GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het Chiliasme en het Oude Testament.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Chiliasme en het Oude Testament.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXVII.

Draagt Obadja's profetie Messiaanscb karakter?

We komen nu tot het laatste vers van Obadja's profetie (vs 21): „En er zullen Heilanden op den berg Zions opkomen, om Ezau's gebergte te richten; en het koninkrijk zal des Heeren zijn".

'Geeft het hier gebezigde woord „Heilanden" geen grond om de vervulling van deze profetie eerst te stellen n a de verschijning van Jezus Christus, den Zone Gods in het vleesch; en wordt daarmee niet alles, wat we in onze voorgaande artikelen omtrent de historische vervulling hebben te berde gebracht, geheel en al omvergeworpen?

Onze Statenvertalers hebben zich zoo beslist mogelijk in dezen zin uitgelaten, dat zij in het woord „Heilanden" de aanduiding zagen van den Heiland der wereld, Jezus Christus. Zij voegen bij het woord de volgende kantteekening: , , Die eenige, groote en volkomene Heiland, Verlosser ©n Zaligmaker der Kerke, Jezus Christus, die daarvan den naam Jezus draagt, afgebeeld door Jozua en de andere Helden, de Rechters die God Zijnen volke gaf". En ook Ds Berkhoff in zijne Christusregeering (blz. 181) kent op dit punt niet de minste aarzeling.

Nu moeten wij er dadelijk op letten, dat hier geen Enkelvoud staat, maar Meervoud: „ H e i 1 a n! - den". De Kantteekenaren en ook Ds Berkhoff willen dit Meervoud verklaren als een Meervoud der versterking. Inderdaad komt zulk een Meervoud in het Hebreeuwsch menigmaal voor.--Het woord God is bijna altijd Meervoud, hoewel er slechts één God is; dit Meervoud dient om Zijne grootheid uit tp drukken. Ook het bekende Behemoth is een Meervoud; en wel van het Hebreeuwsche woord „beest"; het beteekent: het groot© beest. Zoo zou dus ook hier het Meervoud gebruikt kunnen zijn om aan te duiden den g r o o-ten Verlosser. Maar is het werkelijk zoo? Is er noodzaak om aan te nemen dat we hier aan den Messias, aan Christus hebben te denken? Biedt de Tekst een houdbare grond, om slechts aan één bepaalden persoon te flenken?

Allereerst wil ik er op wijzen, dat het hier gebruikte Hebreeuwsche woord nog slechts op één andere plaats in het Meervoud gebezigd wordt, en wel in Neb. 9:27. Daar wordt het onmiskenbaar ^gebruikt om de Richters aan te duiden. In de verzen 26—28 wordt de periode der Richteren kennelijk geteekend: en tijdvak van afval, gevolgd door benauvnng, waaruit God door verlossers redding bracht, en daarna weer opnieuw afval, nieuwe benauwdheid en nieuwe verlossing. Er is alleszins reden om het woord in Obadja vs 21 op gelijke wijze te verstaan. Men zou wel zeer sterke gronden moeten hebben om een andere opvatting te prefereeren. En zijn er nu zulke sterke gronden? Wanneer we de strekking van het geheele vers nagaan, moeten we zeggen: een. Er staat: er zullen Heilanden op den berg Zions opkomen — om Ezau's gebergte te richten". Wat ligt nader voor de hand dan te denken aan personen die uit en onder het Joodsche volk zich verheffen, om uitvoering te geven aan datgene waarvan'in de voorafgaande verzen sprake is geweest? Mannen van religieuze bezieling en patriottischen heldenmoed, die de instrumenten zijn in Gods hand om het oordeel aan Edom te voltrekken, dat in het beeld van het platbranden van een afgemaaid stoppelveld is geteekend! Pe Heilanden of Verlossers, van welke hier sprake is, zijn dus de Maccabeeën en de eerste Hasmoneeën. Dat deze met denzelfden naam worden genoemd, waarmee in Neh. 9:27 de Richters worden aangeduid, behoeft ons ook geenszins te verwonderen. Zooals de Richters door God tot Israels hulp geroepen werden in dagen, waarin Israël door eigen zonde onder vijandige onderdrukking geraakt was, evenzeer werden de Maccabeeën door God verwekt, om het Joodsche volk te bevrijden van het juk van Antiochus Epiphanes, dat zwaar op hen drukte', omdat en doordat zij ingang hadden verleend aan een streven om eigen religieus en nationaal karakter te verloochenen, en Griekschen geest en Grieksche zeden aan te nemen. En als zij hun volk bevrijden van de geweldenarij van Antiochus, die hen geheel en al van hun eigen aard wilde berooven en hen volslagen wilde helleniseeren en paganiseeren, dan treden zij ook op tegen de Edomieten, die met Antiochus gemeene zaak hebben gemaakt. Ongetwijfeld is aan Obadja nog niets van het optreden van 'Antiochus geopenbaard, zooals dat later aan Daniël zou geschieden; maar het laat zich toch uitnemend verklaren dat, met het oog op de periode waarvan hij op last van zijn Zender beeft te spreken, door hem de naam Verlossers of Richters wordt gebruikt.

En wat nu de slotwoorden aangaat: „het koninkrijk zal des Heeren zijn" — deze, die natuurlijk niets anders kunnen beteekenen 'dan dat in de • door den profeet voorzegde gebeurtenissen het koningschap Gods bizonder duidelijk uitkomt, behoeven zeker niet met noodwendigheid naar den Messiaanschen tijd heen te wijzen. Ze passen voortreffelijk op heel Obadja's profetie, en vormen dan ook het slot niet slechts van de laatste heilstoezegging voor Israël, maar van de geheele profetische aankondiging. Ziet, zoo roept de profeet zijne hoorders, en ook ons die zijne woorden lezen, toe: hoe blinkt des Heeren koninklijke heerschappij, waardoor Hij alles regeert, hierin uit, dat hetzelfde Edom, dat met zulk een boosaardig leedvermaak was • vervuld ' bij Jeruzaleins ondergang, bij den rampspoed van Israël, toen Nebukadnezar zijn ijze-

ren ruist meedo'Ogenloos op Gods volk deed neerkomen, later door Israël, uit Groddelijke ontferming weer in het eigen land teruggebracht, op de meest afdoende wijze zal worden gericht! Dat is Gods vinger. Dat is Zijn heerschappij over het leven der volkeren, over de geschiedenis der wereld. Zjet het, •o Israël: tiw God is Koning!

Men ziet dus, dat het gebruikte Meervoud vanzelf voert tot eene volkomen passende en bevredigende verklaring, die zich geheel en al aansluit bij datgene wat we in betrekking tot de vorige verzen gevonden hebben; en dat er geen enkele redem is •om hier dat Meervoud niet van een aantal personen, maar slechts van één enkelen persoom, en wel van den Messias, te verstaan. Gaat het nu wel aan dit 21e vers, en daarmee heel deze slotprofetie^ in weerwil van dit alles toch een Messiaansch karakter toe te kennen? Zeer zeker niet, en daarvoor is te minder reden, wijl de verldaring van het Meervoud als een z.g. intensiteitsmeervoud toch blijkbaar aan degenen die deze verklaring geven, geen genoegzame bevrediging schenkt. Althans lezen we bij onze Kantteefcenaren de opmerking: „Ondertusschen is het waar, dat deze Heiland ^jne dienstknechten gebruikt om zijn heil den rhenschen te verko'udigen tot hunne behoudenis, daarvan hun dan, als bedienaars des heils en instrumenten des H. Geestes, wordt toegeschreven dat zij de menschen behouden". Het is duidelijk dat de Kantteekenaren de mogelijkheid willen openhouden dat het Meervoud te verklaren is van de dienaais van het Evangelie als instrumenten van het heil van jChristus. Doch daarmede raken we nog verder af van den eenVO'udigen en klaren zin der woorden. Wij herinneren nog eens aan den sT; elregel, die bij de verklaring der pro'fetieën gelden moet, dat wat van Israël kan verklaard worden, niet op de Nieuwe Bedeeling moet worden toegepast, althans niet rechtstreeks, tenzij dan dat de Heilige Schrift ons zeU.daarvoo'r een bepaalde - aanwijzing geeft.

Eri ware het nu nog, dat het Enkelvoud van het Hebreeuwsche woord dat hier als Heilanden is vertaald, een scherp-gedefiniëerden Messiaanschen zin had 1 Maar ook dat is allerminst het geval. Dit Enkelvoud wordt heel dikwijls gebruikt; maax dan öf in algemeenen zin van menschen, die hua medemenschen hulp bieden (zoo het voorbeeld van een jong meisje dat in het open veld verkracht wordt: ij riep „en er was geen verlosser", Deut. 22:27), óf van God zelf, met de strekking en bedoeling, dat Hij het is die aan menschen in noodgevallen hulp biedt. Een plaats, waar het woord in het Enkelvoud den Messias zou aanduiden, is niet aan te wijzen. Maar dan is er toch al iwel heel geen reden^ om hier het Meervoud op Hem, ' te laten slaan!

Onze conclusie moet dus wezen, dat er zeker geen grond is om vs 21 van den Messias te verstaan, en daarin eene profetie van de Christusregeering te zien. Althans niet rechtstreeks. Maar een indirect getuigenis van Jezus Christus vinden we hier toch wel. Zooals we reeds opmerkten, het slot geeft aaiij in welk licht wij heel de boodschap van Obadja hebben te beschouwen. Het gaat niet louter om de historische feiten van Edom's leedvermaak en boosaardigheid, Israels herstel en terugkeer, en Edom's straf; maar in die feiten moet de koninklijke hand des Heeren worden, gezien, en zoo worden die feiten typen van het wedervaren der kerk en dergenen die van het Verbond afvallig werden. En als in deze typische teekening van het lot der kerk sprake is van Verlossers, dan zijn dat menschen, die in de kerk eene vooraanstaande plaats innemen — maar deze menschen zijn toch niet anders'dan instrumenten van Hem, die de Verlosser, de Belper en Beschermer Zijner gemeente is, die het heeft kunnen verzekeren, dat de poorten 'der hel haar niet zouden overweldigen. Op deze indirecte wijze ligt er ook in 'Obadja's prö> fetie een getuigenis aangaande den Messias, eene openbaring van Jezus Christus. Maar ook alleen op deze indirecte wijze. Van een rechtstreeksche aankondiging van den Heiland der wereld is hier geen sprake.

En hiermede willen wij deze tweede reeks onzer artikelen besluiten. We zijn van voornemen, zoo God ons tijd en kracht tot den arbeid geeft, in eeni derde en laatste reeks (na eene periode van onderbreking door andersoortige stof) onze behandeling van het onderwerp ten einde te brengen. In die derde reeks zullen we dan de profeten Ezechiël en Daniël behandelen, om daarna te zien welke de klanken zijn die vernomen worden, nadat de terugkeer heeft plaats gehad, en waarbij dan voo'ral de profetie van Zacharia onze aandacht zaJ vragen.

Wanneer we in het kort samenvatten, wat ons onderzoek van de drie profeten Zefanja, Jeremia en Obadja heeft opgeleverd, dan is het dit, dat zij zich jgeheel aansluiten bij de verkondiging van Israels herstel na en uit de Assyrisch-Babylonische ballingschap, zooals die reeds voor hen heeft plaats gehad. Daar komen dan echter enkele nieuwe elementen bij. In de eerste plaats laat Jeremia sterksr dan zijne voorgangers uitkomen, dat in den te wachten terugkeer de vervulling van Gods belofte vo'or heel Israël zal plaats hebben, en met name, dat in het herstel van Juda tegelijk ook de reaten der Tien Stammen zullen deelen. In de tweede plaats kondigt Obadja voor het herstelde Israël een periode van zegepraal over Edom, en daarmee gepaard gaande machts-en gebiedsuitbreiding aan. En in de derde plaats verdiept Jeremia het inzicht in het wezen van den vo'Or het herstelde Israël eenmaal aanbrekenden Messiaanschen tijd, waarin ook de heidenen in den zegen Israels zullen deelen; hij mag spreken van een tijd, waarin de ceremoniëele ©eredienst van Israël zal zijn opgeheven; hij mag aankondigen het Nieuwe Verbond, waarin de bindende band slechts innerlijk zal zijn.

G. Ch. AALDERS.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 juli 1931

De Reformatie | 4 Pagina's

Het Chiliasme en het Oude Testament.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 juli 1931

De Reformatie | 4 Pagina's