GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het rapport over den uitbouw der Belijdenis.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het rapport over den uitbouw der Belijdenis.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

VIII.

EERSTE DEEU.

III.

e. In de opdracht van de Synode van Groningen wordt ook van ons gevraagd, te onderzoeken in hoeverre er behoefte aan uitbreiding der belijdenis bestaat j, in verband met de in den nieuweren tijd zich dienaangaande (aangaande het leerstuk der Heilige Schrift) opdoende vragen".

Het is bij den eersten oogopslag niet geheel duidelijk, wat de Synode met deze „vragen" ©n wel in onderscheiding van „de hedendaagsche dwalingen" heeft bedoeld. Mocht de Synode daarmee het oog gehad hebben op het feit, dat bij sommigen in onze kerken, vooral bij hen die gestudeerd hebben, vragen rijzen omtrent dit of dat in de Schrift, dat sommige dingen in den Bijbel het hun moeilijk maken, het Gereformeerde Schriftgeloof vast te houden; en bedoelde ze, dat onderzocht zou worden, of niet met het oog daarop uitbreiding der belijdenis noodig zou wezen, dan meenen wij hierop ontkennend te moeten antwoorden. Zulke vragen en moeilijkheden, die door de wetenschap van onzen tijd zijn veroorzaakt, behooren in wetenschappelijke geschriften te worden behandeld. En dat is ook van Gereformeerde zijde niet nagelaten. Maar het kan niet als de taak van de kerk beschouwd worden, dergelijke vragen te beantwoorden en een geloofsbelijdenis leent zich daar niet voor. Een belijdenis heeft trouwens, gelijk wij reeds gezegd hebben, alleen tot uitdrukking te btengen wat gemeengoed der kerk is geworden.

Wij zijn echter oofc van gedachte, dat dit niet de bedoeling van de Synode is geweest. Immers had reeds de Synode van Assen op een verzoekschrift van een aantal mannen van wetenschap besloten, door de curatoien der Theol. School ©n de deputaten tot oefening van het verband met de Theol. faculteit der V. ü. er bij de lioogleeraren in de theologie op aan te dringen, zich met adressanten in verbinding te stellen, ten einde te komen tot een gezamenlijke bespreking van verschillende vraagstukken. (Acta artikel 177.)

Daaruit meenen wij te mogen afleiden, dat de Synode van Groningen met het woord „vragen" op iets anders het oog heeft gehad en dat zij vragen bedoeld heeft, die met de hedendaagsche dwalingen in verband staan.

Indien dit juist is, achten wij de vraag der Synode, of er in verband met de in den nieuweren tijd zich dienaangaande opdoende vragen, met de hedendaagsche dwalingen, alsook met het meerdere licht, door de nieuwere Gereformeerde theologie dienaangaande ontstoken, inzake het leerstuk betreffende de Heilige Schrift behoefte bestaat aan

nadere formuleering, bevestigend te moeten beantwoorden.

f. En wij zijn van oordeel, dat het thans de tijd is, om in die behoefte te voorzien. Er is geen reden om dit nog uit te stellen. God de Heerei, door wien de historie geleid wordt, schenkt aan de Gereformeerde kerken thajis daartoe de gelegenbeid.

Toen het Rationalisme opkwam, ontbrak aan de kerk het orgaan om tegen deze dwaling een belijdenisschrift op te stellen. Zelfs toen heeft echter de kerk nog niet geheel gezwegen: de classis Walcheren is tot het vaststellen van de bekende Vijf Artikelen overgegaan. Maar tengevolge van haar afhankelijkheid van den Sta: at kon de kerk niet in Generale Synode samenkomen. Thans is de kerk vrij geworden van den Staat en is voor haar weggenomen de verhindering om in Generale Synode tegen de dwaling de waarheid uit te spreken.

Bovenal heeft het Gade behaagd, de kerk op tel richten uit haar verval, waJarin haar de innerlijke kracht ontbrak om tegen de dwaling haar belijdenis uit te breiden. Hij heeft een opwaking van he> t geloofsleven geschonken en een reformatie der kerk naar Zijn Woord tot stand gebracht. Hij heeft de kerk vrijgemaakt van een onwettige en onsehriftuurlijke organisatie, die haar was opgelegd, en heeft het haar gegeven, dat zij zich weer uitspreken kan. Hij heeft de kerk met ongeloof en dwaling doen breken, haar tot Zijn Woord teruggebracht en het gezag van dat Woord en van dat-Woord alleen in haar hersteld. Door Gods genade kunnen de Gereformeerde kerken Zijn waarheid belijden.

Dat zij er echter nog niet toe gekomen zijn, haar belijdenisschriften uit te breiden, laat zich gereedelijk verklaren. Het indenken van de oude belijdenis, het inrichten van het kerkelijk leven naar de beginselen van Gods V/oord, geschillen die zich voordeden en opgelost moesten worden, namen de aandacht in beslag. Onderv/ijl heeft de theologische wetenschap echter genoeg arbeid verricht tot voorbereiding van 'een nieuw belijden. En thans, nu het leven der kerken geconsolideerd mag heeteii, is de tijd gekomen, dat zij zicli kunnen gaan wijden aan het uitbreiden van haar belijdenis.

Nu is er wel gezegd, dat aan het tegenwoordig geloofsleven in onze kerken de innigheid en de warmte, de gloed en de bezieling ontbreken, noodig voor het scheppen van een nieuwe belijdenis. Het is verre van ons, dat we de schaduwzijden van het Gereformeerde leven in onzen tijd niet zouden willen zien. En wij verkeeren ook niet in den waan, dat het nieuwe belijden, hetwelk wij wenschen, klimmen zal tot de hoogte, waarop het moet staan. Maar wij stellen toch de vraag: zou het beter zijn, dat de kerken wachtten, totdat zij zelf oordeelden, dat haar geestelijk leven stond op het vereischte peil? Zouden de kerken, wanneer zij' zoo van zichzelf dachten, inderdaad geschikter zijn om een nieuwe belijdenis op te stellen? 'En buitendien: mag gezegd worden, dat de kerk dan alleen tot belijden moet overgaan, als haar geloofsleven van zulk een kracht en innigheid is, dat zij spontaan tot belijden gedreven wordt? Is er voor de kerk niet een roeping om te belijden? Wordt het niet door haar Koning van haar geëischt? En mag het gehoorzamen aan den eisch van haar Koning afhankelijk gemaakt worden van den stand van haar geloofsleven?

Daarbij komt, dat, hoe man ook over den tegenwoordigen stand van het geestelijk leven moge oordeelen, men toch niet beweren kan, dat er in onze kerken geenerlei drang bestaat om te belijden tegenover de dwahngen van onzen tijd. Integendeel, de drang hiertoe wordt door niet weinigen gevoeld. Dat is wel gebleken in de kerkelijke pers. Dat is evenzeer gebleken op de kerkelijke vergaderingen. Van niet minder dan een achttal particuliere synodes, die van Noord-Holland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg, Groningen, Zuid-Holland Noord, Friesland Noord, Zuid-Holland Zuid en Drente, waren er op de Synode van Leeuwarden voorstellen, die de strekking hadden, dat de kerken zich zouden uitspreken tegenover de hedendaagsche dwalingen. En nu ligt wel de Leeuwarder Synode reeds een tiental jaren achter ons, maar toen de door Leeuwarden benoemde en door Utrecht gecontinueerde deputaten aan de Synode van Groningen voorstelden, om niet alleen hen te ontheffen van hun taak, maar tevens geen andere deputaten weer te benoemen, vermocht dit laatste den bijval der Synode niet te verwerven. Na een levendige en langdurige discussie werd besloten, weder deputaten aan te wijzen en werd hun opdracht, juist opdat de mogelijkheid om haar te vervullen grooter zou zijn, beperkt tot het leerstuk der Heilige Schrift. Zou men in dezen openbaar geworden drang niet de leiding mogen zien van den Geest der waarheid, die de kerk niet alleen in de waarheid inleidt, maar haar ook' dringt om die te belijden voor de wereld en te haadhaven tegen alle bestrijding?

Wij kunnen ons niet ontworstelen aan de gedachte, dat voor de kerk in onzen tijd da taak i's weggelegd, de waarheid Gods, ook wel op andere punten, maar in elk geval op het punt der Heilige Schrift, scherper te formuleeren en breeder uit te werken.

Het is het gevolg van den strijd over de God­ heid van Christus en de Drieëenheid Gods geweest, dat de kerk deze waarheden in breeder belijden uitsprak. In den tijd der Kerkhervorming voerde zij de worsteling tegen de dwalingen van Rome en van het Anabaptisme en ontwikkelde zij daartegenover de belijdenis. In den aanvang der zeventiende eeuw kwam er verzet in de kerk der Reformatie tegen de leer der souvereina genade Gods en heeft zij deze leer der Schrift uitvoeriger geformuleerd. Maar in den nieuweren tijd is 'de aanval van den Vorst der leugen tegen de Schrift zelf doorgedrongen en wordt zij als de kenbron der waarheid bestreden; zou het niet de roeping vaji'de kerk in dezen tijd zijn, de Christelijke belijdenis in betrekking tot de Schrift verder te ontwikkelen?

IL

IL De wijze, waarop in deze behoefte worden voorzien. moet

a. Bestaat er alzoo behoefte aan nadere formuleering van het leerstuk der Heilige Schrift, op welke wijze moet nu in die behoefte worden voorzien?

De opdracht der Synode van Groningen noemt: öf uitbreiding der belijdenisschriften, 'fif een nadere door de kerken te geven of althans te bevorderen uiteenzetting.

In betrekking tot de laatstgenoemde manier, een uiteenzetting, door de kerken te bevorderen, zijn wij van oordeel, dat deze eerst dan in aanmerking komt, als alle andere wegen onbegalanbaar zouden blijken. Dit zou toch zijn een uiteenzetting, waartoe wel de instigatie van de Synode uitging, maar die niet door of in naam van de Synode, doch door particuliere personen werd opgesteld. Ze zou in het geheel geen kerkelijk karakter dragen.

Vóór deze mogelijkheid werd door de Synode genoemd: een uiteenzetting, door de kerken te geven. Dat geven van een uiteenzetting zou nog weer op verschillende wijzen kunnen geschieden.

1. op de wijze als door de Synode van Utrecht 1905 geschiedde, toen een uitspraak gedaan werd inzake de gerezen leergeschillen;

2. door een getuigenis der Synode, zooals die van Leeuwarden 1920 deed uitgaan;

3. doordat de Synode een interpretatie geeft van de 23nsneden in de symbolen, die over de Heilige Schrift handelen;

4. door een theologische weerlegging der dwalingen, die dan door een commissie der Synode zou moeten worden opgesteld;

5. door een eenvoudige uiteenzetting te geven in het leerboek voor de catechisatiën, b.v. als aanhangsel; een uiteenzetting, die met den overigen inhoud van het leerboek op één lijn zou staan.

Wij willen deze verschillende vormen even onder de oogen zien.

Ad 1. Een uitspraak als door de Synode van Utrecht gedaan werd inzake de leergeschillen achten wij in betrekking tot het leerstuk der Heilige Schrift niet wenschelijk. Ten eerste omdat het op deze Synode intra-confessioneele geschillen gold. Ten tweede, omdat het niet geheel duidelijk is, welk karakter zulk een uitspraak draagt. En ten derde, omdat wij met dank aan God mogen constateeren, dat er van leergeschillen omtrent de Heilige Schrift in de Gereformeerde kerken niet kan gesproken worden.

Ad 2. Een getuigenis der Synode wordt door ons geheel onvoldoende geacht. Het zou de leden der kerk niet genoegzaam binden en het zou ook spoedig weer vergeten zijn. Voorts achten wij een getuigenis hier niet op zijn plaats. Een getuigenis heeft ten doel, te waarschuwen tegen bepaalde dwalingen en zonden, die op zeker oogenblik Christendom en kerk bedreigen. In zoover het zich richt tot de leden der eigen kerk, beoogt het, te vermanen tot een beleven der belijdenis. Maar het kan geen dienst doen om een nadere formuleering van een leerstuk der kerk te geven.

Ad 3. Voor een interpretatie van de zinsneden der sjmbolen over de Heilige Schrift is naar ons oordeel geen voldoende reden aanwezig, daar onze belijdenis in hetgeen zij over de Schrift zegt, niet van duisterheid kan beschuldigd worden. Daar komt bij, dat een interpretatie zich zou moeten beperken tot de dingen, die in de belijdenisschriften genoemd worden. Er zouden geen nieuwe dingen aan kunnen worden toegevoegd. En indien de uitspraken onzer belijdenis zóó waren, dat ze interpretatie eischten, zouden wij aan een revisie der belijdenis boven een interpretatie de voorkeur geven.

Ad 4. Ook tegen een theologische weerlegging der dwalingen door een clonunissie der Synode rijzen bezwaren. In de'^eerste plaats: al zou zulk' een oommissie wel door de Synode zijn benoemd, haar werk zou toch niet een uitspraak der kerk zijn; en wanneer een latere Synode zulk een werk met haar gezag zou dekken, zou zij zich begeven op het gebied der theologische wetenschap. Ten tweede: als zulk een werk iets zou beteekenen, zou het zoo uitgebreid moeten zijn, zoo in bizonderheden moeten afdalen en zooveel theologische ontwikkeling van den lezer eischen, dat het door de jneeste leden onzer kerken niet eens gelezen zou kunnen worden. En ten derde is er voor wie zulk een theologische weerlegging wenscht in de geschriften onze voormannen niet weinig te vinden dat hem van dienst kan zijn.

Ad 5. Evenmin moet naar onze gedachte de vijfde vorm gekozen worden: een uiteenzetting, door de kerken te geven in het leerboek voor de catechisatiën.

Men zou voor dezen vorm kunnen aanvoeren, dat het geven van een uiteenzetting in het leerboek juist de weg kon zijn om tot het vaststellen: van een nieuwe belijdenis te komen. Zulk een uiteenzetting zou bekendheid krijgen bij de gemeente; het zou blijken, of ze bijval vond en aan de bteihoefte voldeed. En mocht dit het geval zijü, dan zou ze later tot belijdenis kunnen verheven worden.

Maar deze weg behoort onzes inziens toch niet gevolgd te worden. In het rapport, op de Synode van Leeuwarden over de opstelling van een nieuw catechetisch leerboek uitgebracht, is door'de commissie gezegd: „Ook is overwogen of het niet beter zou zijn, de opstelling van een nieuw leerboek uit te stellen tot in onze kerken de beweging om tot een nadere formuleering van sommige stukken der belijdenis te geraken, weer tot rust gekomen is. Uwe Commissie is echter van .oordeel, dat het resultaat van dezen arbeid niet zooveel invloed op de samenstelling van het leerboek zou hebben, dat die samenstelling daarop wachten moet. Wel acht zij het zeer gewenscht, dat de Commissie tot opstelling van het leerboek in dit opzicht met de eventueele Commissie over de belijdeniskwestie goede voeling houdt" (Acta, bijlage XVI blz. 200).

Alleen daarom moest volgens deze dommissie met het opstellen van een leerboek niet gewacht worden totdat de nieuwe belijdenis gereed was, omdat deze niet zooveel invloed op het leerboek zou hebben. Anders had de samenstelling van dit laatste moeten worden uitgesteld. De rapporteerende commissie ging alzoo van de gedachte uit, dat het leerboek moet rusten op de belijdenis. Deze gedachte achten wij volkomen juist. De kerk moet in betrekking tot een stuk van haar geloof niet dezen weg volgen, dat ze het eerst in haar leerboek voor de eatechisanten zet ^en het daarna in haar belijdenis opneemt. Ze behoort het eerst te belijden. Zij he& it aan haar catechisanten haar belijdenis te onderwijzen. Het leerboek moet op de belijdenis gegrond zijn.

Daarbij komt, dat het nog niet vaststaat, welk karakter het eventueele leerboek zal hebben. De deputaten zelf, die het ontworpen hebben, geven aan de Synode de gedachte in overweging, dait dit leerboek door de auteurs wordt uitgegeven en de Synode verklaart, dat het niet strijdt met de Gereformeerde confessie en het bij de kerken aanbeveelt. Indien de Synode met deze gedachte mocht meegaan en het dus een particulier leerboek zou worden, zou dit leerboek dan de plaats zijn voor de kerken om een uiteenzetting van het Gereformeerde Schriftgeloof te geven?

Maar zelfs als het een officieel kerkelijk leerboek werd, zou het hiervoor de plaats niet zijn. Een uiteenzetting, in zulk een leerboek gegeven, zou kerkelijk gezag hebben. Ook al zou het leerboek, oveireenkomstig den wensch der commissie van praeadvies ter Synode van Leeuwarden, (Aöta blz. 199) niet onder de belijdenisschriften worden opgenomen, de uiteenzetting zou toch evengoed bindend van aard zijn als een belijdenis. En daar ze handelen zou over punten, in de bestaande symbolen niet genoemd, zou ze in elk geval feitelijk zijn: een nieuwe belijdenis. Maar dan is haar plaats niet in het leerboek, dat, gelijk wij gezegd hebben, van de belijdenis afhankelijk behoort te zijn.

Jïr blijft derhalve geen andere mogelijkheid open, dan de door de Synode van Groningen op de eerste plaats genoemde: uitbreiding der bel ij denis schriften.

En dan verstaan wij daar niet onder een uitbreiding b.v. van art. 2—7 der Confessie door aan een of meer dezer artikelen iets toe te Voegen of door nieuwe artikelen tusschen deze in te voegen. Een historisch belijdenisschrift moet, indien het tenminste mogelijk is, zijn oude gestalte blijven dragen. Voor zulk een toevoeging of invoeging zouden trouwens oofc de taal de de stijl der Confessie gebruikt moeten worden, iets dat voor onzen tijd onnatuurlijk zijn zou. En zou het niet een zonderlingen indruk maken, in een belijdenis uit de zestiende eeuw uitspraken op te nemen tegen dwalingen der negentiende en twintigste?

Wij bedoelen dan ook uitbreiding der belijdenisschriften door het vaststellen van een nieuw belijdenisschrift.

Wij meenen, dat de kerk daardoor voldoen zal aan haar roeping, om de waarheid Gods te belijden en dat daardoor en daardoor alleen de behoefte^ die er in betrekking tot het dogma der Heilige Schrift bestaat, zal vervuld worden. Het zal wel eenigszins vreemd aandoen, als de kerk, nadat zij gedurende een drietal eeuwen slechts drie formulieren van eenigheid bezeten heeft, nog een vierde formulier aanvaardt. Het zal eerst ook wel moeilijkheden met zich brengen, b.v. op het gebied van het vereenigingsleven. Maar hierdoor mag naar onze gedachte de kerk zich toch niet laten weerhouden.

HEEP.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 juni 1930

De Reformatie | 8 Pagina's

Het rapport over den uitbouw der Belijdenis.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 juni 1930

De Reformatie | 8 Pagina's