GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Over Kerkelijke Financiën

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over Kerkelijke Financiën

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

A. Van de Gereformeerde Kerken in Nederland mag getuigd worden, dat zij ten aanzien van de middelen, waardoor zij voorzien willen in de verzorging van de stoffelijke nooden van den eeredienst en nader "ten aanzien van de "houding, tegenover elk lid der gemeente in te nemen, twee hoofdbeginselen stellen, te weten:

1. het beginsel van de vrijwilligheid, en

2. het beginsel van de relatieve openbaarheid.

Het onder 1. genoemde beginsel wordt gaarne als een absoluut beginsel uitgedragen. Geheel naar waarheid is dit niet overal. De in vele plaatsen nog bestaande plaatsenhuur maakt daarop een uitzondering. Ik mag hierbij het „verhuren bij opbod" wel onbesproken laten; het zal wel heel weinig meer onder ons voorkomen. In menige kerk evenwel bestaat nog de gewoonte, om voor het gebruik van plaatsen een vaste vergoeding te eischen. (Zelfs vindt men, naar mijn meening geheel in strijd met wat de Bijbel ons leert, wel „tarieven" vastgesteld, volgens welke voor een en hetzelfde kerkgebouw toch verschillende huurbedragen worden gekend, wat dus feitelijk neerkomt op het betoonen van eer aan den „man met den gouden ring". Men zoeke dit heusch niet alleen op een achteraf gelegen plaatsje.)

Hier nu is de vrijwilligheid prijs gegeven, ook al wordt dat getemperd door het wijs beleid van een kerkeraad, wanneer die machtiging verleent om in gevallen van nood vermindering of ontheffing ïoe te staan. De practijfc leert, dat, waar eenmaal de inkomsten uit plaatsenhuur een aanzienlijken post op het kerkelijk budget vormen, het betrachten van deze toeschietelijkheid bezwaren oplevert en daarom uiterst .moeilijk gaat. Zelfs als men die toeschietelijkheid ongeremd zou willen betrachten, dan nóg moet gezegd, dat plaatsenhuur in strijd blijft met het vrijwilligheidsbeginsel, omdat de vrijstelling toch altijd nog een soort gunst blijft, althans beschouwd wordt, welke bovendien uiteraard eerst verleend kan worden (behoudens algemeen bekende noodgevallen) na het bloot leggen door de betrokken gemeenteleden van hun nood. Voor wie de vrijwilligheid jn het geven als DE grondslag voor de organisatie der kerkelijke financiën wil stellen en handhaven, is de verplicht gestelde plaatsenhuur veroordeeld.

Ik sprak boven van het tweede beginsel als dat van de relatieve openbaarheid. Daarmede is bedoeld, dat vrij algemeen afstand 'is gedaan van de gedachte, dat — in dezen —• de linkerhand niet zou mogen weten wat de rechter doet. Met betrekking tot de voorziening in de nooden der huishouding van de kerk in engeren zin (dus niet van de nooden der diaconie) wordt toch wel algemeen toegegeven, dat men moet erkennen, dat elk lid, bij zijn belijdenis, moraliter ook voor zijn persoon en rekening, verplichtingen heeft aanvaard, (beter: verzocht heeft te mogen aanvaarden) en mitsdien die dient na te komen. Dit brengt mede, dat men, goed beschouwd, niet behoeft te schromen, van elijander te weten wat ieder tot die huishouding bijdraagt. Het behoeft derhalve ook geen uitstalling genoemd te worden van wat heilig dient te ^ijn en daarom intiem behoort te blijven, indien iemand, van hetgeen hij bijdraagt, mededeeling doet aan anderen, zelfs in zoodanigen vorm, dat de intimiteit, voor ons gevoel, vrijwel verloren dreigt te gaan. De practijk onder ons is nu eenmaal wel deze, dat de administratie van de plaatsenhuur en ook die van de z.g. vrijwillige inschrijvingen naar zakelijke opvattingen, gespeend van de intimiteit, worden gevoerd; er is immers geen intieme verhouding tusschen de administreerende en de contribueerende leden. Maar anderzijds is er ook weer geen volslagen openüaarheid, voorzoover algemeen wordt bedoeld aan de administreeirende leden den plicht van geheimhouding op te leggen. Een formeel publiceeren van ieders bijdrage is, voorzoover mij bekend, nog nergens onder ons aangetroffen.

Evenwel moet opgemerkt worden, dat alweer de plaatsenhuur de relativiteit van de openbaarheid geheel opheft, 'althans voor het bij die plaatsenhuur betrokken bedrag. Immers: het is openbaar, in volstrekten zin openbaar, wijl voor leder waarneembaar, hoeveel plaatsen men inneemt en dus ook, bij de bekendheid der „tarieven", hoeveel ieder deswege in de kas der kerk stort, alles beshoudens de gevallen van vrijstelling wegens nood. Doch dit maakt juist ook het stelsel van plaatsenhuur weer zoo onbarmhartig, wijl velen die noodgevallen met den vinger kunnen aanwijzen.

Aan beide "bovengenoemde beginselen schijnt evenwel nog te beantwoorden dat andere middel, door hetwelk ook inkomsten verkregen worden, n.l. de collecten. Ik zeg j, scliijnt". Want, wie de practijk van het kerkelijk leven kent, weet, dat vaak met argus-oogen naar den inhoud èn de samenstelling der collecten wordt gezien. Men kent toch immers wel de redenen, waarom op vele plaatsen de opbrengsten der huwelijkscollecten, keurig netjes, mèt den datum worden gepubliceerd? Men kent toch ook wel de begeerten van menigen collecteerenden diaken of collectant om van zijn afdeeling van het kerkgebouw de opbrengst te ontleden en te benaderen wat deze en die in den coilectezak heeft gedaan? 'En men weet toch ook wel, dat zulke, met detectieve-neigingen begaafde collecteerende leden, meestal geen blad voor den mond nemen? De meer-welgestelden onder ons zijn wörkeüjk niet vrij meer, zelfs niet in het bepalen van hun gift voor den collecte-zak. Het valt, waar het niet alleen geldt voor den „kerk"-zak, diep te betreuren, maar het is ZQO.

Voorzoover men nu in volstrekten zin wil a, anvaarden, dat de voorziening in de stoffehjke behoeften van de kerk niet meer is een zaak van barmhartigheid, maar van plicht, zon men schijnbaar tegen een speurzin, als in de voorgaande alinea genoemd, indien zij alleen bij den „'Kerk"-z.ak werd vertoond, geen bezwaren behoeven te hebben. Echter: er bestaan ontzaglijk groote bezwaren tegen de manier, waarop velen conclusies trekken uit de brokstukken van het geheel.

Zoo hoort men vaak klagen, dat die en die zoo en zoo weinig slechts als „vrijwillige bijdrage" betaalt, zonder dat men die klaciht en mededeeling aangevuld vindt met de mededeeling, dat zoo iemand toch ook zoo en zooveel plaatsenhuur betaalt en toch ook met zoo en zooveel gezinèledeia geregeld kerkt. Een poging om het totaal der praestaties van zulk een georitiseerd lid in zijn geheel vast te stellen en dan te beoordeelen, wordt weJ; bij velen, maar lang niet bij allen aangetroffen. Het gevolg is dan, dat een oordeel wordt geveld op onvolledige gegevens, een oordeelvelling, die liefdeloos is en waarop het woord van Jaeobi van toepassing is: „In de domheid is een vertrouwen waarover men razend zou kunnen worden". Men zou het ook aniders en nog beter kunnen zeggen: dat in die bedillerij en bepraterij een overtreding van het negende gebod ligt; een overtreding, die helaas te dikwijls nog wordt aangetroffen..

Het was noodig, ter wille van het oader O genoemde, ook op deze ethische nadeelen van de tegenwoordige regeling te wijzen.

A. SCHILDER.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 juni 1930

De Reformatie | 8 Pagina's

Over Kerkelijke Financiën

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 juni 1930

De Reformatie | 8 Pagina's