GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

De plaats van Maria, de moeder des Heereii: In de beilsgesGliiedenis.

III.

Is dan de Madonnavereering niet zelf product van theologie?

Men heefl het vaak genoeg beweerd.

Daar zou dan eerst al zijn het bericht van hel evangelie over de moeder-maagd, dat aanleiding gegeven heeft tot den Madonnacultus. Sommigen, die de mededeelingen der Schrift over de maagdelijke geboorte reeds houden voor insluipsel der theologie in wat zij het origineele evangelie achten, zien hier het begin liggen van heel dezen cultus. ^^) Het bovengezegde over Maria's taak, juist na de maagdelijke geboorte, moge bewijzen, dat men de Schrift niet kan belasten met de beschuldiging, dat zij de Madonnavereering in de wereld heeft geholpen. De Schrift is duidelijk over het ad hue virgo (maagd tot op 't moment van Luc. 2:7) en wijst het semper virgo (altijddurend maagd) pertinent af.

Doch als liet semper virgo der roomsche dogmatiek dan al niet zijn kan het bewijs, dat de Madonnacidtus stamt uit de theologie, dan — zoo beweert men — toch wel zeker het dei para, het t h e o t o k o s; dit dat zij Moeder Gods geheeten wordt. Hier wordt de schuld aangewreven aan N i c é a. Nicea^ dat beleed de wezensgelijkheid (homoousie) van den Vader en den Zoon. Trekt Rome niet de consequenties van Nicéa, wanneer het van Maria spreekt voortdurend als the o- t o k o s en aan deze haar waardigheid zich verplicht geacht heeft te belijden haar onbevlekte ontvangenis? (vastgesteld 8 Dec. 1854). En demonstreert de dwaasheid van den Mariacultus niet dat in Nicea de kerk het spoor der waai-heid bijster is geraakt?

Ook deze insinuatie moet worden teruggewezen. Nicea heeft over Jlaria niets beleden. "Wanneer het over haar maagdelijkheid de formule van het apostolicum repeteert, bedoelt het een christologisch dogma, geen niarialogisch axioma te geven. En wanneer meer dan honderd jaar later het concilie van Efeze (431) Maria plechtig als Moeder Gods proclameert, is dat wel theologie. Maar theologie, die populaire vroomheid vangt binnen een dogmatische omtuining. Populaire vroomheid, die niet uit de Schrift of uit het dogma zich voeden wilde, maar heel haar wijsheid om.trent putte uit de cultuur, i.e. de religiositeit der antieken.

Efeze — Heiier heeft er terecht op geattendeerd — is de stad van Diana geweest. En het is de stad van Maria geworden onder de pressie derzelfde volkshartstochten, die eens zich machtig vóór Demetrius en tegen Paulus in 't geweer lieten brengen.

Daar reeds beginnen de handigheden der roomsche theologie, die de cultuur-elementen, — al zijn ze nog zoo onschriftuurlijk — weet op te smelten in haar dogmatiek. Het geloof der antieken in de moedei'-godinnen wordt in de bedding der kerkleer geleid. De kerk heeft er dan geen schade, eigenlijk slechts voordeel van. Haar theologie wint aan levendigheid. En als verwaarloozing van belangrijke gegevens der Schrift, b.v. over de menschelijke natuur van Christus, zich wil gaan wreken, heeft de kerk voor al haar opponenten den uitweg van , een aanplaksel aan de leer der Schriften, dat lang zoet houdt.

Heiier heeft het wel terecht gezegd; dat de Madonnacultus als het heele Katholicisme een c o m- plexio oppositorum (een vermenging van tegenstellingen) is. Van hem is ook dit woord: „De dogmata over Maria, het theotokos-dogma van het Ephesinum evenzoo als de door Pius IX geproclameerde leer van de onbevlekte ontvangenis zijn slechts te verklaren uit een kruising van theologische speculatie en populaire vroomheid." ^^) Scherper nog is het woord, dat hij citeert van Loisy: „In cultusaangelegenheden is het religieus gevoel der massa steeds voorafgegaan aan de leerbeslissing van de kerk over het voorwerp van den cultus". En Seeberg schreef terecht dit neer: „Naarmate de scherpe grens tusschen kerk en wereld wegviel, leerde men waardeeren de vreemde (niet-kerkelijke) tinten om het Mariabeeld te kleuren." ")

Maria, voorwerp van aanbidding, heilsmiddeiares en hulp in allen nood, is niet product van theologie. Ze was dit alles reeds in de volksverbeelding, toen de theologie nog vrij van deze aberraties was. Antieke vroomheid heeft zich hier geldend welen te maken en haar visie opgedrongen aan de theologie der Christelijke kerk.

Ook de Lendenzen, die Maria doen eeren als Semper virgo, komen voort uil een gegeven der antieke cultuur. Hier sprak de Hang naar ascese in hel levensmoede Hellenisme. Pias wanneer de kerk hieraan haar sanctie heeft verleend in de aanvaarding van het monnikwezen, wordt in Maria's beeld ook dit element uit de cultuur van den dag verwerkt.

Het resulLaat van de uiteindelijke assimilatie vau hel dogma aan de cultuur klinkt wel zeer theologisch. De antieke gegevens krijgen een Christelijke kleur en worden in het schema van dogmatische categorieën gebracht, met name uit de heilsleer. Doch jn zijn wezen is heel de Madonnacultus ingeslopen heidendom. Calvijn, die van een afgod dorst te spreken, heeft het wel goed gezien.

Waar nu de kerk de elementen der populaire cultuur gemakkelijk aanvaard heeft, toen het Mariabeeld ontslaan ging, verwondert het geenszins, dat ze bereid was, dit beeld te blijven „volmaken". Door aanvaarding van allerlei verdere gegevens, die de cultuur haar bieden bleef. Haar dogmatiek heeft die wel niet alle kunnen verwerken. Haar kunst evenwel nam voor een deel de oude taak der dogmatiek over. En met de roomsche kunst deed de legendevorming dapper mee.

Zoo ontstaat in de 12e en 13e eeuw een Mariabeeld, dal de vrouwenvereering van dien tijd in kerkelijke banen leidt. De kerk wordt de minstreel der Koningin des hemels.

Van de Schriftgegevens blijft zoo goed als niets meer over. Wat met name tiet Gnosticisme in de theologie heeft willen binnenloozen langs den koninklijken weg van beïnvloeding van het denken,

kwam langs de achterdeur der populaire cultus toch binnen.

De oude kerk heeft tegenover de Gnosis en Marcion het onvervalschte evangelie gehandhaafd. Geprikkeld door hel verzet tegen deze vijanden, bewaarde de kerk trouw haar vier evangeliën, ook tegenover een vlotte harmonie als Tatianus in zijn Diotesseron wilde geven. Het evangelie is wel gered. Doch de tendenzen van de oudste ketterijen, die naar de Schriften de kerk altijd weer hebben doen teruggrijpen, hebben toch het evangelie kunnen overwoekeren.

Het gaat niet aan, nu nog langer bij het roomsch katholieke Madonnabeeld stil te slaan. Eer dat we aan onze slotbeschouwing beginnen, nog een enkel woord over het humanistisch Maria-beeld.

De syncretist Heiier heeft het zoo omschreven: „De madonnacultus heeft een onvergankelijke beteekenis. Wel niet een religieuse. Doch een algemeen-menschelijke beteekenis, die buiten alle confessioneele tegenstellingen ligt. Het beeld van de madonna is de belichaming van alle zedelijke, religieuse en artistieke waarden, die in de vrouwelijkheid besloten zijn. Als vrouwencultus is de madonnacultus onvergankelijk. Maria is het lichtend symbool der vrouwelijkheid." ^s)

In deze lijn kan men Maria ook het symbool der moederlijkheid doen worden. Echter, ook tegen deze visie verzetten we ons. Ze negeert de bizondere taak, die Maria m de Vleeschwording des Woords volbracht heeft. Ze negeert de openbaring. Ze ziet in deze niet dan een fase van cultuur. En ze maakt Gods heilswerk ondergeschikt aan onze cultuurdroomen.

Dit humanisme overwint het katholicisme niet. Het laat de cultuur van den dag slechts domi- Jieeren over een conservatief vastgeklemd compact resultaat van verouderde cultuur van vroegere dagen. Het accepteert ook voor een deel het roomsche madonnabeeld, vooral het laat-middeleeuwsche. Tusschen katholicisme en humanisme ligt maar één stap. Dit schijnt ook vioe-versa zoo te zijn.

Het katholicisme is slechts overwonnen door de reformatie. Deze kwam vooral op tegen de menschvergodiug in de Maria-leer. Bavinck zegt nu: „Hel ware niet te verwonderen, als zij (de reformatie) uit vreeze voor zulk een afgoderij niet altijd aan Maria de haar verschuldigde eere had bewezen. Maar ook dat is niet het geval, al was zij natuurlijk voorzichtig in haar lofverhetfing. Maria staat ook bij alle Pa-otestanten, die de Vleeschwording des Woords belijden, in hooge eere." 29)

Hel valt echter niet te ontkennen, dat het verzet der reformatie tegen het roomsche dogma wel geproteteerd heeft tegen de vergoddelijking van Maria, maar niet tegen het tot principe maken in de roomsche theologie van de voortdurende maagdelijkheid. Zelfs werd in de Smalkaldische artikelen het „semper virgo" opgenomen, dat bepaald onreformatorisch is en loopen op de kantjes van het üocetisme. En zoowel Calvijn als Luther hebben, zij het dan piëteitshalve, de virginitas postpartum (na Jezus' geboorte), aangenomen. Het debat over deze materie, zoo levendig gevoerd in de 4e eeuw, herleefde pas, toen Herder in 1775 de langversmade opvatting van Helvidius weer naar voren schoof, ^o) Het bleek ons reeds, dat Kuyper b.v. ten onzent nog volkomen afwijzend stond tegenover de gedachte, dat Maria en Jozef samen kinderen hebben gehad.

Deze houding in het reformatorisch protestantisme is niet te verklaren uit eenzelfde oorzaak, als waarin het roomsche dogma rust. De reformatie heeft het coelibataire leven niet hooger gesteld dan den heiligen huwelijken staat. De roomsche kerkleer geeft een prae aan de religieusen. Het protestantisme moest van hen nooit iets hebben.

Vanwaar is dan die „piëteit" in de visie op Maria's maagdelijkheid? Wij achten hier een ascetischen zuurdeesem toch nog verborgen; een zwak symptoom van het beslag, dat het platonisme op de geesten had. Ook een verborgen erotiek, die Maria niet afstaan wil aan het eenvoudig leven van eiken dag. Het is toch wel zoo mooi, om iets te hebben, waarmee men dweepen kan. En bovendien wreekt zich hier een onzuivere kijk op de „bijbelheiligen" in het algemeen.

Het bijbellezend volk heeft zijn behoefte aan helden en voorbeelden en het heeft haast geen gegevens, dan die van zijn overbekende bijbelsche geschiedenis.

In elk geval kent het uit zijn bijbel een massa figuren, die lot zijn gemoed en verbeelding spreken. En het orthodoxe geloof in de eenigheid der Schriften verleidt dan licht, om in die figuren iets bizonders te gaan zien. Vader Cats was in dit opzicht nuchterder. Hij illustreert zijn moraal genoegelijk met Abraham en David uit den bijbel en met Hector en Achilles uit Homerus en Vergilius.

Deze averechtsche visie op de Bijbelheiligen, die hun taak in de openbarings- en heilsgeschiedenis gemoedelijk negeert, is er mede schuldig aan geworden, dat van Maria's eenige taak men luchtigjes over is gaan glijden naar haar persoon en naar haar lieele leven en daarin noodwendig „bizonderheden" heeft ontdekt.

Het is verblijdend, dat bij denzelfden Kuyper, die de „gewijde" theologen, die hem bekoorden met hun voorstelling, zoozeer geprezen heeftj toch ook weer de nuchtere woorden staan over Maria, die na de hemelvaart onder de geloovigen niet eerst genoemd wordt, maar na de Apostelen. (Hand. 1:14).3')

Heeds Kuyper heeft gezien, wat Schilder simpelweg genoemd heeft het kerklid Maria. *2)

Die lijn volge ons denken over haar. De Heere •duldt niel naast zich een Melècheth (Koningin) van den hemel. (Jeremia 7:18). Jezus leerde „abba" zeggen, doch niet „mater misericordiae" (Moener van Erbarmen). Het „Ave Maria" heeft éénmaal en op één moment in Gods geschiedenis gepast in den mond van Gabriel, doch het mag nimmer treden naast het „Onze Vader". Er is maar één Middelaar Gods en der menschen. Wij weten het wel.

Doch dit alles handhaven wij het sterkst, zoo wij de Schrift eenvoudigweg verstaan, en in ons denken geen heerschappij geven aan elementen, die vanaf het prilst begin der kerk haar bijbel hebben belaagd, haar credo hebben willen vertroebelen en haar leven hebben willen terugleiden tot min of meer zedelijk heidendom.

Wanswerd a. d. Streek.


25) Bv. Fr. Heiier. Art. Die Hauptmotive des Madonnenkults in Ztschr. f. Theo!, u. Kirche, 1920. 417 en vlg. Zijn-art. is ook voor wat nu verder volgt van veel belang en zeer instructiei in menig opzicht.

26) a.w. blz. 433.

27) R. Seeberg, Lehrbuch der Dogmengeschichte, 1933, II, 211.'

28) a.w. blz. 446, 447.

29) a.w. III, 263.

30) Zie J. B. Lightfoot, a.w. blz. 252.

31) A Kuyper, Vrouwen uit de H. Schrift, blz. 140.

32) K Sdhilder, a.w. III, 340.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 januari 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 januari 1935

De Reformatie | 8 Pagina's