GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJKLEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKLEVEN

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Plurüormiteit der kerk en epigonisme (nienwe reeks). IS

Wc zullen dus thans te spreken hebben over de andere kwestie: wat is nu toch eigenlijk dat geheimzinnige „wezen", waarvan de pluriformiteitsleer verscheiden „vormen" (een meervoud van „vormen" in de aanwezige instituten aanwezig acht? Welk „wezen" openbaart zich in de „pluriform-iteit der kerk"?

We hebben hier niet meer afzonderlijk te betoogen, dat we tot die vraag gerechtigd zijn, of liever, dat we ertoe genoopt worden. Dat recht, die noodzaak, ligt immers in het woord „pluriformiteit" zelf. Reeds hebben we in ons voorgaand artikel erop gewezen, dat, indien het spreken van „pluriformiteit'" ook nog maar eenigen zin zal hebben, er achter de verscheidien „vormen", die men ziet, een „wezen" liggen moet, dat zich in die verschillende vormen openbaart. Het „wezen" „mensch' (we nemen nu eens even de terminologie over) of der „mensch-heid" (wilt u eens een half uurtje nadenken over de vraag, welk woord „mensch" of „mensch-heid" hier staan moet? ), het „wezen" „mensch" of „mensch-heid" openbaart zich in verscheiden „vormen". In den „vorm" van blanken en van negers. Of in den „vorm" van mannen en van vrouwen. Of in den „vorm" van sluik- en kroes-harigen. Of in den „vorm" van zóó- of züs-schedel-igen. Of, — maar u kunt zelf wel verder invullen. Het wezen „bloem" (of „bloem-heid" ? wilt u weer eens nadenken? ) openbaart zich in verscheiden „vormen'". In den „vorm" dien men in Lisse en Sassenheim eraan weet te geven, en in den „vorm" van het edelweiss. In den „vorm" van chrysanten en van orchideeën. In den „vorm" van roode of blauwe of witte of.., In den „vorm" van kleine of groote (tenminste, als men met die onderscheiding meent te kunnen werken, probeert u 'teens? ). En zoo kumren we verder gaan.

Nu zijn we er ons volkomen van bewust, dat in de vlak hierboven staande regelen de aanwending van den term „vorm" in deze eentonigheid uit een oogpunt van wetenschappelijk nauwkeurige terminologie dadelijk belachelijk kan worden gemaakt. Men zal kunnen zeggen: den éénen keer spreekt gij van „vormen", en bedoelt die ook, den .anderen keer spreekt gij weer van „vormen", doch bedoelt heel andere onderscheidingen, b.v. van kleur, van grootte, uitgebreidheid, sexe, leeftijd, enzoovoort.

Ik weet het ook wel.

Maar ik bedien me opzettelijk in deze zeer-onnauwkeurige en gebrekkige terminologie, omdat deze alleen past

bij den stand van de p 1 ur i f o r m i t e i t s- debattej], gelijk ze tot nu toe voor laet forum van ons volk gevoerd zijn. "We zullen nog nader aantoonen, wat we reeds nu zonder tegenspraak meenen Ie kunnen vaststellen, dat men doorgaans onder ons in de gesprekken over de plurirormiteit der kerk onder de verscheiden „vormen" der kerk doorgaans niets anders verstaat, dan de verder niet secuur gedetermineerde ondersctieidingen, die tusschende kerkinsütuten bestaan. Wie van pluriformiteit spreken, bedoelen met „vorm" doorgaans „o n d e r s c h e i d i n g", zonder meer. Den éénen keer brengen ze de pluriformiteitsleer te pas wanneer het gaat over Roomsche contra (met? ) Grieksche kerk, den volgenden keer doen ze het even vroolijk, als ze het hebben over de Gereformeerde Kerken of... de Chr. Geref. Kerk. Ik wil niet oneerbiedig worden, maar veroorloof me toch de opmerking, dat deze onderscheidingsgevallen allerminst onder één gezichtspunt zijn te rubriceeren, en dat ik me met dezelfde oprechtheid vcrkneuteren kan over het feit, dat deze totaal andersoortige onderscheidingen elkaar onder het ééne dak van het wezenvorm-probleem ontmoeten, als de lezer, desverlangd, zich vcrkneuteren kan over mijn zooeven welbewust gegeven specimen van al te populaironnauwkeurige terminologie. Men haalt de pluriformiteilsleer vroolijk en welgemoed te pas, wanneer het gaat over roomsch-grieksch, maar ook, als het loopt over roomsch-protestantsch; bij de onderscheiding van protestantsch-gereformeerd, doch ook bij de onderscheiding van protestantschluthersch; als men het heeft over protestantschgereformeerd-nederlandsch-gereformeerde kerken, doch ook, als men het heeft over proteslantschgereformeerd-nederlandsch-ch. geref. kerk. De één zal dan de Syriërs, de Kopten wèl, de ander ze niet erbij rekenen. De één de darbisten wel, de ander niet. De één de woodbrookers, de religieussocialisten-„kerk" wèl, de ander niet. De één de manicheeërs, of socinianen, of anabaptisten wèl, de ander niet. De één zal zijn ja-of-neen-stem afhankelijk maken van het antwoord op de vraag, of een groep „kirchen-bildende" (kerk-vormende) kracht had, ja dan neen (dr Kuyper), de ander zal zijn schouders ophalen en vragen: waar was, waar is tegenwoordig het bevoegde interkerkelijke college van deskundigen dat uit zal maken, wie wèl en wie niet kerk-vormend waren of zijn (ondergeteekende b.v. neigt er toe, aan de manicheeërs veel grooter „kirchen-bildende" kracht toe te kennen dan aan het instituut van Willem I uit 1816, of aan de Chr. Geref. Kerk van 1892).

Genoeg hiervan; want we zijn op de gi-ens van het railleeren, al meenen we het volkomen ernstig, wijl we bedoelen, door dit schijnbaar railleeren onze menschen aan het denken te brengen. Nogmaals: genoeg hiervan; het gezegde moge volstaan, om de „ontdekkend e" „w a a r il e i d" te prediken, dat de uiterste onbeholpenheid in het hanteeren van den term „vorm" tot nu toe heel het pluriformiteitsgesprek in zijn populairen „vorm" — tot nu toe den eenigen onder ons, die publiek werd — beheerscht heeft.

Nu zou het ons veel te ver voeren, indien wij op heel die onderscheiding zelf van „wezen" en „vormen" (meervoud) wilden ingaan, i) Het zou ons bovendien het verwijt van vele lezers bezorgen, dat het hun al te zwaar ging worden. We volstaan met de opmerking, dat wij voor onszelf deze onderscheiding onjuist achten, dat ze ontleend is aan een o.i. onjuist redeneerende filosofie, en ons niet verder helpen kan; dat ze ons alleen maar tegenwerken kan.

Het is ons zelf onder het schrijven natuurlijk duidelijk, dat op dit punt dus geen enkel argument is aangevoerd, en dus bij een enkelen lezer de neiging aanwezig kan zijn, de kwestie, die we hier laten liggen, als van uiterst gewicht te beschouwen, om dan verder te coucludeeren, dat het gesprek feitelijk is afgeloopen

Mocht er bij een enkele die neiging bestaan, dan zouden wij licm willen wijzen op deze drie punten:

a) bij Kuyper zelf wordt deze onderscheiding tusschen wezen en (verschijnings)vormen wel gebruikt, doch evenmin beredeneerd en als voor gereformeerden hanteerbaar bewezen. Wie dus — om gemelde redenen — zou willen concludeeren, dat het gesprek door mij niet wordt voortgezet, als ik dit puntje laai liggen in de kran t, die moet, wijl het door dr Kuyper onaangeroerd bleef in zijn boeken, dan een beetje verder gaan, en concludeeren, dat het gesprek feitelijk door dr Kuyper nog niet goed begonnen is; hetgeen dan een ondersteuning zou zijn van mijn these, dat de pluriformiteitsleer bij dr Kuyper nog niet tot een consequent ingedachte leer geworden is;

b) op het oogenbiik is het alleen maar dit, wat ik tracht aan te toonen;

c) ook alijzóü dr Kuyper de filosofische onderscheiding tusschen het „wezen" en zijn „verschijningsvormen" hebben trachten aannemelijk te maken, ook dan nog zou mijn onder b) genoemde doel bei-eikt zijn, indien ik kon aantoonen, dat men bij dr Kuyper den éénen keer weer een heel ander „wezen" onderstellen moet als in de plurale „vormen" zicli openbarende, dan den anderen keer.

En dit punt is voor mijn besef wel degelijk van gewicht. Gelukt het, voor deze bewering het bewijs te leveren, dan is tevens aangetoond, dat we in het grijpen naar den term „pluriformiteit" wel een poging hebben te zien, om den chaos der kerkelijke verwarring, inzoover deze een struikelblok voor het „oordeel der liefde" in zijn confrontatie met de gereformeerde belijdenis mocht wezen, met één slag te boven te komen, doch dat we daarin nog niet een vaste, wèl-doordachte, gefundeerde leer hebben te ontzien.

Welnu, o.i. valt het gevraagde bewijs niet moeilijk te leveren.

Den éénen keer b.v. wordt de pluriformiteit der kerk beredeneerd, omdat er verscheiden leer-, den k-, d o g m a-v o r m e n d e kerktypen zijn; den anderen keer b.v. wordt de pluriformiteit der kerk betoogd, of liever doodkalm geconstateerd, wijl er versclieideu tj^pen van k e r k-r egeering, van k e r k-b e s t u u r zijn; een derden keer vallen beide gezichtspunten weer genoegelijk samen.

Er is meer te noemen; maar voorloopig blijven we hier eens stilstaan.

„Doleerende opmerkingen". (Slot.)

Het komt mij' dan ook voor, dat Ds Mak niet op rechte wij'ze de vraagstukken stelt, zooals ze in den kring der kerken leven. Dat blijkt met name, wanneer hij het heeft over ons conservatisme. D's Mak meent in ons gereformeerde leven ©ein statische geloofshouding te zien treden, in plaats van ©en statisch-dynamische, een houding van stilstand, in plaats van ©en houding van moedige, vreugdevolle beweging, in geloof verzekerd van vast uitgangspunt ©n leiding des Geestes.

Nu lett» men erop, dat wij' volgens Ds Mak in dezen laatsten volzin vanj ons „vast© uitgangspunt" m het geloof verzekerd moeten zij'n.

Maar hier is oppassen de boodschap. Want hier staan wij op de grenslijn, die het Gerefo^rmeerd© denken scheidt van alle spiritualisme en mysticisme, tegenwoordig ook van.... het Barthianisme. Want een uitgangspunt, dat is geen ding dat men in geloof in te nemen heeftj althans niet in dezen zin dat de nuchtere zelfcritische bezinning daartegenover zou hebben te zwij'gen. Wie een „uitgangspunt" heeft, moet dit kunnen verantwoorden tegenover het Woord en de wet van God. Wij' gelooven niet aan ons „uitgangspunt", doch wij gelooven aan het Woord van God. En als ik dus geloof, dat dat Woord Gods in de Schrift zich bekend gemaakt he©ft, en dat bet daarin klaarblij'kelijk tot ons allen spreekt, dan kan ik, dit geloofsstandpunt innemende, vervolgens langs wetenschappelij'ken weg komen tot belij'denis-vorming mét mijn kerk. En ik kan dan voor mij'n persoonlijk leven deze belijdenis aanvaarden, omdat ik, langs den weg van geloofsredeneering erken, dat de door mij'n geloof aanvaarde Schrift zelf daarin tot uitdrultking komt.

Zoo vaak ©chter onder den Calvinistischen naam zeer oncalvinistische leeringen worden voorgestaan, en men b.v. , , Schrift" en „Woord Gods" uit elkander rukt, of de klaarblij'kelijkheid van do openbaring, of haar in d© historie optredend© werking als een van God g © w i 1 d © en in den grond goedgekeurde werking ontkent, heeft het geen zin, elkaar toe te roepen: Weest statisch-dynamisch, en gelooft in uw uitgaiagspunt, weest daarvan in 't geloof „wel verzekerd". Want de vraag komt dan op: wat is dat uitgangspunt? Hebben wij als orthodoxen in Nederland nog een gemeenschappelijk geloof ten aanzien van d© vooronderstellingen der belij'denis? Gelooven wij nog, dat de Schrift „Gods Woord" is, ©n dat men „Gods Woord" onder meer tot zij'n recht kan doen komen, en tot zijn ©er, door het opstellen eiener belijdenis ?

Het zij verre vaa mij, op dit punt binnen den kring der Gereformeerd© Kerken in het moederland of in de Koloniën iemand te beschuldigen van bet voorstaan van een andere gedachte dan ik zelf heb. Maar het zij ©venzeer verre van ons allen, voorbij te zien, dat er zijn, die den gerofoi-meerden naam voeren, en toch wel degelij'k op dit punt andere gedachten hebben. En dat er met name in de in-rekening-brenging van dit ernstig© feit onder ons verschillende graden zij'n van activiteit, dat zou ik ook niet graag ontkennen. D'S Mak zelf bewijst dat. Hij heeft immers in zijn door ons geciteerde artikel beweerd, dat er in Zwitserland een groepje theologen opgestaan is, die het in tien jaar klaarspelen konden, de overwonnen gewaande, en in een hoekje geschoven theologie der Reformatie, in het bijzonder die van Galvij'n, voor het forum der theologische v? ereld te brengen. D's Mak houde het mij ten goede, dat ik daarvan niets geloof. Zeker, men heelt den naam van Calvijn weer met nadruk genoemd. Maar dat is heel' wat anders, dan diens theologie voor het forum brengen, en daarin eem bestaanden tegenstand te breken. Heeft niet Emil Brunner in zijn laatste „gesprek met Barth" (Natur und Gnade) zij'n laatste woord tot Barth doen uitloopen op de erkenning, dat indien de door Ds Mak bedoelde kring vroeger bij Calvijn ter schol© was gegaan, onder de leerlingen (hier is' bedoeld do groep die ook Ds Mak op het oog heeft) niet zulk een strijd ontstaan zon zijn, als nu mderdaad ontbrand is? Een strijd, die heel dezen kring van theologen uiteen geslagen heeft, en binnen tien jaar het groepje heeft verstrooid? Het wordt, zoo zegt Brunner, hoog t ij d, dat men het verzuim nog inhaalt.

Dit is een andere kijk dan Ds Mak op de toestanden heeft. Maar daarin wordt bevestigd wat geschreven is door de Nederlandsche gereformeerden, die opgetreden zij'n tegen de dialectische theologie. Is nu niet op dit ééne punt de klacht van Ds Mak onwezenlij'k gebleken?

En wanneer in dezen tijd dan óók onzerzijds daarop telkens weer gewezen wordt, dan is dat in den grond der zaak niet een roepen om terugkeer naar het oude, zooals D's Mak, zonder iemand te noemen, constateert, doch dan is dat de vraag, om royale afbakening, over en weer, van de positie. Wij geven Ds Mak gaarne toe, dat op veel punten het gesprek bij de Gereformeerden is doodgeloopen. Wij wijzen echter alle beschuldigingen juist als beschuldigingen af, welke n i © t rekening houden met het dubbele feit:

a. dat over heel de linie der orthodoxie ALLE gesprekken vandaag zijn doodgeloopen, omdat men zich hoeft vastgezet in ©en onwaarachtigheidspositie, die andere woorden hanteert dan eigenlij'k gemeend zijn (de confessioneelen in de Hervormde kerk, de dialectische theologie, het vasthouden aan ©en confessioneel „uitgangspmat", met gelij'ktijdig© ontkenning hetzij van de mogelij'kheid, hetzij van de betrouwbaarheid van het beweerde uitgangspunt);

b. dat in den strij'd, die gevoerd wordt vóór de bezinning over deze grondvragen menigeen over den ernst van de vragen heenloopt, en al maar door roept om reformatie, en om verrij'king van het Gereformeerde leven, zonder dat allereerst de bede gesteund en overgenomen wordt, de bied© om ons eens rustig en ©erlij'k af te vragen: hebben wij nog wel een uitgangspunt: „wij" nu als grootorthodoxe groep genomen?

Soms is de situatie ironisch. Wie in de Gereformeerde pers dergelij'k© problemen behandelt, wordt als een vechtjas aangezien, en door menschen, die beter moesten weten, afgehandeld als een di© almaar strijdt voor speciale discussiepuntjes van zijn eigen kerkgezelschap. Terwijl juist deze vraagstelling alle orthodoxen raakt. Wie zulk een vraagpunt aan de orde stelt, behandelt géén specifieke kwestie van zij'n eigen kerk-huis-publiek, doch van all© orthodoxen.

Zoolang dan ook op dit punt niet onder ons d© eenstemmigheid weerkeert, zal door de zond© van de belijders der orthodoxie-in-het-groot ©Ik© reformatie in den grond worden verhinderd. Want reformatie aan den buitenkant is onmogelij'k. Wij moeten eerst weer eens in de kerk eerlij'ke menschen gaan worden, die ons bezinnen over den objectieven en subjectieven ernst van ons gesproken belijdeniswoord, en dus over de eerste begrippen van eerlij'kheid en trouw, daarin, dat wij weer meenen, wat wij publiek belijdien, D© „nood" in het Grereformeerde leven is groot. Maar hij is oecomenisch. Het christendom zelf is in nood, wijl vele christenen op leidende posities hun niet-geloof willen goed praten, als wkre het geloof.

K. S.


1) Natuurlijk is het v o r m-probleem zelf (denk b.v. aan Kant, of aan den metafysischen vorm) zelf veel ingewikkelder, dan in de problematiek van „wezen" en „(verschijnings)vormen" aan het licht treedt. Maar in d i t geval zijn we op dit laatste problematiek aangewezen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 januari 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJKLEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 januari 1935

De Reformatie | 8 Pagina's