GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Een goede bnnr is erger dan een slechte  vijand”. Antwoord van Ds P. van Dijk.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Een goede bnnr is erger dan een slechte vijand”. Antwoord van Ds P. van Dijk.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onze lezers herinneren zich de vriendschappelijke discussie, die ik met Ds P. v. Dijk (Kroniek „Geref. Theol. Tijdschr.") had onder bovenstaand motto. Ds van Dijk is zoo vriendelijk, mij te antwoorden, in de jongste ^) Kroniek. We stellen met vreugde vast, dat er van ernstig meeningsverschil ook volgens hem geen sprake is. In hoofdzaak zijn we het eens. We beperken ons daarom tot enkele kleinigheden. Sprekende over de idee van goede „buurschap" met de Chr. Gereformeerden, zegt Ds van Dijk:

Ik heb toen, zooals men zich herinneren zal, de uitspraak gedaan, dat ik liever met de Chr. Gereformeerden in goede buurschap leven wou, dan in een ongelukkige huwelijkseenheid. In ieder geval leek mij jarenlange verloving niet ongewenscht, die iets van het wantrouwen zou vermogen weg te nemen.

Ik herinner me, dat Dr de Moor eens in een recensie van een der boeken van Ds Knap de uitdrukking gebruikte: Ds JCnap vliegt op een beeld af, als een bij op een geurige bloem. Ik merk die deugd ook bij Dr K. S. Er is van mijn buurschap maar weinig overgebleven; nog minder van mijn huwelijk.

Gescheiden menschen, meent hij, moet ik als dominee vermanen, niet eerst een nieuwe verloving aan te gaan, maar die moeten hoe eer hoe beter bij elkaar. „De Reformatie" heeft gelijk, en het spijt me daarom zoc, dat ik haar afkeuring opgeloopen heb, omdat ik in den grond der zaak de verhouding tusschen de Chr. Gereformeerden en ons precies zoo zie als Dr Schilder.

Ik zou op willen merken, dat ik, zonder daarmee iets ten nadeele van Ds Knap te zeggen, zelf herhaaldelijk heb gewaarschuwd tegen dat „afvliegen op beelden". Als dus inderdaad dit een deugd zou zijn, dan moet ik de eer van deze deugd helaas mezelf ontzeggen. Mocht voorts iemand meenen, dat ik het gesprek met Ds van Dijk heb laten vastloopen op dat „beeld", dan wijs ik erop, dat ik expres een tweede beeld erbij nam, en straks met loslating van alle beeldspraak terecht kwam bij de exegese van wat in Korinthe zonder beeldspraak gebeurde, en moest gebeuren. Gelijk ik bovendien nog een „Uit de Schrift" gaf over hetzelfde motto in hetzelfde nummer. De discussie is dus wel degelijk bewaard gebleven van een vitterijtje op een beeld, en kan dus ook niet met een prijsgeving daarvan worden afgehandeld. Natuurlijk bedoelt Ds van Dijk dat niet; men zou het alleen, met wat vergeetachtigheid, kunnen denken.

Ds van Dijk vervolgt:

Het eenige, waarvoor ik wel eens bevreesd ben bij „De Refoi-matie" in haar polemiek met de Chr. Gerefoi-meerden, is het teveel. De kwaliteit van Dr Schilders argumenten lijdt nooit onder den overvloed waarmee hij schier week aan week zijn voor-en tegen-

standers overstort. Ik voor mij geloof niet, dat voor het overwinnen en overtuigen der broeders trommel v u u r zooveel nuttiger is dan een aangeboden wapenstilstand.

Maar overigens, en dat heeft mijn geachte opponent ook wel degelijk gevoeld, sta ik naast hem; zoozeer naast hem, dat ik zelfs niet eens de verhouding tusschen ons en de Chr. Gereformeerden zie als die van gescheiden echtgenooten, welk voorbeeld hij kiest.

Hierover slechts dit:

a. Als ik niet heelemaal onkundig ben van militaire zaken, dan is een „trommelvuur" een inzet van een offensief. Nu wilde ik Ds van Dijk opmerken, dat hij in geen enkelen jaargang, noch van „De Bazuin", noch van „De Refoimatie", ooit zulk een trommelvuur van mij op de Chr. Gerefonneerden zal ontdekken. Want ik val hen niet aan; ik wijs alleen hun aanvallen op de kerken, waartoe Ds van Dijk en ik behooren, en op de werkers, van wie (behalve de Chr. Gereformeerde leiders zelf) ook Ds van Dijk en ik genieten, af.

b. In verband hiermee is die „wapenstilstand" geen zaak, die mij aangaat. Aandachtige lezers — maar hoeveel zijn er dat? — zullen hebben gemerkt, dat, zoolang een bepaald Wekker-redacteur de Gereformeerde Kerken niet aanviel, ik geen enkel wapen tegen hem keerde. Zoo was het dan ook enkele weken rustig. Maar als hij weer de eenheid tegenwerkt door hernieuwde aanvallen, gelijk de laatste weken het geval is, dan tracht ik die aanvallen op de bouwers van den eenheidsmuur te breken. Wie dus geen polemiek wil, moet bij mij niet zijn. Zoodra de Chr. Geref. pers ophoudt, aan te vallen, houd ik op, te verdedigen. Maar eerder ook niet. Ik wil iemand, die zélfs de idee van Ds P. van Dijk (goede buurschap) zoo telkens in den weg gaat staan, niet laten begaan bij het wreedelijk verstoren van Ds van Dijk's idealen.

e. Op het „beeld" van „gescheiden echtgenooten" zal ik ook nu niet „afvliegen". Wel zal ik vasthouden aan de stelling, dat de Chr. Gereformeerden en wij één z ij n geweest, tot op 1892, en dat we gescheiden zijn, met behoud van dezelfde formulieren; en dat dit niet mag. Daarom kan ik Ds van Dijks beeld van „nog niet getrouwde" lieden nog minder aanvaarden, dan het zooeven gebruikte (gescheiden echtgenooten). Wie nog vóór een huwelijk staat, heeft nog geen formulier van eenigheid geteekend. Maar wij zijn voor God al één geweest, wij Gereformeerden en Chr. Gerefonneerden.

Voorts schrijft Ds van Dijk:

Ik wensch geen zelfs door de malaise van onzen tijd geforceerde eenheid in s c h ij n.

Liever zie ik de Chr. Geref. tegen wien we dan do polemiek voor een periode zouden staken, broederlijk naast ons levien, dan een ric'htings-en Hggingsstrijd in eigen kerk te openen door ieder met zijn eigen wantrouwen, en ieder met zijn eigen interpreteering van 1892 samen te gaan wonen wel in 't zelfde huis, maar de een op zolder en de ander in het sousterrain.

Ik zou willen antwoorden:

a. Bij ELK samenkomen voelt men zich eerst onwennig, maar waar het Woord gehoorzaamd wordt, wordt ziekte genezen (zie ons A en B).

b. „Richting" en „ligging" zouden strijdobject of - oor-2£iak worden? Maar het Woord overwint alle menschelijke nonsens, tei-wijl het thans in zijn doorwerking wordt tegengehouden door de eenzijdigheid, die gevolg is van toegespitste verschilletjes. De scheuring, DIE MAAKT een richtings-en „liggings"-strijd, waarbij de één zich berooft van het licht, dat de ander uit het Woord opving.

c. De liggings-en richtingsstrijd IS juist steik... bij de Chr. Geref, Kerk (gevolg van eenzijdige en vreesachtige leiding). Wij zijn niet vrij, de beter willenden in de Chr. Geref. Kerk (van wie ik brieven en gesprekken en ook nog deze^) week blijken van instemming, mondeling en schriftelijk heb) los te laten.

Ds P. van Dijk zegt nog:

In „N.-HoU. Kerkb." heb ik voor een paar maanden de vraag gedaan, hoe ooit onze Chr. Geref. broeders hun inzicht van het gebeurde bij de vereeniging van „Afgescheidenen en Doleerenden" vaarwel kunnen zeggen, zonder daarmee den tak door te zagen waarop ze zitten.

Ik stel er tegenover: de tak, waarop ze zitten, MOET juist worden doorgezaagd. Ligt het aan ONS, dat wij gescheiden blijven, dan moet de tak, waarop WIJ willen blijven zitten in een „Sonderstellung" óók worden doorgezaagd. Overigens: moet men kerkelijke eenheid ophangen aan een bepaalden intellectueelen kijk op een historische gebeurtenis? Laat men maar denken, dat 1892 onjuist heeft gehandeld. We hangen het samenleven naar Gods gebod niet op aan een intellectueel inzicht omtrent een stukje geschiedenis. Dat is een professorenzaak, maar die is wat anders dan een geloofs-en gehooi'zaamheidsvei-richting van de kerk. Ik meen, dat in de dagen van Luther en Calvijn ook erg veel anders geweest is, en te taxeeren is, dan veel van mijn kerkgenooten het zullen taxeeren. Mag ik me daarom afzonderlijk stellen? Of om een afwijkende meening inzake '34 of '86?

Eindelijk lezen we:

En men mag het dan hoogmoed van eigen inzicht noemen, het zij zoo, maar het eenige wat wij doen kunnen, zullen we onze belijdenis, onze vaderen vaa 1562 en onze vaderen van 1892 niet verloochenen, dat is m.i. met het besluit van de N.-HoU. Partic. Synode alle groepen, die staan op den grondslag van do Geref. belijdenis, op den eisoh der eenheid te wijzen, en een verzoek tot hen te doen uitgaan schriftelijk de gronden aan te geven, die hen verhinderen met ons in één Kerkverband te leven en dan Deputaten te benoemen voor een eventueele samenspreking.

Ziezoo, nu zijn we het weer heelemaal eens; want dat is nu net precies wat ik in Kerkelijk Leven bepleitte.

Nogmaals: een bezwaar van Ds Heida.

In aansluiting aan wat ik verleden week citeerde van Ds Heida, merkt een lezer mij op, dat in de voorgestelde Proeve, gelijk ze de synode bereiken zal, de laatste regel van het geciteerde vers veranderd is. Het slot is in het concept:

O hoofd Waarlangs nu drupplen dalen Van Uw verzoenend bloed.

Den vriendelijken lezer mijn dank. Ik had de Proeve niet bij de hand; thans herinner ik me ook, dat er een wijziging is aangebracht.


') Deze copie bleef verleden week staan.

") Zie noot 1.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 augustus 1933

De Reformatie | 4 Pagina's

„Een goede bnnr is erger dan een slechte  vijand”. Antwoord van Ds P. van Dijk.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 augustus 1933

De Reformatie | 4 Pagina's