GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

PlurUonnitelt en epigonisme.

Aan de lezers.

Na verzending van mijn in het vorig nummer opgenomen copie, bereikte mij het verzoek, om — wegens bizondere redenen — v o o r 1 o o p i g het schrijven over bovenstaand onderwerp te staken. Tevens werd m©egedeöld, dat gelijk verzoek ook was gericht tot Prof. Hepp.

Al denk ik voor mijzelf over de noodzaak anders, toch kan het mijnerzijds geen enkel overwegend bezwaar hebben, te voldoen aan dit vriendelijk verzoek; temeer, waar dit in geen 'enkel opzicht zich inlaat met redactioneel beleid. Zoowel de reden van het %''erzoek als de persoon die het deed, staan geheel en al buiten de redactie^ het consortium, of den uitgever van ons orgaan, en hebben er niets mee te doen.

Waar ik dus ©en buiten alle redactioneel beleid staand vriendelijk verzoek, zooveel het-aan mij ligt, geenszins in den weg treden wil, verklaar ik mij bereid, zonder dat ik op dit oogenblik iets weet van wat Prof. Hepp zijnerzijds op het verzoek geantwoord heeft, de zaak voorloopig te laten rusten. De beantwoording van de nog overblijvende vraagpunten worden dus niet af-, doch alleen maar uitgesteld; ik hoop, nog in den loop van dit jaar de resteerende punten aan de orde te kmmen stellen. Natuurlijk dit alles onder voorbehoud, dat zich geen onverwachte verhindering voordoet, welke mij nopen zou toch nóg eerder de kwestie verder af te handelen, of erop terug te komen.

Dordrecht over de orgelen.

Van den Heer Jan Zwart kreeg ik volgend stuk, met verzoek tot plaatsing:

Hooggeachte Professor, Naar aanleiding van „Profeteeren van de orgelbank" ontving ik van belangstellende zijde Uw „Kerktaal en Leven" en word daarin verwezen naar blz. 115/116:

„En het is typeerend, dat de kerk dit Paulinisch onderwijs" — beter vijf woorden met het verstand in het midden der Gemeente te spreken dan tienduizend in een vreemde taal — „heeft toegepast, wél op de kerkelijke kunst, b.v. de , muziek, maar niet op de kerkelijke taal, de

kunst van de„rhelorica sacra", van den preektrant in de kerk. Wél op de spelende „orghelen", niet op de sprekende monden.

„Wat die „orghelen" betreft: e Synode van Dordrecht in den jare 1574 heeft ook al erkend, dal in Paulus' Corintherbrief, speciaal in zijn houding tegenover de „idioten" belangrijke liturgische beginselen opgesloten liggen. Zelfs gingen haar conclusies veel verder dan hier de onze. Wanneer Paulus schrijft, dat hij liever in de gemeente vijf woorden met zijn verstand wil bidden dan tienduizend in een vreemde taal (1 Cor. 14:19), dan halen de vaderen van Dordt (1574, art. 50) daaruit een argument tegen de orgelmuziek, want — zoo beredeneeren ze: niet iedereen begrijpt de taal van de muziek:

„Aengaende het speelen der Orghelen in den Kercken houdt men dat het gantsch behoort afgheset te worden, volghende de leere Pauli (1 Cor. 14:19)."

„Men kan een zwaar vermoeden hebben, dat de eerlijke exegese hier in 't nauw komt en men kan zelfs tegenover de vaderen de internationale taal der muziek wat meer effect toekennen in de ziel der hoorders dan in Dordt gedaan werd ... en tóch zich verblijden over deze ietwat kromme redeneering. Want de rechte gedachte die erin besloten ligt, is deze: in de kerk niets, wat alleen voor ingewijden, alleen voor de kenners, alleen voor de gewenden is" ...

In verband met wat U eenige malen van mij opnam in „De Reformatie", zou ik er zeer veel prijs op stellen de „ietwat kromme redeneering" der Vaderen, een beetje minder krom voor te mogen stellen, dan ze op het eerste gezicht lijkt.

We moeten in aanmerking nemen dat ze in een tijd leefden, onze eerste Gereformeerden, waarin het orgel èn zijn bespeling nog niet de beteekenis hadden van tegenwoordig. Het orgel zelf, wat z'n bouw en dispositie betreft, moest nog dien grooten „wasdom" krijgen, waarin alles op een geheel andere leest geschoeid werd, waardoor het in het begin der 18e eeuw uitgroeide van „gesellen-werck" tot Meesterstuk. Zijn bespeling en litteratuur waren in de verste verte nog niet dat wat wij er op het inoment van gewend zijn. Maar wat nog méér zegt, orgel en orgelspel waren, hoe vreemd het ook moge lijken, nóch bij Roomschen van goeden wille inzake hun kerkelijk welzijn, nóch bij onze Hervormers, Lutherschen, Calvijnschen, in tel of in eere.

Georg Rietschel in zijn „Die Aufgabe der Orgel im Gottesdienste bis in das 18. Jahrhundert" zegt er op bl. 17 van: -^'WZM^Wë'M-

„Der Missbrauch, der, wie wir sahen, mit der Orgel und den übrigen Instrumenten im Gottesdienste gelrieben wurde, bewirkle die grosse Abneigung, welche wir in der ersten Zeit der Reformation gegen dieses Instrument, und zwar nicht etwa blos auf dem Boden der Schweizerischen Reformation finden" (Spatiëering van J. Z.).

„Zahireich sind aber die Zeugnisse, welche gegen die Orgel ausserhalb der schwarmgeisterischen Kreise sich erklaren. Die Reformatio Hassiae sagt: Admonemus in nomine Dei, ut organa nunquam aut rarissime pulsentur, ne in priscos relabamur errores? Sie begründet dies damit, dass man ja in de Gemeinde ohne Interpretation keine fremde Sprache gebrauchen dürfe, weil die Menschen das gesagte nicht verstünden. Wie viel weniger seien daher die Orgel zu gebrauchen, weil sie nur den Oh ren ohne Frucht des Gemütes dienen, denn das Volk höre zwar den Ton, aber den Sinn der Sache, dievon der Orgel gespielt werde, versteh? es nicht". (Spatiëering van J%|^? .:5. viiJ H *,

Deze bijzondere antipathie tegen het orgel sproot tevens voort uit de algemeene onverschilligheid die er bestond voor zelfstandige orgel-en andere inslrumentenkunst. Alles wat den naam „musyck" verdiende, moest in verband staan met woorden. Zonder die was het maar een onzékere klank, iets waar men geen vat op had. De geheele middeleeuwen-tijd oordeelde zoo en nog Voelius verklaart énkel klank van het orgel, voor een „dom en onredelijk geluyt". Als in Deventer een orgelist na den dienst „Fantasyen" speelt — Huygens noemt zulke dingen: „een menschendroom door pypen uytgeblasen" — dan roept de Gereformeerde Kerkeraad hem tot de orde en gelast in stede daarvan de Psalmen Davids aan te heffen. 'Een internationale taal van den kant der instrumentale muziek bestond er 300 jaar geleden nog lang niet en al is de opkomst van allerlei vormen te constateeren, voor het „verstaan" hadden deze stameliugen nog niet de minste beteekenis.

En zóó gezien, is het volstrekt niet krom geredeneerd van Dordl tegenover de „idioten", Paulus te exegetiseeren in den zin als gedaan werd. „Idioot" stond de lieele wereld nog tegenover de vreemde taal van het instrumentale geluid wanneer het niet een of ander woorden-tal interpreteerde, 't zij van een wereldlijke deun, zangmotet, - madrigaal of geestelijke psalm.

Er zou hier nog meer aan toe te voegen zijik maar in groote trekken trok Dordt toch de lijn liturgiscn-zuiver ook voor tegenwoordig zooals ik heb willen aangeven in „Profeteeren van de orgelbank" en zooals ook door U zoo juist gevoeld is als U schreef: „de rechte gedachte die erin besloten ligt is deze: in de kerk niets wat alleen voor ingewijden, alleen voor de kenners, alleen voor de gewenden is."

Tot zoover het stuk van den Heer Zwart.

Gaarne neem ik het op; temeer, omdat het van beteekenis is door de kerkhistorische waarde, die het heeft; het geeft ons immers iets te zien van den achtergrond van ©en synodebesluit, en ook van zijn motiveering, en bijb©lt©kstaanw©nding. Dat is altijd iets moois. Het leert ons ook, de vaderen te begrijpen; men weet, dat d© Heer Zwart op dit punt r©©ds groote verdienste heeft, ©n menig onbillijk verwijt tegen „die oude calvinisten" heeft helpen doen zien als onredelijk en onwetenschappelijk.

Wat de kwestie van de exegese zelf betreft: het woord „krom", dat ik bezigde, worde, noch dooi den Heer Zwart, nóch door den lezer, losgemaakt van het woordje „ietwat", dat eraan voorafging. Stond ©r „krom", zonder meer, dan zou hov& a.staand artikel mij bestrijden; nu er „ietwat

krom" staat, is de kans, dat de heer Zwart en ik zouden moeten verschillen van meening, uiterst klein geworden op . .dit . punt. Temeer, . otadat.Jk uitdrukkelijk zeide: een rechte gedachte in het Dordtsch© besluit te vinden, en erkende, dat er inderdaad „belangrijke liturgische beginselen in opgesloten liggen".

Ik meen, dat d© uitspraalc, die de Heer Zwart hier van mij citeert uit lang vervlogen dagen (Kerktaal en Leven), de uitspraak n.l., volgens welk© de conclusies van de synode van Dordt in 1574 „veel verder gingen dan hier (inzako de kerktaal) de onze", en die losse opmerking ovei de meerdere of mindere kracht van d© muziek ten aanzien van de „ziel", nog • eigenlijk de grenzen aangeven van de meening, die ik onlangs hier in een gesprek met den Heer Zwart onder Persschouw uitsprak.

Dat die synode wat al te gemakkelijk zich ter argumentatie inzake een nog al radikaal besluit bediende van 1 Cor. 14:19, meen ik óók nu nog.

Als onze vaderen, a Marck, B. de Moor, Walaeus, e.a., het hebben over hun z.g. „theologia visionis — met welken minder gelukkig gekozen term ziJ bedoelen de kennis Gods, die de zaligen, en de engelen in den hemel hebben, dan is daar veel tegen in t© brengen, reeds wijl z© de zaligen en ^e

3n zoo maar op eenzeuden keraiis-weg ptaai gen. Maar «r is vooral veel tegen in te brengen), indien zij, zooa.ls b.v. Walaeus doet, die „theologia visionis" dan willen „bewijzen" met bijbelteksten, onder meer over Paulus, die in een „vertrekking van zinnen" dingen „zag", die hij' niet uitspreken mocht. Men moet niet zóó maar ©en extase, ©en visioen, ©en vertrekking van zinnen op één lijn plaatsen met d© kenniswijz© van engelen ©n gestorven menschen. En dat begrijpen wo t©geinwoordig allemaal zoo maar vanzelf, evenals w© op onze beurt, als w© geen eigenwijze branies zijn, die vaderen met hün bijbeltekst-aanwending in hun tijd, óók begrijpen, en ©er©n, kunnen. W© zeggen alleen maar: dat ze hier de dingen door elkaar halen. Dat ze hier de terreinen verm©ng©n; terwijl men niet zoomaar „wetten", die op het een© „terrein" gelden, op het ander© ov©rdragen mag.

Welnu, precies datzelfde zou ik willen opmerken tegen de gebruikmaking van 1 Cor. 14:19 door d© dordtscbe synode, zóó, als die tenslotte is uitgevallen. Zegt m^en — gelijk ik in „Kerktaal ©n Leven" deed — dat hier grondgedachten voor alle lev©nsv©rrichting6n 'der kerk, dus ook voor de liturgie, liggen uitg©drukt, dan ben ik het daarmee eens. Draagt inen ev©nw©l de regelen, die Paulus voor het „spreken" van „woorden" (of woorden-vervangende klanken) geeft, zoo maar op het klinken der muziek over, dan heb ik daar bezwaar teg©n. Spreken ©n speten zijn twee totaal verschillend© handelingen; wi© van het één op bet ander overspringt, en dan dit anders doet dan zóó als ik boven aangaf (algemecne beginselen zoeken), die verwaarloost factOiren, en vermengt ongelijksoortige grootheden. Dat heb ik op dat dordtscbe besluit tegen. Er is verschil tusschen een woord „in de ©kklesia", d.w.z. (Prof. Grosheide: in de geordend© vergadering der gemeente") èn een spel n a den dienst, waar toch de heel© g©m©ent© van daan loopt, omdat ze naar koffie en zoo verlangt, of omdat de bank toch leeg moet, wijl men anders verstopping krijgt. De kwestie, waarover Paulus het heeft in 1 Cor. 14 gaat over d© „didacliê", de 1 © e r i n g, de o n d © r w ij z i n g, daardoor de stichting, in den dienst. Maar wat na den dienst komt, heeft geen leer-'doel meer, en is ook niet meer voor de massa (anders zou dat wegloopen verboden moeten worden) en zou men onder het uitgaan het orgel moeten doen zwijgen.

Ik geloof, dat de toepassing van wat de Heei Zwart met mij uit 1 Cor. 14 lezen wil, toch ongeveer in dat „midden" ligt, dat ik wees. Niet, omdat, ik.-zoo .voor het „midden" ben, maar omdat de terreinen verschillen, en het ©en groot verschil maalrt, of de „ekklesia" geopend, dan wel gesloten is. Paulus bestrijdt de glossolalie in de „ekklesia" („onder den dienst", zeggen wij), maar Prof. Grosheide merkt op, dat Paulus wel in de eenzaamheid als glossolaal wil optreden. Nu, wordt niot de organist, als hij na den dienst optreedt, niet bij eiken voetstap van de naar sigaren ©n koffie overgaand© schar© eenzamer? En die paar, die nog luist©ren, wèl dat zijn in d© muzi©k de „idioten" niet.

O ja, dat woord „idioten" moet men niet losmaken uit het verband, waarin ik het gebruikte in „Kerktaal en Leven".

Eindelijk: ivetus, Summae Controv. Tract. Sec, Op. Ill, 217—218, heeft over deze kwestie uitvoerig geschreven. Hij laat zien, dat de Heer Zwart volkomen gelijk had, toen hij zich telkens weer schrap zette tegen hen, die meenden, dat de Calvinisten juist als Calvinisten zoo tegen het orgel waren en de muziek onderdrukten. Dat dit groote dwaasheid is, bewijst wel het feit, dat Rivetus niet alleen Thomas Aquinas, maar ook o.m. den rooraschen Cajctanus, en nog een anderen roomsch© citeert, welke beide den tekst van 1 Cor. 14:19 ten „bewijze" tegen de orgels aanhaalden. Waarop dan Rivetus ©en beetje grimmig opmerkt, dat het dus niet zonder reden is, als de gereformeerden zich van die instrumenten, hebben ontdaan, en tot eenvoudigen zang zijn teruggekeerd. Maar wij treffen bij Rivetus voorts reeds ©en verwijzing naar Engeland en Frankrijk, waar men ook wel orgelmuziek had, maar op andere tijden, dan die voor de stichting des volks waren bestemd. Daaruit blijkt, dat hij oog ©rvoor had, dat men verschil moet maken tusschen wat onder óf na den dienst gebeurt. Tevens, dat hij dus graag eens nog zou willen praten over die dordtsch© synode, wanneer iemand zou handelen over bescheiden orgelmuziek, die den zang steunt. En voorts, dat hij inzak© 1 Cor. 14:19 dadelijk ©en beter© opvatting he©ft dan de roomsch© h©eTen, en de gereformeerde synode, als hij den tekst k©& rt tegen de gebraikmaking van d© ïatijnsche TAAL (het WOORD) IN den (roomschen) ©eredienst.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 maart 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 maart 1934

De Reformatie | 8 Pagina's