Vernieuwde verbazing bij Sadolet. Dat Caivijn? Waarna hij den prediker zijn hulde bracht....

Het kon ook onder hedendaagsche polemisten misschien geen kwaad eens bij elkaar op Tjezoek te gaan. De polemiek zou blijven maar ze werd vast minder persoonlijk.

Volmaakt mee eens.

Ik weet echter gevallen, waarin zij, die een minimum van argumenten bij een maximum van afkeurende woorden geven, weigeren te spreken. Of op verzoeken in die richting niet antwoorden. Om misverstand af te snijden, voeg ik er aan toe, dat ik hier niet alleen op eigen correspondentie het oog heb.

Ds Woelderink over prof. Böhl en hef evoluflonlsme.

Ds J. G. Woelderink, herv. pred. te Hoornaar, schreef in „Geref. Theol. Tijdschr." een artikel over , De Beteekenis van het Geloof". Ik lees daarin o. m.:

Wie zich bezint op de z.g. schriftcritiek en op de praemissen, die aan haar ten grondslag liggen, stoot altijd opnieuw op de evolutionistische opvatting der Godsopenba.ring. In het onlangs verschenen werkje van prof. Böhl over-Exodus in Tekst en Uitleg treedt dat ook duidelijk naar voren. God heeft niet tot Mozes en tot Israels volk gesproken in den zin, waarin de bijbelschrijver dat meedeelt — dat is de veronder-'st'elling, waarvan wordt uitgegaan; een dergeljke voorstelhng schijnt voor don wetenschappelijken onderzoeker in onze dagen niet meer te zijn dan vrucht van primitief realisme. De gang der zaken is veelmeer deze, dat hec religieus bewustzijn van Mozes een zeldzame ontwikkeling heeft doorgemaakt en steunend op wat historisch gegeven was in liet heiligdom van Kades en andere plaatsen, heeft hij op geniale wijze de waar he i d gezien en gegrepen, die in die dagen nog vernorgen was voor de menschen. De waarheid gegrepen; daarop zou ik een oogenblik den nadruk willen leggen; de evolutionistische beschouwing sluit deze gedachte volstrekt niet buiten. Het criterium, waaraan ze gekend wordt, is, dat het zien en vinden, der waarheid feitelijk een acte, 'k zou haast zeggen een scheppingsacto van den menschelijken geest is; de kennis dor waarheid rijpt langzaam uit de ontwikkeling van het religieus bewustzijn. Maar zoo wordt object van geloof niet de eene en waarachtige God in onderscheiding van alle afgoden, maar veel meer de idee van den eenen en waarachtigen God, al is het, dat met vollen ernst het waaAeidsgehalte van deze idee wordt aangenomen. Het geloof, dat de ho-ogste uiting is van wat aan religieuze kracht sluimert in de menschenziel en als zoodanig ook het religieus bewustzijn verheldert, brengt hier de waarheid voort in plaat.? van door de waarheid te zijn voortgebracht. Dit verklaart, waarom bij dezen gedachtengang de nadruk veel meer valt op het geloof, dan op zijn object, en immer de ethische beteekenis van het geloof, ook in de prediking op den voorgrond wordt gesteld.

Als Gereformeerden staan-we lijnrecht tegenover de evolutionistische beschouwing en toch loopen we gevaar om telkens in haar zog te worden meegesleurd. Wij zijn niet vrij van haar smetten door ons bij alles op de Schrift te beroepen. Wanneer de Schrift voor ons enkel een arsenaal is, waaruit ons religieus bewustzijn zijn gegevens put om na die gegevens verwerkt te hebhen het juiste gezicht in de waarheid te hebben verkregen, welk verschil is er dan tus, schen ons en Mozes volgens evolutionistische voorstelling, wijl Mozes ook van de historisch voorhanden zijnde gegevens gebruik heeft gemaakt om tot het rechte inzicht in de waarheid te komen. Laten we toch wel begrijpen, dat we de Heilige Schrift haar innerlijke waaide en wezenlijke autoriteit ontnemen, als we haar enkel zien als een samenstel van waarheden en beginselen, verschaffende ons daarmee de ruwe bouwsteenen, waaruit wij den tempel der waarheid hebben te bouwen. Deze waarheid is niet hel object van een waar geloof en deze kennis der waarheid is niet de echte geloofskennis waaraan het eeuwige leven is verbonden, .-\anhangers zijn we van de Geref. levens-en wereldbeschouwing en daarom hangen we haar aan, omdat we overtuigd zijn, dat ze waarheid is, maar laat ons noodt vergeten, dat ook deze levens-en wereldbeschouwing een schepping is van den menschclijken geest, zooals het woord beschouwing reeds aangeeft; een vrucht van dat geloot (we zeggen het zonder aarzeling), dat buigt voor het Woord des Hecren, maar nimmer object van het geloof; want het ware geloof brengt zijn object niet voort, maar wordt door zijn object voortgebracht, waarom het Woord Gods een levend Woord wordt genoemd, een kracht van God tot zaligheid, een zaad des eeuwigen levens.

Even wordt hier ook aangehaald het werk van prof. Böhl over Exodus. Onze lezers herinneren zich, dat in de Geref. jiers critiek geoefend is op hetgeen dr N. D. v Leeuwen, pred. bij do op den grondslag van anti-Assen gevormde gemeenten, in „Woord en Geest" schreef over en uit het boek van prof Böhl.

Het antwoord op .die critiek moge hun niet onthouden worden. Aldus luidt hot;

Op geschrijf in de Synodale kerkelijke pers ga ik, zooals een fatsoenlijk mensch begrijpen kan, niet in.

Als Christen kan noch mag ik de, jniddelsn, welke die pers bezigt, gebruiken.

Natuurlijk beperk ik voor mij het goddelijk gezag de-.: H. S. niet tot hol religieuse en ethische.

Maar even natuurlijk is het, dat ik do Synodale Schriftbeschouwing voor het verstaan van Gods Woord hoogst verderfelijk acht.

Verder gaat het mij als Christen om de waarheid en niet om succes, nog minder om de menschen met quasi-vroom gepraat maar wat wijs te maken, omdat ze naar het woord van een theologisch professor van de Vrije Universiteit „er nog niet rijp voor zijn", nl.. voor een betere en juistere Schriftbeschouwing.

Overigens blijkt de grove onkunde van de Synodale pers telkens weer. Een theologisch hoogleeraar van de Vrije Universiteit zei me eens omtrent een predikant, die op de Groninger Synode een rol speelde, dat deze „nergens in zat", d.w.z. op geen enkel studie-terrein thuis was. Dat is een veel voorkomend verschijnsel in de Synodale pers.

Inderdaad, gedocumenteerde argumentatie.... En zeer te controleeren, als naar gewoonte. Er zijn menschen, die nergens „in" zitten. Er zijn er ook, die overal , Aiit" zijn, waar ze juist „in" moesten zitten.

Overigens is het merkwaardig, te lezen, wat een „fatsoenlijk" en een „christelijk" mensch betaamt in dit blad Intusschen is het blijkbaar niet strijdig met „fatsoen" en „christendom" als „de leden der Gereformeerde Kerken in Rotterdam en omgeving" — officieele aanspraak — circulaires krijgen met verzoek, toch wat te helpen in den financieelen nood. Vanwege den bond van bezwaarden. Die ook nationaal heet.

„Een ioer".

Ds D. Hogenbirk schrijft in „Gharloische Kh.":

Het is in deze dagen meer dan toen ik begon een groote toer om Gereformeerd dominee te zijn. De nieuwe tijd stolt zware eischen, ook al voelt men zich niet geroepen om te kermen en te'zieleschreeuwen over problemen en paradoxen. Kreten en preeken zijn twee; de laatste zijn het moeilijkst, vooral als men zoo verstandig is om er mee te rekenen, dat de gemeente ook uit jeugdigen en toch ook weer niet alleen uit jeugdigen bestaat.

Jeugddominee te worden is maar het gemakkelijkst, doch als een getrouwe en voorzichtige huisbezorger een iegelijk het bescheiden deel spijze te geven ter rechter tijd dat valt niet mee. Ik moet nu harder studeeren dan vroeger, ook al houd ik wel eens een oude preek. De gemeente moet veel voor de leeraars bidden, en vooral niet denken: „Och, zoo'n ouwe dominee komt wel klaax".

„Noch subjecflef, noch objectief, niet dogmatisch, niet zedekundlg, niet crltisch, niet bevindelijk". — „Alleen de Bijbel".

Ds R. E. van Arkel schrijft in Utr. Kb. een recensie van een pas verschenen, boek van ds H. W. Creut^berg (ethisch):

Eerlijk gezegd, heb ik dit boek met eenigen tegenzin ter hand genomen. Heusch niet, omdat Ds Creutzberg de eenigszins „wilde" predikant van de Haagsche Duinoordkerk is, of om zijne befaamde redevoevoering over de Noord-HoUandsche Evangelisatie. Maar om 2ijn eigen woorden. Hij zegt in den aanvang van dit boek, dat hij „vele jaren getracht heeft te preeken noch subjectief, noch objectiefj niet dogmatisch, niet zedekundig, niet critisch, niet bevindelijk. Eenig doel was: den Bijbel te verstaan en verstaanbaar te maken ..."

Welnu, ik vraag mij af, hoe ter wereld het mogelijk is, met déze vooropstelling, den bijbol te verstaan, en vooral — verstaanbaar te maken. De schrijver verzuimt te zeggen, wat hij dan wèl heeft pogen te zijn. 't Zou ook niet mogelijk zijn, want wie den Bijbel verstaan wil en verstaanbaar maken, die moet èn subjectief zijn èn objectief, èn dogmatisch èn zedekundig, èn bevindelijk, èli zelfs in den goeden zin critis"ch. Men is dat alles reeds bij, hot enkele voorlezen van de Schrift.

Wat do schrijver wil is niet anders dan zelfbedrog. Het is eene ledige geste, die men méér bij ethische theologen — niet bij alle — kan aantreffen, waar-., door men zich do pose geeft vair met de uiterste voorzichtigheid en eerbied tegenover den bijbel te staan, en het heilig doosje te willen openen zonder het zelfs aan te raken; en intusschen schroomt men niet, zich bij tijidon de scherpste historische critiek op de Schrift te veroorloven.

Vandaar mijn aanvankelijke tegenzin tegen dit boek.

Maar ik ben hot gaan lezen. En al gauw bemerkte ik, dat de schrijver zich heelemaal niet hield aan zijn eigen opzet. Hij is in dit boek subjectief, objectief, dogmatisch, zede-kundig, bevindelijk, en hier en daar komt ook de critiek even door de deur kijlcen. Eene gelukkige inconsetiuentie. De natuur is boven de vooraf vastgestelde leer gegaan.

De tweede naamval.

In bovengenoemde recensie schrijft ds v. Arkel ook nog:

Zoo ik op kleinigheden inging, dan zou ik de aanmerking kunnen maken dat de tweede naamval van het woord „Gideon" niet „Gideon's" is, maar „Gideons", — eene tegenwoordig ook bij andere woorden veel voorkomende fout —, en vervolgens, dat men in een welgestyleerd stuk geen cijfers zet; in elk geval schrijft men niet „2 x", doch „tweemaal".

Maar misschien ben ik te puristisch.

Misschien mag ik opmerken, dat 't verkeerd schrijven van den tweeden naamval vaak door de zetters gebeurt. Er zijn er — natuurlijk niet overal — die hardnekkig zóó doen, al heeft de copie geschreven volgens Di Van Arkels juiste opvatting.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 februari 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 februari 1929

De Reformatie | 8 Pagina's