GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VAKWETENSCHAP EN PRAKTIJK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAKWETENSCHAP EN PRAKTIJK

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bijbel en Natuur.

2de Serie IV.

Roofdieren.

Palestina is buitengewoon rijk aan dieren, zoowel wat betreft het aantal soorten als wat aangaat hel aantal individuen. Dit treft te meer, waar h.et hier geldt een zoo betrekkelijk klein gebied 28000 km2).

Dit wordt slechts mogelijk gemaakt door de i^roote afwisseling in liet landschap, waarop reeds meermalen werd gewezen en de daarmede samenhangende levensvoorwaarden. Zoo is het tevens Ic verklaren, dat men er naast de dieren uit de Palaearctische zone, waarvan Palestina een der zuidelijkste provincies vormt, ook lal van vertegenwoordigers vindt uit het Aethiopische en Indische gebied, speciaal in de omgeving van de üoode Zee en van het Jordaandal. i)

Eigenaardig is liet, dat omtrent de fauna van Palestina veel minder bekendis, dan over de flora; zonder overdrijving kan men zeggen, dat het zoölogisch onderzoek nog in de kinderschoenen .staat. Tot de eersten, die zich voor de dierenwereld interesseerden, behoorden Hasselq u i s t, een Zweedsch arls uit de 18e eeuw en H e m p r i c h en E h re n b e r g, Duitsche ontdekkingsreizigers uil hel begin der 19e eeuw. Het eerste omvangrijke werk op dil gebied is van H. 11 Tristram, een Engelschman, die van 1838— 1881 verschillende reizen naar Palestina en.omgeving maakte en zijn resultaten publiceerde in „The Fauna and Flora of Palestine" (1884).

Een nieuw tijdperk in dil onderzoek is aangebroken, sinds er mannen geweest zijn, die jarenlang in Palestina verblijf hielden en systematisch de dierenwereld bestudeerden. Hiervan dienen genoemd te worden de Joodsche hoogleeraar J. Aharoni en de Duilsche pater E. Schmitz. Van hen zijn talrijke levendige beschrijvingen afkomstig van de hedendaagsche dierenwereld, die i)ok veel slof bieden ter verklaring van de Heilige Schrift. 2)

Voor heden bepalen we ons lol de Roofdieren, waarvan we slechts enbele der voornaamste soorten kunnen bespreken.

Van alle families der Landroofdieren komen in Palestina vertegenwoordigers voor. Dit wijst eveneens op den grooten dierenrijkdom, als we bedenken, dat bijv. in ons land slechts 'Marterachtigen (wezel, bunzing enz.) en Hondachligen (alleen de vos) in het wild voorkomen, terwijl van de drie andere families (Katachligen, Hyaenaachtigen en Beerachtigen) geen enkele soort gevonden wordt.

Geen roofdier neemt zoo'n ruime plaats in den Bijbel in als de Leeuw (Felis leo) — volgens Tristram komt de naam 130 maal in de Schrift voor. 'De vele malen, dat het dier zelf, zijn lichaamsbouw of zijn eigenschappen als beeld gebruikt worden, wijzen op zijn algemeene verspreiding in Bijbelsche tijden, evenals de verschillende verhalen, waarin hij voorkomt.

Niet minder duidelijk blijkt dil uit hel feit, dat hel Hebreeuwsch voor de verschillende geslachten en leeftijden verschillende namen heeft, Ook hiervan geeft de Schrift voorbeelden in Job 4 vers 10—11, — waar de onderscheiding bij de vertaling hier en daar verloren is gegaan —, en in het klaaglied over Juda's laatsten vorst (Ezech. 19:1 —14) waar in de nieuwe vertaling veel van het schoone behouden is gebleven, hoewel hel niet mogelijk is de fijne nuanceering in het Nederlandsch geheel weer te geven.')

Reeds beh-ekkelijk spoedig is het aantal leeuwen verminderd en ten tijde van de Kruistochten is hij geheel uitgeroeid.

Op grond van goed bewaarde skeletdeelen, door Dr Retli uit het Idezel van het Jordaandal verzameld, is aan te nemen, dat de leeuw van Palestina dezelfde was als die, welke lol omstreeks 1900 in het buitengewoon dichte riet ten N. en Z. van Bagdad voorkwam en waarvan hel mannetje manen had. Dat ook de Palestijnsche leeuw manen had, leidt Aharoni af uit een plaats in de Mischna: „Zooals de leeuw van achteren smal en van voren breed is, zoo is hel gebouw des tempels van achteren smal en van voren breed". Deze aanduiding kan slechts betrekking hebben op een leeuw, die door zijn manen er van voren breed uit ziet. *)

Uit de Schrift is een geheele beschrijving van den leeuw samen te stellen. Hij is „de held onder de dieren, die voor niemand op de vlucht gaal" (Spr. 30:30) en is moedig, zoodat het hart der dapperen vergeleken wordt mei hel leeuwenhart (2 Sam. 17:10). Zij leven in families bijeen. De leeuwin verzorgt haar welpen te midden van andere jonge leeuwen en leert ze op roof uitgaan (Ezech. 19:2—3). Zoo'n leeuwenmoeder laat zich niet verjagen (Cren. 49:9b). 5)

Hel brullen van den leeuw is als het geluid van den donder (Amos 1: 2a).") Wanneer hij zijn prooi zal bespringen, stoot hij een hevig geórul uit (Amos 3:4a), om straks, als hij zijn prooi aan het verslinden is, een geheel ander geluid, „een behagelijk gebrul of geknor" te doen hooren (Amos 3:4b).'') Dreigend is het gegrom, dat hij laat hooren, wanneer men hem zijn prooi tracht te ontrukken (Jes. 31: 4a). De leeuw is schrikwekkend in zijn gebrul (Spr. 19:12), maar ook door zijn muil (Psalm 22:22) en zijn geweldig gebit. (Psalm 58:7).

Overal in 'Hand kwam hij voor. Zoo vinden we hem vermeld bij Timnath, op de grens van de Sjefeela en het heuvelland van Juda (Richt. 14:8), in het Gebergte van Juda (1 Ivon. 13:24), in den „jungle" van den Jordaan (Jer. 49:19), op den Libanon en den Hermon (Hoogl. 4:8). Hij leefde in de bosschen (Jer. 12:8), in hel struikgewas Jer. 4:7 en in allerlei schuilhoeken, die de kalkrijke bodem in overvloed bood (Klaagt. 3: 10).

De Luipaard (Felis nimr H—E) is nog piel geheel uitgestorven. Er zwerven nog enkele exemplaren rond in de omgeving van den ICarmel en ook bij de Doode Zee en in het Jordaandal»), terwijl er in 1916 nog een geschoten werd in de omgeving van het Meer van Gennesareth, toen hij een geitenkudde nasloop. ^) Hieruit blijkt echter wel, dal de dagen van dit mooie roofdier, opvallend door zijn vlekken (Jer. 13:23), geteld zijn.

Er is vroeger veel gestreden over de vi'aag, welke dieren de Klassieken bedoeld hebben met de namen Pardel, Panter en Luipaard. Het is echter aan Ie nemen, dal met deze namen dezelfde diersoort bedoeld wordt, die echter in verschillende variëteiten voorkomt, i") Zoo verschilt de luipaard van Palestina zoowel van den Afrikaanschen luipaard als van den „panier" uit de Oudheid. Volgens Aharoni in het reeds aangehaalde artikel hebben dan ook Hemprich en Ehrenberg terecht voor dit dier den naam Felis aimr voorgesteld, ter onderscheiding van F. leopardus en F. pardus. Met den „pardel" uit Openb. 13:2 wordl dus ook een luipaard bedoeld, en hel dier, dat zijn vlekken niet kan veranderen (Jer. 13:23), kan evengoed „luipaard" (Slatenverl.) als „panter" (verl. Aalders) genoemd worden.

Dat hij vroeger lot de algemeen voorkomende dieren behoorde, blijkt onder meer uit verschillende plaatsnamen als Beth-Nimra (Joz. 13:27) „huis der luipaarden" en de Wateren van Nimrim (Jes. 15:6), de „rivier der luipaarden".

Het is een geweldig roofdier, dat letterlijk alles aanvalt en vooral de schrik is van herten en gazellen, welker drinkplaatsen hij gaarne bezoekt. Hij bespringt zijn prooi vanaf den grond, maar loert ook plat neergehurkt op den lak van een boom om vandaar den sprong te doen. Des nachts sluipen de luipaarden om de dorpen heen, zoodal niemand zich naar buiten waagt (Jer. jS: 6). Hun vlugheid was algemeen bekend (Habb. 1: 8).

Een niet minder groot roofdier is de Beer (Ursus arctos), die oorspronkelijk in twee ondersoorten in Syrië voorkwam.") De gi-ootsle — Ursus arclos isabellinus, — die zeer duidelijk isabellakleurig was, bewoonde het struikgewas der naaldbosschen van den Anli-Libanos en kwam ook aan de zuidelijke helling van den Hermon voor. Sinds enkele jaren is hij daar uitgeroeid. Hij bereikte een lengte van meer dan 2 m. Naar den aard der beren was wij zeer belust op fruit en verscheen dan ook in den oogsttijd regelmatig jn de omgeving der dorpen, om de vruchten te rooven. Op den Libanon leefde een geheel verschillende ondersoort — Ursus arctos syriacus — kleiner, bruin en ook in schedelbouw van den eerste afwijkend. Zeer interessant is, dat de scheiding tusschen twee zoo groote diersoorten slechts gevormd werd door de betrekkelijk smalle Vlakte van Coele-Syrië en niet minder, dat de beer, die op de vrijwel kale sneeu'wvelden van den Libanon woonde, donkerder van kleur was, dan die van den Anti-Libanos, waar in ieder geval het groen overheerschl.

Thans leeft de echte Ursus arctos syriacus pog in de woeste streken van Mesopotamië.

In vroeger eeuwen kwamen de beren ook in hel eigenlijke Palestina voor, zelfs vrij ver naar hel Zuiden, zooals blijkt uit het verhaal van David aan Saul (1 Sam. 17:34).

De beer is een vleescheter, maar — zooals duidelijk blijkt uit de talrijke knobbelkiezen —plantaardig voedsel neemt toch ook een belangrijke plaats in. Sappige vruchten, stengels en bladeren, het jonge graan en honing zijn zeer geliefd. Daarnaast ook eieren, jonge vogels en kleinere dieren. Wanneer de honger hem kwelt, maakt hij van zijn geweldige spierkracht gebruik om ook groote dieren als schapen, geilen en runderen aan Ie vallen. Dan zijn ook menschen (Amos 5:19a) pn kinderen (2 Kon. 2:24) niet veilig voor hem. De woede van de berin, wier jongen men geroofd had, was onder Israël spreekwoordelijk (2 Sam. 17:8—Spr. 17:12). Daarom is dit beeld van des Heeren toorn over Israël (Hos. 13:8) voor het volk zoo sprekend. Het gebrom van den beer gaat gepaard met een zeer luid landenknersen. Dit is een goede omschrijving voor den nood, waarin het volk zich door zijn zonden gebracht heeft (Jes. 59: 11).

Nog op één bijzonderheid van den beer moet de aandacht gevestigd worden. De beer is een telganger, d.w.z. hij beweegt de beide pooten aan dezelfde zijde van het lichaam gelijktijdig. Dit geeft een goede verklaring voor het beeld yan den beer uit Daniels droomgezicht van de vier dieren (Daniël 7). Daar is het dier geteekend in aanvalshouding. ^^)

F. J. BRUIJEL.


1) Fritz Bodenheiraer, Die Tierwelt Palastinas I, blz. 4. 2) Idem, a.w. blz. 1.

3) Dr A. Noordtzij. Ezechiël (Korte Verkl.), blz. 209 v.v. 4) J. Aharoni. „Ueber das Vorkommen und Aussterben palastinischer Tierarten". Z. D. P. V. 49 (1926). 5) Hebr. „leeuwenmoeder" is hier vertaald door „oude leeuw". (R. Énzler, Biblischer Naturgeschichte, blz. 56 noot) 6) Dr C. van Gelderen. Het Boek Amos, blz. 15 (vergel. Dr J. Ridderbos, Kleine Profeten (Korte Verkl.) I, blz. 176 en 163. 7) Dr C. van Gelderen, a.w. blz. 57—58. 8) J. Aharoni. a.a. 9) E. Schmitz. „Die Tierwelt beim See Genesareth". Das Heilige Land 63 (1919). 10) Brehms Tierleben XII, blz. 83.

11) Zie hiervoor de beide reeds aangehaalde artikelen van Aharoni en Schmitz. 12 )Dr G. Ch. Aalders. Daniël (Korte Verkl.) blz. 138.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 maart 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

VAKWETENSCHAP EN PRAKTIJK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 maart 1935

De Reformatie | 8 Pagina's