GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Opsporing van strafbare: feiten.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Opsporing van strafbare: feiten.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Prof. Dr Hans Gross, die zich een welverdienden naam verwierf op het gebied der opsporing, wees reeds 30 jaar geleden in de voorrede van zijn boek over dit onderwerp op de groote moeilijkheden, voor welke de opsporings-ambtenaar zich gedurig gesteld ziet.

Zelfs de rechter kan menigmaal aan een procesverbaal in zijn onopgesmukten vorm met den besten wil niet zien, hoeveel het aan weten en kurmen, aan kracht en opoffering heeft gekost, om de een­ voudige en schijnbaar vanzelfsprekende toedracht der zaak vast te stellen.

Naarmate de politie en justitie beter voor haai' taak werd opgeleid en allerlei nieuwe vindingen de goede uitvoering dier taak be^vorderden, leerde ook de misdadiger (zij het vaak op eenigszins primitieve wijze) meer en meer daarvan gebruik te maken en ontwaarde men bij hem van overheidswege met begrijpelijke ontsteltenis eene vak-scholing, die terecht tot ernstige bezorgdheid' aanleiding moest geven.

In ons land zijn met de opsporing der strafbare feiten belast de officieren van justitie, de commissarissen van politie, de burgemeesters van die gemeenten waar geen commissaris van politie is, de officieren en onderofficieren der marechaussee en de rijks-en gemeente-veldwachters.

Zooals vanzelf spreekt zal bij het ontdekken van een misdrijf meestal het eerst de politie en velëwacht in de zaak worden gemoeid. Heeft deze een deskundige (zooals in Amsterdam den bekwamen heer Van Ledden Hulsebosch) tot hare beschikking, dan zal zij onverwijld van diens diensten gebruik maken, om bij het eerste onderzoek hulp te verleenen. Wordt dit verzuimd, dan kan onherstelbare schade het gevolg zijn. Het is van onberekenbaar groot belang, dat de sporen van het misdrijf (de z.g. „stille getuigen") niet door nonchalance of onvoldoende deslnindigheid worden uitgewischt. Peuterige kleinigheden, voor ©en oppervlakkigen toeschouwer zonder ©enige waard©, kunnen niettemin het al of niet „slagen" eener opsporing tengevolge hebben.

Nadat eens een inbraak was gepleegd met bnitengewoon goed gevolg, had men'als eenige aanwijzing een tasch met inbrekers-werktuigen, die echter geen bijzondere kenteekenen droeg.

De politie-deskundige bekeek de city-bag wat nauwkeuriger en vond in de voering ©en versch gras-sprietje en een visch-haakje. Hij onderzocht het sprietje mikroskopisch en concludeerde tot ©en' grassoort, dat alleen benoorden Amsterdam gevonden wordt.

Een onmiddellijk in de daar gelegen vischrijk© gebieden (aan de hand van een bij de politie berustende „b6kenden"-lijst) ingesteld' onderzoek bracht aan het liclit, dat inderdaad een dier „bakenden" een paar dagen tevoren in die omgeving met vischtuig gezien was: hij bleek ©en d©r daders.

Zelf raaakte ik in de practijk me© het geval, dat één haar uit een valschen tnevel tot opsporing leidde bij diefstal, gepleegd door een z.g. „hotelrat". De politie vond het in een gluton-potje op diens hotelkamer; het bleek bij enorme vergrooting vaa dezelfde samenstelling als de haren van den uit het raam geworpen valschen loievel.

Meestal echter is geen speciaal-deskundige direct ter plaatse aanwezig, en de gewon© opsporingsambtenaar zal dan zijn vernuft en kennis moeten ten toon spreiden. Schier alles, wat hij in zijn leven geleerd heeft, kan hij eenmaal, waarschijnlijk meermalen, in de uitoefening van zijn beroep gebruiken. Alles, wat hij verzuimd heeft t© leeren, zal hij tenminste eenmaal zeer betreuren niet te weten. Die kennis betreft soms slechts de dingen uit het gewone dagelijksch© leven. Scherp waarnemen en een ander maar-laten-vertellen: iets weten doet ieder mensch, en van dat, wat hij beter weet dan een ander, praat hij het liefst. Voorts is noodig kennis van de streek, waar men werken moet, en van personen, die. van de plaatselijke toestanden op de hoogte zijn.

Zoo is de één een ervaren jager, die bij het opzoeken van voet-en bloedsporen lian helpen. Een tweede is een amateur-photograaf, die misschien gaarne bereid is, een anders niet te verkrijgen photographie te maken van de plaats des misdrijfs enz. Een derde heeft verre reizen gemaakt, kent verschillende dialecten, en kan uitsluitsel geven, wanneer het er op aankomt vast te stellen of ©©n aangehoudene werkelijk het dialect der landstreek spreekt, waar hij beweert vandaan te komen. Een vierde, vijfde, zesde en zevende heeft bijzondere paardenkennis, een goeden mikroscoop, een voortreffelijken speurhond, gen uitstekenden verrekijker.

Speciaal komen de groote vorderingen, die de fotographie in de laatste jaren gemaakt heeft, het onderzoek te stade. Men beschikt tegenwoordig over toestellen, die het mogelijk maken de onderzijde van een schuifraam te kieken, zonder dat het noodig is dit „uit" te nemen (hetgeen met het oog op ongerept-blijven van eventueel-aanwezige vinger-afdrukken juist zoo gevaarlijk is). Men kan thans een misschien „bezwarend" korreltje zand of specie t e g e 1 ij k sterk vergrooten en aldus-vergroot fotografeeren.

Dit zijn sleehs voorbeelden, om aan te toonen, hoe de vooruitgang in de techniek aan de opsporing van een misdrijf ten goede komt.

Is d© misdadiger aanstonds bedacht op tegenweer, — niet altijd baat hem dit. Het is voorgekomen, dat het gebruik van handschoenen, teneinde vingerafdrukken te voorkomen, hem noodlottig werd, daar een draad of pluisje uit deze handbescherming de politie een niet vermoede aanwijzing gaf, die tot ontdekking leidde!

Ter plaatse van het misdrijf zal men evenwel meestal niet over veel moderne hulpmiddelen beschikken.

De opsporiiigs-ambtenaar zal echter schier altijd getuigen kunnen hooren en moeten zoeken naar verborgen zaken. Het éérste is een zeer moeilijk werk, vooral' wanneer het personen betreft, die meer zeggen, dan zij kunnen verantwroorden, of om welke reden ook minder of anders verklaren, dan zij zouden kuimen of moeten doen.

Het „opzoeken" wordt pas door langdurige oefening geleerd.

Het spreekt vanzelf, dat, wanneer men iets wil verstoppen, men met eenig overleg daarvoor wel plaatsen kan vinden, die in het geheel niet in bet oog vallen. Dit is te gemakkelijker, omdat het hier in den regel zijn kostbaarheden, geld, papieren of dergelijke dingen, die betrekkelijk weinig ruimte innemen. Zulke voorwerpen kunnen b.v. worden verborgen in een vogelkooi, in een canapé, in een krib, in een koestal, in een hondenhok, tusschen oude couranten, in een apoüiekersdoosje, op e«n mesthoop enz. Een valsch bankbiljet vond men eens in de uitholling van een ouden sleutel; belanglijke geschriften in de luiers van een zuigeling; eenige bankbiljetten van f 1000 onder de voering van verdachte's hoogen hoed; gestolen goudstukken in de op het vuur kokende soep, waar men ze liad ingegooid.

Speurhonden kunnen hierbij belangrijke diensten bewijzen.

Behalve de onmisbare hulp van den dokter brengt ook hel mikroskopisch onderzoek dikwijls verrassende resultaten.

Wat bloedsporen betreft: men kan heden ten dage niet slechts dierenbloed van menschenbloed, maar ook het laatste naar zijne herkomst onderscheiden als afkomstig van ' verwonding, van bloedspuwing, enz.

De gevallen, waarin mikroskopisch onderzoek van uitwerpselen van groot belang kan wezen, zijn zeer talrijk. Het moet plaats hebben, wanneer het van belang is te weten, wat de persoon, die ze achterliet, het laatst heeft gegeten, wanneer men b.v. verdenking heeft op iemand, van wien men weet, wat hij kort vóór het plegen van het misdrijf at. De vertering is toch betrekkelijk zeer onvolkomen; heelwat gaat onverteerd weder uit het lichaam, en ZOO' kan uit de uitwerpselen veel vastgesteld worden.

Welk eene rol het vinden van h a r e n kan spelen, schreef ik reeds. De deskundige kan uitmaken: of iets is een vezel van een plant of een haar van een dier; of het is een haar van een dier of een haar van een mensch. Hij kan ook zeggen, van welk deel van het menschelijk lichaam een haar afkomstig is; ook wel, of het haar is van een bejaard of van ©en jeugdig persoon. Slechts zeer zelden kan echter met zekerheid worden verklaard, of een gegeven haa.r van een bepaald persoon afkomstig is.

Is er verdenking, dat iemand eene akte vervalscht, een brief van strafbaren inhoud geschreven, of eeni, g ander misdrijf met behulp van geschriften heeft • begaan, dan is men bij huiszoeking op heel veel dingen bedacht. Van belang kan dan zijn niet alleen inkt, pennen, potlood en papier, maar ook het jpapier waarop is afgevloeid, inktof potloodgummi, kleurstoffen, vergrootglazen, radeermessen en alles, waaruit het voor het misdrijf gebruikte papier kan zijn genomen. Dikwijls toch waagt de dader het niet, voor zijn misdrijf te gebruiken van het papier, dat hij in een winkel kocht. Hij scheurt dan een dekblad voor of achter uit een boek, of neemt een onbeschreven blad uit een schoolschrift van zijn kinderen enz. Dikwijls vindt men ook voorbeelden of oefeningen, waarmee de dader zich voor zijn werk heeft voorbereid.

Voorts kumien stoffen en draden gewichtige diensten bewijzen tot vaststelling der identiteit.

Men bedenke', dat wel het ééne witte linnen er juist zoo uitziet als het andere van dezelfde soort, en dat men met het bloote oog den eenen zwarten draad niet van den anderen kan onderscheidten, maar dat dit anders kan worden onder den mikroskoop. Wanneer de deskundige de stoffen, de draden enz., geheel ontleed en vele malen vergroot, onder den mikroskoon bestadeert, dan kan hij met zekerheid zeggen, of zij al dan niet geheel hetzelfde zijn. Natuurlijk kan men niet met een ter plaatse gevonden nietig stukje goed gaan rondloopen om te zien, wie gekleed is in soortgelijk goed; men moet eerst iemand hebben, dien men reeds verdenkt.' Dan echter moet men alles doen om bij hem iets te vinden, dat onder den mikroskoop met dat nietig stukje goed kan worden vergeleken. Dit is bijzonder moeilijk, wanneer dat stukje heel klein is, of u.it slechts enkele draden bestaat. Het is echter voldoende, wanneer iets is gevonden, waarvan dat stukje afkomstig kan ziin. Voorwerpen, waarmede in dit opzicht iets kan worden gedaan, zijn er genoeg: b.v. afgerukte stukjes van des daders kleeding of draad, die diende om iets vast te maken. Kortom, nergens misschien treedt de vindingrijkheid en nauwkeurigheid van den onderzoeker zóó aan het licht als bij heit zoeken en vinden van dergelijke nietige voorwerpen, waarmede de deskundige de gewichtigste ontdekkingen kan doen.

Ik zou onbescheiden zijn, door nog meer plaatsruimte van de Redactie voor dit onderwerp te vragen.

Ik wilde U slechts iets doen beseffen van de moeilijkheden, voor welke de opsporings-ambtenaar zich bij zijn onderzoek naar een gepleegd misdrijf geplaatst ziet. Ge moet bewondering gevoelen voor de scherpzinnigheid en doortastendheid, waai-mee hij ook in ons land zijn taak verricht en men vergeeft dan gaarne de fouten, die ook bij dien arbeid natuurlijk gemaakt worden.

En dankbaarheid zal ons vervullen, dat God ons nog mannen geeft, die bereid zijn, hun levenstaak in dit ondankbare en vrijwel ongeziene werk ter bestrijding der criminaliteit te vinden.

Mr D. W. O. A. SGHUT.

PaasGhgebruiken.

Al ligt de tijd van het symboliscli-magisch denken, dat de Middeleeuwen beheerschte, ver achter ons, toch zijn nog tal van gebruiken en gewoonten uit dien tijd als survivals niet geheel verdwenen. De folklore, die zich met de studie dezer uit vroegere cultuur-perioden stammende gebruiken, enz. bezighoudt, vraagt thans in 't bijzonder voor deze nog slechts kwijnende overleefsels aandacht en belangstelling, daar ze nu door toenemend verkeer en voortdringing van de alles nivelleereride civilisatie op het aan folklore-nog-vaak-rijke-platteland dreigen geheel te zullen wegsterven.

In de landen, waar de gang der jaargetijden telkens een ontwaken, bloeien en weer versterven der natuur meebrengt, waren sinds overoude tijden de voorjaarsfeesten in zwang. Reeds de Egyptenaren en Babyloniërs vierden ze. Men bracht den goden offers en vroeg om vruchtbaarheid voor dier en plant. De oude Germanen hadden hun, lentefeesten ter eere van Thor en zijn zuster Ostra ofEastra, de godin van licht en lente, i)

De Christelijke kerk, die meende deze oude gebruiken niet aanstonds geheel met wortel en tak te mogen uitroeien, stelde het Oude Paaschfeest der Joden met de herdenking van' .lezus' Opstanding in de plaats ervoor. Zij trachtte ook den ouden Joodschen naam ingang te doen vinden. Niet overal lukte haar dat. Bij het Duitsche en 'Engelsche volk bleef de oude benaming voor dit thans Christelijke feest O s t e r n en Easter, als herinnering Jian de heidensche godin, voortleven.

Onder de Paaschgebruifcen nam in West-Europa het ontsteken van Paaschvuren wel een zeer voorname plaats in.

Volgens Buschan zag men in de Paaschvuren de zuiverende kracht der vlammen, die oorspronkelijk de heksen en demonen van den winter verdrijven moesten. Er zijn in Duitschland nog vele streken, waar men op den eersten Paaschdagavond op een hoogte, volgens overlevering vaak een oude oiferplaats, een hooge stapel brandhout, takkebossen en oude manden bijeenbracht en dan in brand stak. Men trok met muziek in feestelijken optocht naar de plaats, waar onder den schemerenden hemel de vlammen hoog zouden oplaaien. Ook in ons land is de gewoonte van het ontsteken van Paaschvuren nog op sommige plaatsen in zwang. Eenige dagen vóór Paschen trekt de jeugd al zingende langs de huizen, om het noodige brandmateriaal bij de dorpsbewoners in te zamelen. In < Je oostelijke provincies Overijssel en Drenthe zingt de jeugd in fcaksisch dialect:

Heb i ock 'en olde mande. Die wie tot Paoschen verbrande? Heb i ock 'en bossien riet, Aors hebben wi veur 'tPaoschvuur niet!^)

Bij verschillende plaatsen, als Ede, Wapeningen, Lochem heeft men nog den Paaschberg, op welken het groote vuur branden moest.

D r ij V e r ziet in dit Lentefeest het zomiefeest. fcoms werd in het midden van den brandstapel een paal opgericht, waarop een rad was vastgemaakt. Dat rad moest het wiel van den zonnewagen verbeelden, op welken de Zonnegod zijn tocht langs den hemel deed om met zijn, zonnefakkel de aarde te verlichten.

De magische kracht van het vuur komt nog in andere gebruiken uit. In Midden-Duitschland geloofde men, dat zoover de gloed van het vuur of de rook reikte, de akkers vruchtbaar zouden zijn en door geen hagelslag of misoogst getroffen zouden worden. De huizen in den omtrek zouden voor brand en bliksemslag en de bewoners voor allerlei ziekte gespaard blijven.

De asch van het gestorven vuur werd over de akkers gestrooid of met het zaad vermengd om de vruchtbaarheid te verhoogen. Ook mengde men het voeder der dieren uit hetzelfde oogpunt ermee.

Was de vuurgloed haast gedoofd, dan sprong en huppelde de jeugd over de nog smeulende, nagloeiende takken en sprokkels of men dreef het jonge vee er door om de magische kracht ervan te genieten. Ook het wiel van den hoogen staak of brandende teertonnen weerden van een hoogte over de velden gerold om meer vruchtbaarheid aan de akkers te verleenen. ^)

Waren de Paaschvuren lang in Midden-en V\? löst-Duitschland, Zweden en Holland in eere, de lentevuren hadden grooter verspreidingsgebied en werden lang in België, Zwitserland en Frankrijk, tot ver in 't Zuiden, gehandhaafd. In laatstgenoemde landen zag men op den avond van den eersten Zondag der Lente ver in den omtrek deJi gloed der voorjaarsvuren langs den horizon. Met vlammende toortsen, vaak ontstoken aan deze lentevuren, trok men in Frankrijk door de wijngaarden om een goeden oogst te bevorderen.*)

Meer dan de Paaschvuren hebben de Paasobeieren zich gehandhaafd. Het heilige dier vaa Osiara was de haas, eieren waren haar lievelingsoffer. Beide waren syniboo] van de weer ontwakende natuur en vruchtbaarheid.

In Duitschland bestond lang de gewoonte, dat volwassenen elkaar met Paschen eieren ten geschenke gaven, zooals de oude Germanen ook gewoon waren te doen.' De eieren werden gekleurd of mooi geverfd. Volgens Smit moet de gewoonte deze Paascheieren te verven al heel oud zijn. In 1892 vond men bij Worms in een steenen graf, dat het geraamte van een meisje bevatte, naast munten uit 320 voor Chr. eenige geverfde eieren. ^)

Was in de oudheid het ei het symbool der vruchtbaarheid en ontkiemend leven en hadden de Romeinen reeds hun eierspelen, de Christelijke Kerk verbond later aan het ei het zinnebeeld „van den Verlosser, die uit het graf opstond tot het leven, opdat allen, die in Hem gelooven, uit het graf der zonden door Hem tot een nieuw leven zouden verrijzen." '') In verband met dien uitleg werden de eieren dan ook wel versierd met een Christuskindje, een Lam Gods, een engel, een bijbelspreuk of een rijmpje. In oude kerkgebouwen ziet men in plafondschilderingen soms het graf van Christus in eivorm afgebeeld.

Naast de symbolische beteekenis zag men ook in het ei zijn magische kracht, wat het nuttigen van soms veel eieren met Paschen tengevolge had, Vooral de op Witten Donderdag gelegde eieren hadden groote waarde. In Zuid-Duitschland was zoo'n ei reeds gewijd vóór het door de hen was gelegd en een tweede wijding kreeg het door den priester op den Paaschdag in de kerk. Gebruikte men zoo'n eitje op Paaschmorgen op z'n nuchtere maag, dan was men schier onkwetsbaar en beschermd tegen allerlei ziekten. Vele boeren gaven op Paaschdag zoo'n ei aan hmi vee te eten of ze hingen het in den veestal, in een lapje gewikkeld, om voor veeziekten bewaard te blijven. De boer hoopte, dat z'n koeien zoo roiid-dik als een ei zouden worden.

In andere streken van Duitschland werden bij het begin van den veldarbeid verscheidene eieren in den akker verstopt om groote vruchtbaarheid te verkrijgen of het gewas voor hagelslag t© vrijwaren.

Ook werd zoo'n ei vaak bij 't losbreken van een onweder over 't dek van het huis geworpen om het gevaar van den bliksem af te wentelen. Door zoo'n Witte-Donderdagsei bij zich te dragen, kreeg men (Je beschikking over een buitengewone mate van helderziendheid.')

In verband met dit eieren-eten om zijn magische Kracht staan ook de vele Paaschspelen, waarin de eieren de hoofdrol hebben. Men trScht bij het eierentikken en eierengaren-of-loopen in 't bezit van veel eieren te komen. Nu nog zijn bij sommige plaatsen in ons land als Deventer, Winterswijk, Arnhem de Paaschweiden onder bepaalden naam bekend, waar de jeugd en jongelingschap op Paaschdag placht samen te komen om eieren te tikken. Men hield elkaax de eierenspits, van 't hardgekookte ei, in •de hand stevig omklemd, voor. Wie zijn ei niet zag gekneusd onder den stevigen tik, werd eigenaar van 't ei, dat was bezweken. Bij het eierenloopen, volgens Drijver vroeger algemeen op Walcheren, werden een flink aantal eieren op eenigen afstand van elkaar gelegd. De eieren-gaarder moest ze nu zorgvuldig oprapen en in het korfje aan zijn arm bergen en hiermee klaar zijn eer zijn mededinger, die uitgestuurd was om een boodschap te do'ein, terug was. Wie van hen beiden 'teerst zijn taak volbracht had, was de gelukkige eigenaar der eieren geworden. Volgens Buschan was dit speJ ook in Zuid-Duitschland en Zwitserland in zwang.

De ontwrichting door den oorlog was voor het voortleven van vele oude gewoonten en gebruiken.' een zeer ernstige bedreiging, aan vele ervan kwam voor goed een einde. Bij ouden van dagen leeft de herinnering nog, maar de jeugd is er aan ontgroeid en door den modernen tijdgeest van al Öat oude vervreemd. De toenemende suprematie van de stad over 't platteland en het moderne verkeerswezen doen all© provinciale kleur verbleeken en cultureel relief vervlakken. In de Paaschhaasjes en Paascheieren houdt de industrie nog iets van de oude tradities in eere ©n zorgt dat de verbleekte symboliek niet geheel teloor gaat, een symboliek, die echter zich in materieel opzicht zoekt te handhaven en aan de mystieke symboliek van de Verrijzenis des Heilands geheel vreemd is.

W. DE VRIES.


•) Dr G. Buschan, Die Setteu der Völker, III, p. 254.

=) F. W. Drijver, Folklore, p. 73.

") Buschan, id. id.. Ill, p. 260.

•') J. G. Frazer, The Golden Bough, p. 609—617.

•"•) W. P. A. Smit, Folklore, p. 14, 15.

"J Dr H. H. - Knippenberg, Noord-Brabantsche Folklore, in • Eigen Volk, III, 1929, p. 76.

") Buschan, id. id.. Ill, p. 257, 258.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 april 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

Opsporing van strafbare: feiten.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 april 1931

De Reformatie | 8 Pagina's