GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELUK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELUK LEVEN

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Wet van God en het moderne leven. II.

Er was ongetwijfeld in beiderlei opzicht, zoowel ten aanzien van het gezagselement als van het breken met het transcendente levensideaal zekere aanleiding tot de reactie van het humanisme. Maar, zooals het met bijna elke reactie-beweging gaat, zoo ging het hier: toen eenmaal de kerkelijke banden waren losgemaakt, kende het humanisme in uitbundige levenslust en levensmoed geen grenzen meer.

Het is de Reformatie geweest, die hier den jüisten weg heeft gevonden. Zij heeft met de Renaissance gemeen, dat zij, evenzeer als deze, een reactie-verschijnsel was. Maar van meet af nam zij daarbij een eigen, zelfstandige plaats in en had z; ij dan ook den strijd te voeren naar twee fronten. Aan ^en eenen kant kwam zij in scherp conflict met het tot hiërarchie verbasterde heterocratisch element en het alle perken te buiten gaande clericalisme van de kerk der Middeleeuwen. Zoo heeft zij de rechten van het geweten gehandhaafd tegenover den druk der priesterheerschappij. En in de tweede plaats heeft zij, naarmate haar oogen meer opengingen voor de beteekenis van het leerstuk der algemeene genade, aan het menschelijk leven een eigen, van de geïnstitueerde kerk onafhankelijk domein onder de zon toegewezen. Maar al bracht haar dit in meer dan één opzicht met de Renaissance in aanraking, tot een bondgenootschap zou het nooit kunnen leiden. Want de Reformatie bleef hetero-, d.w.z. theocratisch (men versta dit woord hier in het verbid van dit betoog) in merg en been. Wanneer zijS den mensch vrij maakte van allé onwettig gezag, dan deed zij dat om hem zóó juist te onderwerpen aan de soüvereiniteit van God en hem te binden aan de autoriteit van Zijn Woord. Daarbij had zij ook een open oog voor de waarde en de schoonheid van het leven, waarin, dank z^ de lankmoedigheid Gods, nog zulke rijke krachten verborgen liggen, maar toch bleef die waardeering altijd binnen bepaalde perken en wars van die ijdele menschverheerlijking, die in het karakterbeeld van het humanisme zoo sterk in het oog valt. De Institutie van .Calvijn is niet alleen anti-Roomsch, maar ook anti-humanistisch.

Het zijn dus drie machten: Rome, de Reformatie en de Renaissance, die tot op dit oogenblik worstelen om de verovering van onze cultuur en die elk voor zich het hare bijdragen tot de geestelijke vorming van onze Westersche samenleving.

In deze samenleving vinden wij nu de grondtrekken van het humanisme duidelijk zichtbaar terug in het gelaat van dat samengestelde, min of meer onbegrensde, onophoudelijk zich vervormende en toch wèl gesloten geheel, . dat wij gewoon zijn aan te duiden als „het moderne leven".

Het moderne leven verdraagt, om hiermee te beginnen, geen supranatureel gezag. Het voelt zich al bewuster: autonoom of, zooals ik het dan liever uitdruk: autocratisch. Hier raak ik de eigenlijke kern van het onderwerp van dit opstel. Het gaat hier niet maar over de tien ^geboden, het gaat hier niet maar over de zedewet zonder meer, het gaat hier over de Wet van God.

Ik heb het hier niet maar over een zeker aantal voorschriften, die eens, duizenden jaren geleden, in twee steenen tafelen gegrift aan Mozes in handen zijn gegeven en die daarna door het schrift en door den druk in milliarden exemplaren zijn vermenigvuldigd om zoo-leiding te geven aan het leven; ik heb het niet over een oud, vergeeld, eerwaardig document, dat de menschheid op een toon van gezag toespreekt, neen; de Wet van God^ dat is de levende God zelf, die met gezag Zijn wil oplegt aan mensch en menschheid en die van dat gezag, onvoorwaardelijke eerbiediging eischt.

Tegen dit gezag komt het moderne leven, doortrokken als het is van den geest van het humanisme, steeds positiever in verzet. En het trekt daarin de lijn der reactie dooi die met de Renaissance is begonnen.

Enkele jaren geleden is in ons land een roman verschenen die gedurende korten tijd grooten opgang heeft gemaakt en die door oud en jong als werd verslonden. Ik bedoel: , , De Opstandigen" van Jo van Ammers-Küller. Bijzonder hoog staat dit boek niet; er zijn in het buitenland romans verschenen als de „Forsyte Saga" van Galsworthy in Engeland, en in Duitschland de Buddenbrooks van Thomas Mann. die hetzelfde thema grondiger en dieper hehandelen. Maar het thema zelf is merkwaardig genoeg om er even op te wijzen. In dit boek worden drie opeenvolgende generaties van een familie geteekend zóó, dat de lezer sterk onder den indruk komt van het snelle tempo, waarin zich een totale wijziging heeft voltrokken in de opvattingen en begrippen, die in onze samenleving den toon aangeven. Moreele en conventioneele dogmaas ziet men stuk voor stuk afbrokkelen en tot gruis worden: de zekerheden van gisteren zijn de problemen van vandaag, de vastigheden van voorheen zijn de vragen van thans; de heilige huisjes van vroeger zijn de onbewoonbaar verklaarde krotten van heden. Zoo laat deze roman ons de laatste vijftig jaar zien als een tijd van verglijding en verschuiving; hij teekent dat proces, zonder het te beoordeelen, als een noodzakelijke phase in de ontwikkeling van het cultuurleven, maar onder het lezen voelen wij o-nwillekeurig de ietwat bezorgde vraag opkomen: waar gaan wij heen? Wij zien in dit boek, hoe het leven nieuwe vormen zoekt en bij het zich scheppen daarvan dikwijls voor 'het meest gedurfde niet terugdeinst. En dat juist doet ons bij uitstek modern aan.

Maar is dit vraagstuk van verglijding en verschuiving van eertijds onaantastbare normen en zeden in werkelijkheid er een van den jongsten tijd ? De schrijfster stelt het wel zoo voor, alsof er vijftig jaar geleden nog van die heilige beginselen waren die door ieder werden geëerbiedigd, maar dat er siiidsdien een jonger geslacht is opgegroeid, dat zich tegen die eerwaardige axiomaas is gaan verzetten. Maar stonden de begrippen van moraal en fatsoen destijds wel zoo vast? Zeker — in de traditioneele opvattingen, die in het laatst van de vorige eeuw als normatief voor het leven golden, is op meer dan één punt de invloed van de zedewet heel wat sterker voelbaar dan in de allermodernste begrippen van nu. Maar — en daar gaat het toch eigenlijk om —• werd die zedewet door de grootouders gevoeld en beleden als de Wet V a n G o d ? Neen. Toen de kleinkinderen tegen die traditioneele begrippen in verzet kwamen, stonden de grootvaders en de vaders al heel gauw machteloos. Want — zeiden de jongeren — waarom zouden wij ons aan de conventioneele overblijfsels van een afgesloten verleden onderwerpen? Wie belet ons om de erfenis van het voorgeslacht te aanvaarden onder beneficie van inventaris? En bij die vraag zaten de grootvaders met de handen in het haar en hielden de vaders het hart vast met het oog op het zedelijk welzijn van hun jongens en meisjes. Want zij misten het ééne dat weerstand had kunnen bieden en het verwilderende leven had kunnen inbinden. Zij konden alleen zeggen: kinderen, het is altijd zoo geweest en je vader en moeder hebben zich er goed bij bevonden; maar zij konden niet zeggen dat ééne, dat toch altijd wanneer het met ernst gezegd wordt, indruk maakt en respect afdwingt: God wil het! Dit was immers bij de grootvaders en de vaders zelf nooit het motief geweest, waarom zij zich aan bepaalde zedelijke normen onderworpen hadden: zelf waren zij ook in hun begrippen van moraal en fatsoen pur-sang autocraat.

Daarom is het mijns inziens ook een fout om onophoudelijk en tot vervelens toe te klagen over de bandeloosheid van de jeugd. Het is waar: een zeker gemis aan piëteit, aan eerbied, aan reverentie bij de jongeren is wel een van de meest typische uitingen van het moderne leven. Maar, zonder als hun advocaat op te treden, mag ik hier toch niet verzwijgen, dat zij in den grond van de zaak niets anders doen dan de consequenties, trekken uit de houding van vroegere geslachten, die hen zelf in de verwerping van het goddelijk gezag zijn voorgegaan. Zooals de ouden zongen, piepen de jongen. Of, om het in de majestueuse taal van de Wet zelf te zeggen: de zonden der vaderen worden bezocht aan de kinderen. Voor de verontrustende richting die het moderne leven inslaat, zijn volstrekt niet de jonge menschen van heden alleen en zelfs niet in de eerste plaats verantwoordelijk. Zij wandelen slechts verder den weg af, die hun door vader en grootvader is gewezen. Z^-l de , .opstandige jeugd" tot bezinning worden gebracht, dan zullen de ouderen moeten beginnen met zichzelf te herzien.

T. FERWERDA.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juni 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELUK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juni 1931

De Reformatie | 8 Pagina's