GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Iets over het beeld van Jezus in de moderne litteratuur

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Iets over het beeld van Jezus in de moderne litteratuur

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXIX. (Slot.)

Zoo hebben wij dan iets gezien van liet beeld van Jezus in de moïerne litteratuur en willen wij thans met een eiil»! saamvattend woord ons oveirzicht besluiten. Het is wel heel duidelijk (gelijk wij het ook ééneii andermaal, bij onze bespreking, nadrukkelijk aantoonden) dat, wat wij zagen, nu nog atgedaclit van die litteratuur, die zich bewust tegen Jezus Christus Iceert, ons deed zien: een veelszins-gesclionden Jezus-beeld. Want, al A\'at de menscli uitdenkt naast en boeven hetgeen ons door fiod-zelf aangaande Zijn Zoon is geopenbaard, is in zichzelf schending van het in Jezus Christus in alle volkomonheid-uitgedrukte, beeld van G-ods zelfstandigheid, lioeizeer het soms ook, om één of andere reden, momenteel bekoren mag. Dit staalt onder ons vast. Men heeft onzen Heiland ééns geschonden, ten •doode, men doet dat, ten opzichte van Zijn beeld, op velerlei wijze, nog steeds. Waartegen past ons ernstig verweer.

Ook ben ik het eens met de uitspraak van Ds P. Eldering: „Het oordeel over al deze, voor 't grootste deel cncritische en fantastische Jezusbeelden kunnen we gerust aan de geschiedenis overlaten. Er zal niet veel van overblijven", i) Als dit van vrijzinnige zijde opgemerkt wordt, kan men dit oordeel van rechtzinnige zijde gerust, dubbel-'On.derstreept, overneoienl

Toch valt er voor den aandaohtigen lezer hier ook wel wat te leeren, en dat niet alleen in negatieven^ maar ook in positieven zin: onze blik wordt gericht op dingen, die wij zóó nog niet hadden gezien en waaivan wij zoggen moeten, dat hun, in het g'eheel van onze beschouwing, ook inderdaad een plaats kan en moet worden ingeruimd. Maar, dat zal zich, uitteraard, slechts tot, betrekkelijk, ondergeschikte détails beperken.

Belangrijk is ons het feit, dat in dien overvloed van uitspraken, van zoo verschillende zijden komende, hoorbaar bleef, bij den één, sterker, dan bij den ander, het , , Wij wilden Jezus wel zien". Nu hebben wij, uit. den aard der zaak, alleen maar gelet op de duidelijk-op^ Jezus-zich-richtende uitspraken. Maar, is het zóó in het algemeen al niet, om een voorbeeld te nemen, dat er, achter uitingen, die van haat getuigen, een felle dorst naar liefde branden kan, daarom zoo hatelijk, omdat men zoo bitter het gemis aan liefde ondei-vonden heeft? Zoo zou het toch ook wel eens kunnen zijn op het terrein, dat wij nu betreden hebben: achter woorden, die geheel anders aandoen, kon wel eens een sterk verlangen naar Jezus leven. In elk geval moeten wij, die Jezus kennen en hebben te dóen kennen, een ieder in het zijne, d.w.z. op de plaats, waar God hem stelde, maar dan ook in het werk, dat God hem gat te doen hl deze wei'eld (dat nooit buiten Christus om k a n gaan) daarmee zeer ernstig rekening te houden. Ik geloof, dat een groot gedeelte van de door-ons-behandelde litteratuur ook, ondanks 'aJ het andere, dat er van gezegd worden kan en moet, hiervan spreekt, dat er, in alle mogelijk© levenskringen, in den modernen tijd, een, zij het dan veelszins-vage en onbestemde, misschian zelfs wel ten deele onbewuste, honger naar Christus • heerscht. De pralctijk leert dat toch ook slag op slag, als men met buitenkerkelijke memschen in aanraking komt: er zijn er velen, die wel zouden willen, maar, om welke reden dan ook, niet kunnen gelooven (al willen wij .natuurlijk met dit zeggen in geen enkel opzicht de verantwoordelijkheid en daarmee samenhangende schuld van den modernen menscli, wat dit alles aangaat, ontkennen, maar d a t is n ü niet in de allereerste plaats in het geding).

De haat-zware zanger van C o 11 e m (van wien ik eerder geciteerd heb dat schrijnemde „Gebed te Waalwijk") belijdt het ook:

Ik heb U steeds gezocht in aJ mijn jeugd, Ik zou tJ nimmer vinden, ik ben ouder En altijd weegt ge op mijn hoofd en schouder, Maar nooit heeft uw geluid mijn oor verheugd. - )

Bitterder is deze levensarmoe misschien nooit beleden, dan in deze woorden van den dichter Alfred de Musset (1810—'57): •

Ta gloire est morte', o Christ! et sur nos croix d' ébcne Ton cadavre celeste en poussière est tombe, Eh bien! qu'il soit permis d'en baiser la poussière. Au inoins crédule enfant de ce siècle sans foi. Et de plfcuror, ö Christ! 'sur oette froide tei'w Qui vi\'ait de ta mort, et qui mourra saus toi.

Het is A, L, Con stands Bi de bekende „vrijdenker", die in zijn boekje: „Christus en de romantiek" deze woorden aanhaalt en ze aldus vertaalt:

Uw roem is dood o! Christus, en op onze ebbenhouten [kruisen Verviel uw hemelsch lijk tot stof! En tochi laat het 't minst geloovig kind dezer geloof-Pooze eemx Geoorloofd zijn, dat stof ervan te kussen. En, o! Christus, te schreien over deez' koude aaide Die leefde van uw dood, en zonder u zal sterven!')

Nu vraagt ge mij, wat wij met dit alles van doen hebben? Het lijkt mij niet onduidelijk: wij zijn gezegend met de kennis van het ongeschonden beeld van onzen Heere Jezus Christus, Nu is de primaire vraag: wij, hebben wij allen Jezus, waarlijk lief? En dus, direct daa.rop volgend, moet de vraag aan de orde gesteld: wat d o e n wij met dien zegen, wat doen wij met dat rijte Je2us-beeld? Denken wij ons in, wat dat aan diepten in zich bergt en aan levens-consequenties met zich brengt? Toonen wij dat beeld aa: n de wereld, in het midden waarvan wij wonen? Toonen wij het in onzen levenswandel? Maar ook in ons werk, ik bedoel nu ook ons weten-. schappelijk werk? Doen wij het ook zóó, een ieder in zijn eigen vak, dat de moderne mensch ons verstaat? Vagen wij, wat ons aangaat, ook nevels weg, die'hem het uitzicht zouden kunnen belemmeren op het zuivere beeld van Jezus, den Cluistus der Schriften? Zijn wij bij machte, worstelen wij er ook om, de sluiers te scheuren, •die de moderne mensch, op welk terrein dan ook, ziciizelf geweven heeft? Laat ons het wèl verstaan: de moderne mensch, die Jezus als den Christus verwerpt af vereert een geschonden beeld van den Heiland, draagt zijn eigen schuld. Maar wij onzerzijds, •wij moeten zorgen, dat ons geen spoor van schuld drukt in dat

geheel: nooit mag-iemand ons kunnen verwijten, dat wij ook geen moeite gedaan hebben het ware .Tezusbeeld hem te toonen.

Tot dien schoonen, maar veelszins-moeizamen arbeid wil dit woord een oproep zijn: er is hier zoo ontaaglij.k vuol te doen. Rome is ons hier, in haar goed gesysteuiatiseerden en heel-degelijk-georganiseerden, kpologetis< dien en propagandistischen arbeid vèr vooruit: we kunnen van de resultaten van dien arbeid, m.n. ook in do kringen van intelleotueelen en, kunstenaars, niet alleen elders, maar ook in ons vaderland, telkens hooren.

En, bergt dan ons Gereformeerd belijden niet de rijkste schatten, die m.n. ook liggen, waar wij geen stuk van deze wereld prijsgeven, o-p dit gebied? Als wij onzen eigen rijkdom dan maar kennen en productief weten te maken, ook in en voor onze wetensohappelijkei, en (als de Geest ons ook dien ridderslag verleenen wilde) in onze artistieke .jpi'estaties. Niemand zal toch ontkennen, kunnen, dat hier zeer ernstige tekorten liggen.

Wij moeten ernstig arbeiden, om den modernen monsoh, in en door alles heen: bovenal alnn, maar bij wien, naar wij hebben kurmen zien, tooli ook de schemerige erkemiing en stamelende hunkeriiiiig: naar Jezus wordt gevonden, daarin allereerst te beluisteren: wie in het huis van den modernen mensch wil gaan, moet de taal vaJn dien modernen mensch verstaan. Dan zijn er aanknoopingspunten voor een onderling begrijpen, dan bestaat de mogelijkheid, dat wij hem ook kunnen antwoorden, zóó, dat hij ons verstaan kan.

Ik kan van dien arbsid, die van ons gevraagd wordt, nu niet nader in bijzonderheden handelen, misschien is het ook niet meer noodig, na al, wat gezegd is. Ik wil to'oh iets nog met name noemen: denk eens aan het Evangelisatie-werk onder de intelleotueelen, wat weinig, geschikte lectuur hebben wij daarvoor (in ons Indic is men ons daarin al vooruit!).

Ik kan mijn bedoeling met deze artikelen wellicht nog duidelijker maken door op een bepaald Jezus-beeld te wijzen: ik bedoel liet z, g. sociale Jezus-beeld. Ieder Sevoelt dat het onjuist is onzen Heiland uitsluitend voor te stellen als de groote Vriend en Helper iler proletariërs b.v. Maar, ieder gevoelt hopelijk ook, dat wij er met die opmerking niet af zijn: dat beeld roept om diepere en verdere doordeaking van wat het Evaaigelie van Jezus Christus te zeggen heeft voor de menschelijke samenleving, met al, wat ze aan schrijnends biedt. En daarna komt het er op aan te laten zien, dat en hoe die beginselen praktisch kunnen worden gerealiseerd. Zóó moet dan in een verbeterde mensche^ lijke samenleving uitschittren de heerlijkheid, ook voor dat terrem, van het beeld van Jezus.

Als ge het zóó beschouwt, is er aEbeid, waarlijk niet alleeai. voor de theologen, maar voor de mannen van alle faculteiten, kon het, in een harmonische samenwerking.

Wij moeten in ieders leven treden, zooals Jezus Christus ook zijn wil en is: voor allen, alle soorten van menschen, zooals Mevr. Hoogstraten—Schocli het uitdrukt; „dit maakt onzen Heiland juist tot wat Hij voor ons is, dat Hij niet voor een bepaald soort menschen an een bepaald soort tijden, en een bepaald soort vragen, en een bepaald soort nooden gekomen is, maar dat Hij het antwoord is te allen tijd en voor iedereen". *)

Bij heel dien arbeid zal het moeten zijn, gelijk Guido Gezelle in een prachtig vers het heeft uitgedrukt: „Principium a Jesu'', waarvan het slot aldus luidt: '')

Hem, dien de dichter menigmaal vergeet, of, erger nog, durft lastreii, volgende, in zijn taal, den engel van 't bedrog.

(„Hem" — deze woorden gaan er aan vooraf — „Hem zij mijn taal gewijd!")

Dat hérte en mond en stemme en al wat mijn is, Jezus' zij, en, of ik eens mijn woord ontval, mijn stemme ontvalle mij!

Dan op, gij Dichtren, schaamt u niet; voor Jesus de eerste stem, ' voor Jesus! en het laatste lied voor Jesus, nog voor Hem!

Dat geldt, naar het wezen, natuurlijk niet alleen onzen diditers, maar ons allen, wij hebben allen dit lied te transponeeren in het aJIedaagsoh© arbeidsleven, waarbij wy zullen moeten worstelen om Jezus steeds meer in het centrum te plaatsen, dan zal Hij ook steeds meer centraal gezien worden in ongeschondea^ heerlijkheid door menigeen, die nu, indien al, voortleeft met een ongeschonden Jezus-beeld voor oogen.

En, die arbeid, die van ons gevraagd wordt, in overeenstemming met de ons geschonken talenten, waarmee wij allen zullen hebben te woekeren, is tenslotte niets méér, dan de schuldige aflossing van den plicht der dankbaarheid, de dankbaarheid voor de zaligmakende, maar ook het geheele bestaan doorlichtende kennis van het ongeschonden beeld van Jezus, don Christus der Schriften,

Maar, ach! nietwaar? het betoon dier dankbaarheid! Laat Gezelle nog éénmaal tot ons spreken in zijn: „Jesu waai' 't den mensch gegeven", waarin het o-.m. lieet: «)

Ja!.... maar van de tien leproozen waren negen schaamteloozen, was maar één die wederkwam, naar die hem zijn kwale afnam.

En ik heb mij naaj de negen, naar den tiensten niet, gedregen, 'k heb vergeten, Jesu mijn, dat ik moeste U dankbaar zijn.

Laten ook wij dan 's dichters besluit, bij vernieuwing, nemen:

Werken, rusten, lezen, leeren zal ik, in den naam des Heeren: bidden is 't dat leven doet, bidden maakt het sterven zoet!

En, Gezelle's vraag zij ook ons laatste woord:

Wilt Ge mij, ol is 't te late? Kan 't bekeeren nu nog baten? Hebt mij weer dan, Jesu, en maakt dat ik getrouwig ben.


1) Zie , , De Stroom", Vrijzinnig godsdienstig Weekblad, 8sle .laargaag No. 7, 19 .lan. "29, in een samenvatting van een lezing over „Andere Jezusbeelden".

2) Zie zijne „Opstandige Liederen", Uitgegeven door C, A. .1. van Dishoeek te Bussum, 1919. pg. 6? .

3) Drakkerfl Uitgeverij „Orion", 's Gravenhage, 1927. pg 18.

4) Zie het. reeds geciteerde „Het ongeschonden Beeld'", pg. 68.

5) Dichtoefeningen, pg. 18.

6) Gedichten, Gezangen, etc., pg. 88/9.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 mei 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

Iets over het beeld van Jezus in de moderne litteratuur

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 mei 1929

De Reformatie | 8 Pagina's