GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Over „Loten” c.a.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over „Loten” c.a.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Wanneer wij na deze algemeene inleiding nu eenige nadere woorden wijden aan de concreet gestelde vragen, dan willen wij eerst iets zeggen over de obligatie-leening, waarbij jaarlijks eene uitloting plaats vindt.

Wij kunnen des te beter deze obligatie-leeningen als voorbeeld nemen, omdat ook door onze Kerken zelf, vrij algemeen, zulke obligatie-leeningen worden gesloten en bij de uitgifte eene jaarlijksche aflossing regel is. Daarbij wordt dan de moeilijkheid, aan wien men zal terugbetalen, anders gezegd, welke van de uitgegeven obligaties, (de houders waarvan men meestal niet eens kent, althans ïiiet blijft kennen), zullen worden afgelost, in den regel aldus opgelost, dat men de aanwijzing der nummers zal doen coiniorm de uitkomst van eene 'loting. Aldus heeft het loten ook in onze eigen kerken burgerrecht verkregen, waarmee het op zichzelf natuurlijk nog niet is goedgepraat.

Waarom loot men jaarlijks? Om dit goed te kunnen beantwoorden, moeten wij ons rekenschap ervan geven, waarom men jaarlijks wil aflossen. Waarom gaat een kerkeraad, wanneer b.v. voor den bouw van een kerk een groot bedrag van b.v. f 100.000 noodig is, eene leening sluiten en zich verbinden die som in b.v. 50 .jaarlijksche aflossingen terug te betalen?

Het antwoord hierop moet luiden, dat de voorzichtigheid, die ons ook door Gods gebod is opgelegd bij de inrichting van ons leven, ook het kerkelijke leven, ons verplicht om zulk een schuld, die toch ééns tot aflossing moet worden gebracht, bij gedeelten af te jossen. Het zou slechts onvoorzichtig en daarom te veroordeelen zijn, indien men de jaarlijksche inkomsten voldoende ging achten, indien zij net groot genoeg waren voor de betaling van tractementen en dergelijke soort uitgaven. Wanneer zou dan de aflossing van zulk een schuld moeten geschieden? Practisch zou het nooit kunnen. De eenige manier is daarom, om te trachten de geregelde inkomsten zoo hoog op te voeren, dat men jaarlijks een deel daarvan kan afzonderen VOOT een gedeeltelijke aflossing van den schuldenlast.

Doch nu de vraag, op welke wijze men b.v. f2000 per jaar zal terugbetalen, wanneer men te rekenen heeft met een groot aantal schuldeischers, die men niet meer bij name kent, althans niet blijft kennen, daar, zooals de practijk uitwijst, zulke obligaties steeds verhandeld worden en voortdurend in andere handen komen. Eene afbetaling pondsponds-gewijze op elke obligatie is eene practische onmogelijkheid. De aanwijzing van bepaalde houders zou een volstrekte willekeur zijn, die onbillijk kan werken en aan het kerkelijk leven ernstige schade toebrengen, omdat zoo ergens, dan zeker hier willekeur niet verdragen wordt.

Wat toch is het geval? In den loop van 50 jaar is, om alle andere dingen nu maar eens uit te schakelen, steeds waarneembaar een verandering van den rentestandaard. In de laatste twee jaren b.v. is de rentestandaard met meer dan 1 procent gedaald. In den loop van de jaren kan die rentestandaard verder dalen, wellicht zal hij ook wel weer eens rijzen. Als dus stukken bijv. in 1928 uitgegeven met een rentevergoeding gerekend naar 5 procent, heden worden afgelost, dan is het zeker, dat die gelden, indien zij vandaag opnieuw belegd moeten worden, niet meer dan 4 procent zullen opbrengen. Hij, die zijn stukken in een obligatieleening ex 1928 heden afgelost krijgt, weet dus, aangenomen, dat hij van zijn rente leven moet, dat zulk eene aflossing hem een persoonlijk nadeel zal veroorzaken. Omgekeerd zijn er ook, aan wie zulk een aflossing niet anders dan aangenaam en voordeelig kan zijn.

Hoe moet nu een kerkeraad de personen vinden aan wie hij de f2000, die in 1931, en elk, volgend jaar, volgens de vroeger aangegane verplichtingen moeten worden terugbetaald, uitbetalen? Men voelt, dat wanneer hier eene aanwijzing van den kerkeraad de beslissing zou moeten geven (gesteld dat die mogelijk ware), de moeilijkheden zich zouden opstapelen, ook al zou de kerkeraad deze zaak zoo teer mogelijk willen behandelen. Veelal ook is een aanwijzing van persoenen immers niet meer mogelijk, omdat de stukken inmiddels verhandeld zijn. Daaroan mag m.i. om een billijke, den vrede bevorderende oplossing te verkrijgen, hier zonder eenige aarzeling het loten gebezigd worden, indien men zich daarbij slechts wil realiseeren, dat fflen het beleid en de uitkomst daarvan aan den Heer overlaat en van Hem alleen verwacht.

Is dus aan den kerkeraad in dergelijke omstandiglieden de loting zelf geoorloofd, dan behoeft ook niemand, die zulke obligaties bezit en die dus weet, dat hij aan een uitloting deelneemt, zich bezwaard te gevoelen. Al degenen, die b.v. in 1928 tezamen konden leenen hebben feitelijk tegelijk onderling afgesproken, dat men 'de moeilijkheid, ver­ bonden aan de jaarlijksche afbetaling, welke men immers een noodzakelijk iets acht, zou willen oplossen door middel van loten. Zij worden daarbij dan verder wel vertegenwoordigd door den kerkeraad, maar ten slotte is het hun eigen besluit om de handeling der loting voor hén te doen verrichten. ZiUlk een besluit bij de uitgifte genomen is volgens de vorenstaande opmerkingen niet ongeoorloofd te noemen.

Veel van hetgeen hierboven gezegd is met betrekking tot kerkelijke obligatie-leeningen, geldt nu ook voor andere leeningen, als die welke door Rijk en Gemeenten en ook wel door particuliere instellingen worden uitgegeven. Ook al zou men mogen stellen, wat immers werkelijkheid is, dat niet altijd de Overheid of de particuliere instellingen de gedachte van het Goddelijk beleid overnemen, dan nog mag men het deelnemen in zulke obligaties niet veroordeeld achten. Voor de deelnemers daarin, voorzoover zij in alles met de wetten Gods willen rekenen, blijft dan staan de eisch, dat ieder zichzelf afvraagt, of hij oprecht met Spreuken 16:33 rekening houdt en dus ook hier, in uiterste instantie, alle dingen aan het beleid van God overgeeft.

Eesumeerende zou men dus kunnen stellen, dat het doel van het loten en de vraag of men S p r. 16:83 beaamt, beslissend zijn. Elk loten om, zooals het in onze taal zoo kernachtig wordt uitgedrukt, „vuil gewin", is natuurlijk veroordeeld. Een deelneming in de Staatsloterij, waarin men niet anders doet dan een zeker bedrag, a fonds perdu, inleggen, in de hoop een grooter bedrag, zooals door het loten zal worden aangewezen, terug te ontvangen, moet een zoeken van „vuil gewin" genoemd worden, hetwelk door geen Christen kan worden goedgekeurd en waaraan geen Christen, die eerlijk wil leven, kan deelnemen. En in den grond der zaak is het onderhouden van de Staatsloterij door onze Regeering even weerzinwekkend als de daad van andere regeeringen, die speelholen organiseeren of toelaten als dat te Monte-Carlo. Wij doen het hier alleen wat bescheidener, minder ojozichtig en daardoor schijnbaar minder on-netjes. Het Ministerie-Kuyper van 1901—1905 heeft een v/etsontwerp tot afschaffing der Staatsloterij ingediend. Het is toen niet verder gekomen. Welk Ministerie zal nu eens die poging overnemen ?

Even stellig moeten afgekeurd worden de loterijgelegenheden, die in allerlei bazars worden gehouden. Helaas vindt men die ook nog wel in bazars, die min of meer ten bate van het kerkelijk leven worden georganiseerd. Veelal verdedigt men die als een onschuldige liefhebberij voor kinderen („grabbeltonnen" e.d.'J". Eenige twijfel daaromtrent is nog wel gerechtvaardigd. Doch zelfs al was het dan uitsluitend voor kinderen, niet minder sterk moet dit alles bestreden. Ik ga daarop thans niet verder in; slechts wil ik vragen, dat men eens overwege hoeveel arbeid later noodig is om de straks groot geworden kinderen terug te houden van verdere toepassingen van wat him is voorgehouden en aangeboden bij zulke bazar's, nogwel door een openingswoord en een gebed van iemand, dien zij als een voorganger beschouwen, „gewijd".

(Slot volgt.)

A. SCHILDER.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 september 1931

De Reformatie | 6 Pagina's

Over „Loten” c.a.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 september 1931

De Reformatie | 6 Pagina's