GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Wet van God en het moderne leven. V.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Wet van God en het moderne leven. V.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dat in de woeling en het rumoer van dit moderne leven de taak der kerk, die de majesteit van Gods Wet in deze wereld heeft hoog te houden, haast bij den dag zwaarder wordt, dat ondervinden wij, predikanten, onophoudelijk in de practijk van ons werk.

Toen de kerk, na de uitstorting van den Heiligen Geest, de wereld inging om deze voor het evangelie te veroveren, vond zij als haar machtigen tegenstander overal het paganisme tegenover zich. Het heeft veel strijd gekost en veel martelaarsbloed, maar in de kracht Gods heeft zij ten slotte het paganisme overwonnen.

Maar veel zwaarder is de str^d, dien de kerk te voeren heeft tegen het humanisme, omdat dit in oorsprong en wezen een welbewuste reactie is tegen kerk en geloof. Het paganisme verzette zich tegen wat het niet, of bijna niet kende; het humanisme verzet zich tegen wat het meent te kennen en wat het daarom met energieken afkeer verwerpt. Over het moderne leven valt de zwarte schaduw van den antichrist.

Toch is het allerminst rnijn bedoeling, hier een stemming van pessimisme te kweeken. Daar is geen reden voor.

Want, om hiermee te beginnen: aan lichtpunten ontbreekt het niet. Vooreerst vindt de kerk, dank zij de werking der algemeene genade, bij het mo'derne leven nog tal van aanknoopingspunten in de zedelijke beseffen, die het, onder den invloed van het evangelie, in zich heeft opgenomen en die in allerlei opzicht nog krachtig nawerken. Laat het zijn, dat de moderne mensch de geboden Gods verlaagd heeft tot humanitaire maximen en normen, ook zóó gaat er toch een remmende kracht van uit, waarvan wij den zegen niet genoeg kunnen waardeeren en het blijft voor de kerk een dankbare taak, te doen wat zij kan om die beseffen zooveel mogelijk te versterken en te verdiepen.

Waar in de tweede plaats bijkomt, dat, ondanks de schoonste theorieën van menschelijke volmaakbaarheid, die de massa in den waan brengen, alsof wat het christendom zonde noemt, niet anders is dan een tijdelijke en daarom voorbijgaande onvolkomenheid, de kerk steeds een machtigen bondgenoot zal blijven vinden in het menschelijk geweten, dat, tegen alle redeneering in, toch altijd iets bewaart van het besef van een transcendente Macht, waaraan het rekenschap schuldig is.

En in de derde plaats mag ik als lichtpunt ook wijzen op de kracht, die er tot op dit oogenblik, nog altijd van de kerk op het volkerenleven uitgaat. Men wordt niet moede, te verzekeren, dat zij haar greep op de massa gaandeweg meer verliest en er zijn inderdaad, wat dit betreft, genoeg verschijnselen, die tot bezorgdheid stemmen. Maar dat die greep in werkelijkheid toch sterker is dan haar vijanden voorgeven, daar geeft o.a. het tegenwoordige Rusland een bewijs van, waar de sovjetautoriteiten naast het economische, een ander vijfjaren-plan hebben ontworpen om de religie met wortel en tak uit te roeien. Zij voelen blijkbaar, dat zij nooit over de onbeperkte macht zullen beschikken, zoolang er nog een, zij het haast een onvindbaar kleine rest van de kerk is overgebleven. Dat is — hoe vreeselrjk die bolsjewistische vervolgingen ook mogen zijn — een onwillekeurige hulde aan de kracht, die de kerk nog altijd ontwikkelt. Wij kunnen er dan ook wel zeker van zijn, dat, indien ooit de vloedgolf van het communisme over onze "Westersche wereld mocht losbreken, pastoors en dominees mee van de eersten zouden zijn, die tegen den muur werden gezet.

Niettemin blijft er anderzijds reden genoeg tot zorg. Een zorg, die vooral zoo zwaar drukt, omdat de kerk zelf in haar zichtbaar optreden, het beeld toont van een bijna hopelooze verdeeldheid. Terwijl alles ertoe dringt en alles erop wijst, dat de zich steeds krachtiger voelende humanistische geest van het moderne leven al wat buigt voor het hoog gezag van de Wet van God in gesloten gelederen tegenover zich moest vinden, vertoont de christenheid het beeld van een huis, dat tegen zichzelf verdeeld is. En dat drukt temeer omdat ook nu, in dezen tijd, de Wet de tuchtmeester is tot Christus. Zooals de Profeten onder Israël zich altijd plaatsten op den bodem van de Wet om het volk aan te sporen tot het zoeken van de zegeningen van het Verbond, zoo heeft nog de kerk in haar prediking den eisch van de Wet op den voorgrond te stellen om den weg te banen voor het evangelie. Maar een christenheid, die zich hoe langer hoe meer in allerlei groepen versplintert, moet wel bij buitenstaanders de vraag doen opkomen, of zij zelf wel vollen ernst maakt met het dubbelgebod der liefde en reeds dat die vraag niet zonder reden kan gesteld worden, moet aan de uitwerking van haar woord en invloed groote schade doen.

Evenwel, het klagen en zuchten over dergelijke beschamende en verontrustende dingen brengt ons, zonder meer, niet verder. Profijtelijker is het, dat wij ons rekenschap geven van de roeping die op ons, als kerk des Heeren rust, om dan, onder den indruk van den ontzaglijken ernst van onzen tijd, onze energie en inspanning te verdubbelen. En dit te doen^ niet almaar tobbend over de zwaarte van onze taak, maar in de rustige zekerheid, dat er ook voor het moderne leven, hoe fel het ertegen in verzet komt, geen redding zal wezen dan alleen in het brengen van Gods Wet. Het is een zware, maar schoone roeping om tegenover het humanistisch levensideaal den naam te stellen van den Christus, die alleen het leven verheft tot de volkomenheid der schoonheid. Naarmate de taak zwaarder wordt, wordt zij in zekeren zin aantrekkelijker. Want het geloof in dit dogma, dat tegenover het modem chiliastisch dogma staat als water en vuur, is de kracht die de wereld overwint, onafhankelijk als het is van het getal van zijn belijders.

En hiermee nader ik met een zucht van verlichting het einde van dit opstel. Met een zucht van verlichting — want de titel wekte gespannen verwachtingen.

Aan de bespreking van deze voor de practijk zoo belangrijke stof is dringend behoefte. Maar ik vrees dat mijn hoorders iets anders en meer verwacht hebben, dan ik heb kunnen geven. Iets dat meer steun zou geven bij de moeilijkheden, waarvoor de problemen van het moderne leven hen haast eiken dag plaatsen in de prediking, op de catechisatie, bij de persoonlijke zielszorg.

Dat dit referaat niet dien kant uitgegaan is, zal voor meer dan een een tegenvaller zijn.

Eenigen tijd geleden verscheen van de hand van Ds J. S. Post te Axel in het maandschrift „Antirevolutionaire Staatkunde" een artikel over hetzelfde onderwerp, als in dit opstel wordt besproken. Dat artikel beweegt zich meer in de richting waarop ik zoo even zinspeelde en daarom maak ik er hier gaarne opmerkzaam op. Toch zal Ds Post zelf de eerste zijn om grif toe te geven, dat ook door hem het laatste woord in deze niet is gesproken.

Tot het ingaan op bijzonderheden leent zich eigenlijk zoo min een referaat als een tijdschriftartikel.

Daarvoor hebben wij iets anders noodig. Wij hebben dringend behoefte aan nadere bezinning op het Gereformeerd ethisch dogma. In Geesink's: „Van 's Heeren ordinantiën" bezitten wij al rijk materiaal. De loopende geruchten, dat de uitgave van zijn Ethiek een kwestie is van nog maar betrekkelijk korten tijd, maakt ons haast ongeduldig. Maar, zelfs al heb ik in die Ethiek nog geen oog kunnen slaan, verstout ik mij, uit te spreken, dat wij er ook daarmee nog niet zijn. Van alle kanten dringen de vragen en problemen, die het moderne leven meebrengt, zich aan ons op. De onderwerpen liggen voor het grijpen. Wij snakken naar voorlichting op allerlei terrein, wij zijn niet klaar met ons oordeel over tal van ethische kwesties. Voor de hand weg noem ik er enkele: het huwelijk, handel en bedrijf, speculatie, de sociale beweging, de internationale verhoudingen, de oorlog enz. enz. Het roept alles om een ethisch inzicht, dat wij ons dan maar individueel zoo goed en zoo kwaad als het gaat, trachten te vormen. En het gaat hier om kwesties, van groote urgentie, vooral ook met het oog op de leiding van de jeugd.

En nu treft het mij wel eens, dat onze theologische litteratuur rijk is aan belangwekkende artikelen op allerlei gebied, die zonder twijfel ook noodig zijn, maar dat het ethisch dogma, dat zoo rechtstreeks naar alle kanten in het leven grijpt, er zoo stiefmoederlijk af komt.

Ik zou vooral de jongeren onder onze predikanten met aandrang willen vragen, of zij him studiezin en studiegave niet eens willen beproeven op ethische onderwerpen. De velden zijn hier wit om te oogsten.

En ik zou dat willen vragen, niet alleen om het belang van de zaak zelf, maar ook nog om een bijkomstige reden.

Wij, gereformeerden, hebben nu eenmaal den naam, dat wij al den nadruk leggen op de leer en dat het leven daarbij maar al te veel tekort komt. Die beschuldiging wordt in haar algemeenheid zeker niet door de feiten gerechtvaardigd. Maar laten wij ons toch ook wachten voor den schijn des kwaads. Dien schijn kunnen we mee vermijden, door ons met Icracht te werpen op de vele ethische vragen van den dag.

Met dezen wensch, waarvan ik blij ben, dat ik hem in het publiek heb mogen uiten, besluit ik dit opstel.

T. FERWERDA.

Het heengaan van Prol. Dr H. Visscher.

Eenige weken geleden meldden de bladen dat Brof. Visscher ontslag gevraagd had als hoogleeraar te Utrecht; eenigen tijd later vernamen we dat het ontslag eervol werd verleend.

We zouden geen reden hebben over deze zaak te schrijven, indien niet ook „De Waarheids vriend", het blad van den „Gereformeerde(n) Bond", deze kwestie ter sprake had gebracht.

Het is wel te begrijpen dat er eenige teleurstelling uit den toon van dat blad klinkt.

Immers toen Dr Kuyper den moed had om Dr Visscher, een man van gereformeerde beginselen, in Utrecht te benoemen tot hoogleeraar, was er in anti-revolutionaire kringen groote vreugde, was er in het bijzonder in de kringen van den Gereformeerden'Bond groote verwachting.

Toen de benoeming van Dr Visscher eenige jaren later gevolgd werd door die van Dr Van Leeuwen, en toen tenslotte in 1912 Dr Noordtzij ook naar Utrecht ging, scheen het wel alsof de Universiteit van Utrecht het bolwerk der gereformeerde theologie zou worden.

Verschillende oorzaken schijnen er te zijn voor het feit, dat het vele dat men van deze andere oriëntatie van de Utrechtsche Universiteit verwachtte, niet werd gerealiseerd. Op het oogenblik is het eigenlijk zoo, dat Noordtzij nu nog de eenige is, die de gereformeerde vaan opheft.

Van Leeuwen werd door den dood weggenomen; hij had veel gearbeid en veel had inen gaarne nog van hem ontvangen. Helaas heeft dat laatste niet zoo mogen zijn.

De opvolger van Prof. Van Leeuwen, hoezeer ook een eminent geleerde, hoezeer ook een man die respect afdwingt, is echter andere beginselen toegedaan dan de onze.

En nu gaat Prof. Visscher heen als hoogleeraar. Hjij laat Noordtzij alleen achter.

Daarmede is deze laatste geworden de eenling, de kleinst mogelijke minderheid.

Wat men eens voor de Utrechtsche Universiteit, de plaats waar een Voetius doceerde, had gehoopt, schijnt geen werkelijkheid te mogen worden.

Het betreurenswaardige nu is hier, dat het feit, dat Prof. Visscher overstapte in de politieke wagen, wel een zeer belangrijke verzwakking beteekende van zijn hoogleeraarspositie.

Wie had in de dagen van jubel over zijn benoeming, nu meer dan 25 jaar geleden, verwacht, dat het einde van dezen, door velen als een Godsgeschenk begroeten hoogleeraar, zou zijn in de Tweede Kamer der StatenJGeneraal? En dat hij zelf, vóórdat hij den leeftijd waarop zulks gewoonlijk geschiedt, bereikt had, ontslag zou vragen uit zijn ambt?

Natuurlijk is prof. Visscher, evengoed als ieder ander, vrij om tenslotte voor God en zijn geweten te kiezen inzake den weg, dien hij meent te moeten gaan.

Maar wij hebben natuurlijk ook de vrijheid om dan te zeggen, dat de keuze van Prof. Visscher in dezen door ons wordt betreurd. We meenen, dat er wel een vervuiler zou te vinden zijn voor zijn plaats in de politiek, maar niet voor zijn plaats in de gereformeerde wetenschap.

Het heeft ons zeer verheugd, dat ook „De Waarheidsvriend" het heengaan van Prof. Visscher op deze wijze ziet.

Van hart© wenschen we, vooral ook met het oog ook op de belangen van onze gereformeerde broeders en zusters in de Ned. Hervormde Kerk, met het oog op hun principieelen strijd, en met het oog op de opleiding van de Ned. Hervormde predikanten, evenzeer als met het oog op de gereformeerde wetenschap in het algemeen, dat de toestand in Utrecht nog eens weer anders worde. Prof. Noordtzij is een waardig vertegen-Avoordiger van de gereformeerde wetenschap en hij kan veel, heel veel. Maar het is geen menschelijke taak om alleen in heel een faculteit het gereformeerde beginsel te dragen, op zulk een wijze dat dan ook alle leerlingen met het oog op alle vakken, de lijnen te zien krijgen.

Eens was er een minister die den moed had om Dr Gramer te benoemen; algemeen vermoedde men dat het feit van de overeenstemming tusschen de beginselen van dezen minister en die van den benoemde, aan deze benoeming niet vreemd was, hoewel allerlei andere, in den regel aanwezige omstandigheden wel vreemd aan haar waren.

We hopen en verwachten, dat de Utrechtsche Universiteit in de toekomst, als het moet desnoods ook door een opzienbarende ministerieele daad, nog eens weer ontvange minstens drie gereformeerde hoogleeraren.

En dan hoogleeraren, die niet gevoelig zijn voor pohtieke attracties, of wel, die niet (zooals Prof. Visscher) bijzondere politieke gaven hebben naast hun Avetensehappelijke eminentie.

T. FERWERDA.

J. WATERINK.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 juni 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

De Wet van God en het moderne leven. V.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 juni 1931

De Reformatie | 8 Pagina's