GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geen „Syrisch spreken".

In „De School met den Bijbel" schrijft de heer A. Janse over de houding, die Elisa innam tegenover den Syriër Naaman, toen deze n.l. voor het eerst een bezoek bracht aan den profeet:

Let nu eens op de hooge houding van EHsa. Daar komt een gezantschap van den koning van Damas cus. Met een vorstelijk geschenk. Om een groote gunst te vragen van Joram van Israël.

Hoe licht zou dan Elisa nederbuigend goed vooi dezen man zijn, zeer vereei'd door 't hoog bezoek, zeer verblijd, dat hij helpen kan. Wat zal hij zich op Oostersche manier „uw knecht" noemen tegenover den grooten Syriër.

Maar niets daarvan. Elisa komt niet eens aan de deur. Hij stuurt een knecht naar de voorpoort van z'n nederig huis met een kort bevel. Meer niet.

De Syriër moet nu maar weten of hij 't doen wil of niet.

Er zijn groote, koninklijke geschenken — Elisa kan met één slag een der rijksten van Israël worden — maar die schatten laten hem koud.

Er zit iets vijandigs in dit gedrag.

Hier is de profeet van Gods volk tegenover den Syriër, den erfvijand.

Geen wonder, dat Naamans trots is geraakt!

Straks echter keert hij terug. Vol dank in 't hart voor Israels God.

Dan komt er ook toenadering bij Elisa. Dan komt hijzelf en geeft hij zelf den Syriër zijn zegen: Ga in vrede.

Hierna besluit de heer Janse zijn artikel als volgt:

't Was geen nationale hooghartigheid bij Elisa, maar de eere van Jahwe en van Zijn volk hield hij hoog.

En daarvan profiteerde zelfs Naaman.

Zoo zullen de heidenen ook in onze tijd de kerk bijvallen, als zij de eere van haar God hooghoudt tegenover de geesten van deze tijd. Juist het zuiver houden van de geheel eenige pretentie der kerk, dat Christus Koning is over alles — dat alleen kan de Naamans van onze tijd helpen.

Als de wereld van onze dagen in haar nooden tot de kerk vlucht om geholpen te worden, dan is zij allerminst er door geholpen, dat de kerk ook een beetje Syrisch gaat spreken en vele geschenken ont vangt onder vele betuigingen van eerbied voor onze „cultuur" en „wetenschap" etc.

Als wij zelf er mee vereerd zijn, dat men „onze" kerk eert, dan vallen we zoo licht daarin. Maar als Gods eere ons ter harte gaat, als bij Elisa, dan moeten we vaak afstand bewaren en geschenken afwijzen en... helpen in de kracht des Heeren, zooals Elisa heeft mogen helpen. Zóó, dat de wereld mocht gewonnen worden voor onzen Heer.

Hier is de juiste houding geteekend en de onzuivere houding van een om de gunst bedelend nieuwmodisch „christendom" fijntjes getypeerd.

Indië en de vrede.

„De Wekker"-redacteur, die naar Java gereisd heeft, schrijft in „De Wekker":

Met name mag ik hier spreken van wat ik in de Gereformeerde kringen en kerken op Java heb ont moei Men vergelijke deze nu niet met de Hollandsche toestanden. — Om te beginnen kent de Gereformeerde Kerk in Indië niet een historie g e 1 ij k aan die in Holland. En dat wascht het water van de zee niet af, maar een kerk is nu eenmaal niet los te denken van en uit de sfeer harer historie. Vandaar, dat men er niet vindt (althans-niet in die mate) de kerkelijke kwesties e.d., welke in Holland aan de orde zijn. Men vindt er over 't algemeen niet die „scherpe" kanten en acties; nóg minder de felle polemiek. Ik informeerde bij vooraanstaande Gereformeerde leiders er naar; zij zeiden mij, dat ze zéér onsympathiek

stonden ten deze tegenover dèt gedeelte in de Hollandsche Kerkelijke (ook Geref.) Pers. Hoe dit ook zij, de Gereformeerde actie in Indië acht ik van bijzonder gewicht.

't Is maar gelukkig, dat de auteur zijn laatsten volzin laat beginnen met „hoe dit ook zij..." Want er zou wat anders voor den dag kunnen komen, als i k eens wilde klappen uit oncontroleerbare particuliere gesprekken en pas uit Java ontvangen brieven...

Maar dat doen we maar niet.

Ik hoop voorts, dat de gansch vertroostende gesprekken, waarop de auteur reflecteert, de historie hebben gesteld gelijk ze is: ze zullen dan den geachten logé hebben gezegd: als U in Holland geen polemiek hebben wilt, och, valt U dan maar niet aan. Want de anderen vielen U niet aan, doch gij hen. En ze hebben, naar christenplicht, U alleen maar geantwoord. „De Wekker"redacteur moet zich niet bedwelmen aan zijn beruchte „morphine"...

Behoefte voor het menschenhait.

In het „Algemeen Weekblad" schrijft een inzender, Dr W. L. C. Coenen:

Natuurlijk heeft het mij, gelijk velen anderen, geërgerd, dat het nu in Duitschland heet, dat het Christendom toch eigenlijk van Germaanschen oorsprong is — en dat tenminste Joseph een Ariër geweest moet zijn.

Maar mijn ergernis is toch slechts van korten duur geweest. Want weliswaar blijkt hieruit opnieuw, hoe ook het godsdienstige leven in Duitschland doortrokken is van het chauvinistische zuurdeeg; maar er blijkt toch, dunkt me, ook iets anders, iets meer verheugender uit: n.l. dat men zich het Christendom weer heel eigen maken wil. Men verlangt weer „nach dem lieben Heiland", zooals die eeuwenlang onder het Duitsche volk heeft gewoond; zooals men Hem heeft gekend uit de vele stereotiepe wandplaten, kalenderprenten en schilderijen, zelfs uit de wondere Kerstverhalen en liederen, uit eigen langjarige volkservaring, mag men gelukkig zeggen.

Als den Gast aan den disch, als den Vriend der Kinderen; als den Trooster bij het graf; als den Beschermer tegen het kwaad; als den Oprichter der gevallenen.

„Wie zoo in en met het volk heeft geleefd, kan geen vreemdeling zijn; kan niet behoord hebben tot een andere natie, een ander ras."

Dit is zoo begrijpelijk.

Hoe schilderden de vrome Middeleeuwers hun Christus? Als een Jood?

En toch wisten de tijdgenooten der Kruisvaarders waarschijnlijk wel, hoe het er in het Oosten uitzag en welk menschen-type er woonde.

Hoe is het traditioneele beeld van Jezus in dp Roomsche Kerken?

Wat geven ons de winkels van religieuze artikelen • te zien?

Zeker geen Joodsche typen. Eerder gaan die traditioneele voorstellingen terug op Italiaansche barokschilderijen en beelden, die al evenmin Semieten tot model hadden gebruikt.

Allemaal uit onkunde?

Zeer onwaarschijnlijk. Veeleer uit de behoefte om het eigene, zij het het geïdealiseerd eigene, tot uitdrukking • te brengen.

En zoo moét het toch immers ook zijn voor het menschenhart.

Feitelijk is het mij met het citeeren slechts om den laatsten volzin te doen. Hier zegt de schrijver nu net precies het omgekeerde van wat wij. Gereformeerden, willen en voor den mensch noodzakelijk achten. Het „eigene" „idealiseeren", dat is niet God dienen, doch zichzelf tot 'n afgod maken, en zich van den dienst van God vervreemden, ons buiten de mogelijkheid daarvan plaatsen.

De „precies tegenovergestelde koers" in de politiek.

Eenige weken geleden had ik de gelegenheid, op een meeting der Anti-revolutionairen in Rotterdam er op te vrijzen, dat men zich deerlijk vergist, indien men meent, dat de theologische strijd dezer dagen buiten de kwesties der Anti-revolutionaire of Christelijke politiek omgaat. Het verzet in theologisch-kerkelijke bladen tegen de z.g. dialectische theologie b.v. was ook voor onze A.-R. politici een noodzaak: want haar grondbeginselen tasten de grondslagen der Christelijke politiek evenzeer aan als die der Gereformeerde Kerkleer en - orde.

Als om te bewijzen, dat zulke opmerkingen niet voor niets, en heusch niet voor de aardigheid worden gedaan, citeer ik hier een recensie van een „hersteld-verband"predikant Ds J. C. Aalders, die in het ethische orgaan, het „Algemeen Weekblad", aldus schrijft:

A. Janse, „De verhouding van Christelijke politiek tot de wereldsche". N.V. De Graafschap, Aal ten, 1933. Prijs ƒ1.75.

Dit boekje is een geestesproduct van het Neo-Calvinisme over welke richting Dr Miskotte in het Aprilnummer dezes jaars van „Onder Eigen Vaandel" vonnis sloeg. De schrijver waagt een poging om het tegenwoordig ' samengaan van de A.-R. partij met haar vroegere bitterste tegenstandster, de Liberale partij, goed te praten. Rechts en links, vroeger door een principiëele kloof ook practisch gescheiden, nu arm in arm pro patria. Nu, dit laatste is nog zoo erg niet. Als de politiek zich wijzigen moet, doordat de omstandigheden, gelijk de laatste jaren over heel de wereld het geval was, een schicksalshaft verloop nemen, dan kan voor elke partij de noodzaak intreden om een precies tegenovergestelde koers te volgen als tevoren. Wanneer het getij verloopt, verzet men de bakens. Maar daarbij komt het dan ook dubbel aan op de wijze waarop zoo iets principieel gerechtvaardigd wordt. De schrijver verkeert — met velen — in den goedigen waan, dat alles principieel ook nog eender is als voor, zeg dertig jaar. Ook bij hem en de zijnen. Ten onrechte. Wie met Christelijke bewustheid leeft en met open oogen de ontwikkeling van leven en wereld is blijven volgen, weet beter. De naieveteit van den schrijver — een eerlijke maar niettemin gevaarlijke naieveteit — blijkt uit de opname in zijn boek (als appendix) van het statige en goed gedocumenteerde rapport eener Synodale Commissie van de Gerefoi-meerde Kerken te Utrecht 1905. Juist dit naast elkander plaatsen van verleden en heden dringt tot vergelijking. Welk een verschil. De officieel-kerkelijke stem is een grafstem, representatie van een eerbiedwaardig verleden. Men kan de ernst er van waardeeren zonder de overtuiging te deelen. Daarentegen maakt toon en stemming van het heden het moeilijk dit alles ernstig te nemen. Hoe vlak en dor, hoe zielloos en beredeneerd. De ernst van de Christelijke houding is vervalscht en doet met teleurstelling vragen, of hier nog wel geestelijke continuïteit met het verleden heerscht. Kortom: ons lijkt de poging van den schrijver slecht geslaagd; hij deed zijn eigen verleden geen dienst, en het heden nog minder.

Nog twee opmerkingen: het kerkhistorisch gedeelte (Hoofdstuk II) is tendentieus. En: schimpscheuten, als op bladz. 23 en 39 tegen de dialectische theologie zijn een ernstig scribent onwaardig.

Het heeft geen zin, hierop in te gaan.

Wèl heeft het zin, er aan te herinneren, dat deze schrijver is opgetreden, indertijd, als bestuurslid van een z.g. „Calvinistenbond", en dat men soms nog bezwaar maakt tegen de critiek, die op de samenstelling van dien Bond is uitgebracht.

Men kan zien, wat er van het „Calvinisme" hier terecht komt.

Oók van de Christelijke, Calvinistische politiek.

Zullen de oogen opengaan?

Of zal men nog langer ontevreden zijn op wie tegen dergelijk gemanoeuvreer waarschuwt? Het Kuyperhuis heeft hier wel toe te zien, of de uitlatingen van sommigen, die de critiek op den Calvinistenbond benepen noemden, niet dienen herzien, en zoo noodig, hardop verloochend te worden. De steenen roepen, zeg ik; en of men dat „naief" noemt, hindert niet.

Doctoraal examen voor predikanten?

Ds F. C. Meijster heeft in „Rotterdamsche Kerkbode" een artikel gewijd aan wat ik onder bovenstaand hoofd onlangs opmerkte onder „Kerkelijk Leven". Eerst spreekt Ds Meijster uit, dat het een reden tot blijdschap is, dat de vorming onzer theologische candidaten in de laatste jaren zoo goed is en in wetenschappelijk opzicht blijkt niet achter te staan bij wat aan de rijksuniversiteiten hun gegeven wordt. Daarna vervolgt Ds Meijster

Toch zou het verkeerd zijn, als er nu onder ons een valsche zelfvoldaanheid over die opleiding ging heerschen en we op onze lauweren gingen rusten. Veeleer moeten we ons telkens beraden, of de taak der Kerken, in sterk veranderde tijden, geen nieuwe roeping meebrengt inzake de opleiding tot den Dienst des Woords. Stellig moet er in die opleiding stabiliteit en continuïteit zijn. Niet elke modegril op wetenschappelijk gebied mag ons dringen den gang der studie in andere richting te leiden. Maar we mogen toch nooit achter het leven uit de verte aan komen sukkelen Aan de kerk zijn de Woorden Gods toevertrouwd. De opening dier woorden kan alleen ook in het donker van onzen tijd licht geven.

Daarom moeten aan de bediening van dat Woord, zal die waarlijk vruchtbaar zijn voor Kerk en wereld, in het leven onzer eeuw zware eischen gesteld worden Voor zoover aan die eischen door verbreeding en verdieping der Opleiding voldaan kan worden, moet alles in het werk gesteld worden, wat tot bereiking daarvan dienstbaar kan zijn. Met minder mag de Kerk niet volstaan.

Hierna herinnert Ds Meijster aan het ook door ons gereleveerd referaat van prof. Brouwer, en zegt:

Dr K. Schilder, onze benoemde Hoogleeraar te Kampen, dezen wensch van Prof. Brouwer in „De Reformatie" vermeldend, voegt daar eenige-beschouwingen en vragen aan toe, aan de overweging waarvan wij ons, mijns inziens, in onze Kerken niet onttrekken mogen.

Dt Schilder toch is van oordeel dat, wanneer „gedachten als die Prof. Brouwer uitte, veldwinnen, (en wij, Gereformeerden, mogen ons niet isoleeren van de Nederlandsche toestanden over heel het onderwijsgebied) daarmee voor de Gereformeerde Kerken de noodzaak gegeven wordt tot nadenken over de vraag, of niet haar eigen hoogeschool de mogelijkheid tot aflegging van het doctoraal examen moet openen".

Laat nu niemand, voorbarig oordeelend, zeggen dat Dr Schilder op deze wijze het promotie-vraagstuk weer aan de orde wil stellen, in de veronderstelling dat, als er maar eerst een vlaggestok uit het venster wordt gestoken, daar vanzelf wel een vlag aan komt, omda!. niemand met zoo'n leegen stok duurzaam genoegen neemt.

Want Dt Schilder wil dit probleem zien in het teeken van het ambtelijk belang, de ambte lijke loopbaan, de practijk der kerken zelf, en niet onder het licht van en in onlosmakelijk verband met de promotie-recht-kwestie.

„Niet onmogelijk, zoo besluit hij, dat over de instelling van dit doctoraal examen onder zulk aspect op den duur genoegzame eenparigheid eerder te verkrijgen is, dan zoo op het eerste gezicht over het promotierecht mogelijk schijnt.

Temeer, omdat de Gereformeerde Kerken op eigen gelegenheid kunnen uitspreken, dat zij voor een verder dan nu gaande wetenschappelijke vorming van haar predikanten voor zichzelf heil verwachte n, en dus zelfstandig, ongeacht het tempo, waarmee Prof. Brouwer's gedachten ingang vinden, haar houding in dezen kunnen bepalen "

Metterdaad, Dr Schilder heeft daarmee een gewichtige vraag' aan de orde gesteld, waarvan wij ons m.i. niet met een handomdraai of met schouderophalen af mogen maken. Ik ben het geheel met hem eens dat het belang onzer kerken ons al meer zal gaan dringen ons met ernst te bezinnen over de wenschelijkheid en mogelijkheid van verder en dieper gaand» wetenschappelijke voming onzer toekomstige predikanten. Gaarne wil ik daar iets naders over zoggen. Want wat Dr Schilder te berde brengt, leeft ook in mijn geest. Met den naam Doctoraal examen kan ik in dit verband niet dwepen. Daarin zal ik wel niet alleen staan. Als wij maar over het zakelijke accordeeren.

We zuUen met belangstelling volgen wat Ds Meijster verder opmerken zal.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 november 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 november 1933

De Reformatie | 8 Pagina's