GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE ADVIEZEN

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Alle correspondentie, die met deze rubriek in verband staat, gelieve men rechtstreeks te richten aan het adres van Ds D. van Dijk, Akkerstraat 26, Groningen.

Huwelps-vragen.

In het schrijven, waarover wij de vorige maal handelden, komt, behalve de toen beantwoorde vraag, ook nog deze quaestie naar voren:

„Wat is het doel van het huwelijk en hoe moeten, in verband daarmee, de huwelijksgedragingen zijn? "

Gaarne wil ik trachten ook hierop een antwoord te geven.

Het doel van het huwelijk heeft God Zelf in eerster instantie, aldus omschreven: „Het is niet goed, dat de mensch alleen zij. Ik zal hem een hulpe maken, die als tegen hem over zij."

Adam, zonder vrouw, was alléén. Hij kon zich in zijn liefde niet kwijt. Daarvoor had hij noodig een wezen, dat dezelfde natuur met hem deelachtig was.

Natuurlijk kon Adam wel houden van de hem omringende schepping. Maar in zijn liefde, als m e n s c h e 1 ij k e Uef de, waren zooveel elementen, die bij planten en dieren, zelfs bij engelen, geen „Anklang" konden vinden, geen echo konden wekken, niet konden worden opgenomen en aanvaard; zijn Uefde kon bij een schepsel dat niet mensch was geen volkomene aansluiting krijgen.

Evenmin kon een schepsel, dat niet „mensch" was hem de Uefde geven waaraan hij, om uit zijn „alléén-zijn" te worden verlost, behoefte had.

Alleen een mensch kon tot hem doen uitgaan een liefde, die alle roerselen van zijn wezen raakte en bevredigde. Zoo had hij noodig een mensch en toch ook weer niet ©en mensch, precies als hijzelf.

Adam en zijne hulpe moesten beiden hebben de menschelijke natuur, maar, laat ik het zóó eens zeggen, bij Adam droeg die natuur het karakter van „geven", hij zijne hulpe moest zij het karakter hebben van „ontvangen".

Zóó alléén zou Adam zich in alle roerselen van zijn leven kwijt kunnen en tegelijk een echo van wederliefde tot zich hooren uitgaan, die een stroom van blijde voldoening door hem heen deed tintelen.

Dat vraagstuk heeft God opgelost, door het wonder van de twee geslachten, door aan den „man" te geven eene „v r o u w". Zoo is het eerste huwelijksdoel „een leven van wederkeerige liefde".

Zoo'n liefdesleven vervult het leven met vreugde, brengt alle lichamelijke en geestelijke krachten, die in onze menschelijke natuur schuilen tot ontplooiing, stelt ons in staat onze taak op aarde te volbrengen, en is een machtig middel tot voorbereiding voor het eeuwige leven.

Zoo was het vóór den val; zoo is het nadien gebleven. Vooral dat laatste, voorbereiding voor het eeuwige leven, heeft, door het inkomen van de zonde èn de genade in de wereld, zoo'n sterk accent gekregen.

Uit het gezegde vloeit voort, dat ook een kinderloos huwelijk een rijk en gelukkig huwelijk kan zijn. Alléén maar, compleet is het niet.

Een tweede doel van het huwelijk heeft God Zelf gesteld toen Hij zeide: „Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt en vervult de aarde".

God heeft niet alle menschen, die, naar Zijn Raad, een plaats in de historie zouden hebben, op éénmaal willen scheppen, zooals Hij dat bij de engelen heeft gedaan.

Hij heeft gewild, dat zij, in den weg van geslachtelijke gemeenschap, uit dat ééne menschenpaar, als de wortel, langzamerhand zouden voortkomen en zich vermenigvuldigen.

De huwelijksgemeenschap, hoezeer ze door de zonde is ontaard, is, in zichzelf, dus nooit als iets minderwaardigs te beschouwen, iets, waarboven een „recht geestelijk" mensch eigenlijk verheven moet zijn.

Integendeel; die huwelijksgemeenschap is een van God voor het huwelijk gewild element, zon- Qer hetwelk het huwelijk inderdaad niet compleet is.

Zoo was het voor den val; zoo is het ook nu nog. In de neiging tot, — en het behoefte hebben aan huwelijksgemeenschap ligt niets minderwaardigs. Wie dat meent doet te kort aan de eere van den Schepper, Die den mensch aldus gemaakt heeft.

Niemand behoeft te denken, dat hij, omdat hij voor het rein houden van zijn leven, het huwelijk behoeft, zedelijk lager staat dan een ander, die de gave der onthouding heeft.

En beslist verkeerd is het, dat een mensch, omdat hij in het huwelijk eigenlijk niet anders ziet, dan een minderwaardig middel om aan de zwakheid van het vleesch tegemoet te komen, nu maar ongetrouwd zou blijven, op gevaar af van in de zonde te vallen of althans zijn heele leven tot één lange verzoeking tot zonde te maken.

Dat mag niet; dat is eigenwijsheid.

Houden wij deze dingen goed in het oog, dan is het ook niet zoo moeilijk, het rechte antwoord te vinden op de vraag: „lioe hebben wij ons in het huwelijk te gedragen? "

De eerste eisch is hier deze, dat het huwelijksleven een leven zij van wcderzijdsche liefde en wederzijdsch liefdesbeloon. Een leven waarin man en vrouw elkander zoeken gelukkig te maken, te helpen in de dingen van dit — en in die van het toekomende leven; te doen, wat men kan doen om elkanders leven tot volle, rijke, alzijdige ontplooiing te brengen. Zonder zelfzucht, in volkomen overgave.

Maar (en hier ging het den vrager vooral om), maar uit het bovengezegde vloeit evenzeer voort, dat tot een Gode welgevallig huwelijksleven óók behoort de h u w e 1 ij k s g e m e e n s c h a p.

Dat is zoo inhaerent aan het huwelijk, dat alle poging om dat uit te schakelen een ingaan is tegen Gods ordinantie.

Natuurlijk zijn hier enkele uitzonderingen.

Evenals God Zelf door Zijn levensleiding iemand van de roeping tot het huwelijk in het algemeen kan ontslaan, zoo kan Hij ook voor sommige getrouwden, in bepaalde omstandigheden, dit element uit het huwelijksleven wegnemen.

Ik denk hier meer bepaald aan ziekte en zwakte.

Als een geneesheer, eerlijk en ernstig, zegt: „zoover mensclien kunnen oordeelen, zou zwangerschap voor de vrouw den dood beteekenen"; dan, wat strijd het ook koste, dan hebben man en vrouw recht en roeping om te zeggen: „wij onthouden ons, Hecre help ons, ons leven rein te houden".

Verder kan er een tijd komen in het huwelijk, waarin de „geestelijke" dingen, de „directe" Godsvrucht zoo'n overheerschende plaats in het hart innemen, dat die andere neigingen daarin, voor een tijd, weg worden en zwijgen.

Dan is het geoorloofd zich voor een tijd te onthouden om zich onverdeeld te wijden aan oefeningen van Godsvrucht. Maar wanneer de natuurlijke neiging tol huwelijksgemeenschap weer spreken gaal, dan is het niet goed, zonder noodzaak, die te onderdrukken en te pogen daaraan het zwijgen op te leggen. Als het zelfs, volgens Paulus in 1 Cor. 7:9, ongeoorloofd is voor den ongehuwde, ongehuwd te blijven, wanneer de „huwelijksneiging" sterk bij hem is, hoeveel te meer is het dan voor den gehuwde ongeoorloofd Zonder noodzaak zich te onthouden, terwijl de begeerte in hem sterk is. Meer nog dan de ongehuwde zou hij daardoor gevaar loopen zijn reinheid te verliezen.

Ook overwegingen van broodzorg en dergelijke geven hiertoe geen vrijheid.

Als een kind van God tegen den Heere zou zejgen: „Heere, het lijkt mij toe, dat ik in de toekomst mijn kinderen geen lirood zal kunnen geven; daarom willen wij ons onthouden van elkander; geef Gij ons daartoe de kracht"; dan zou de Heere zeggen: „Gij moet op mijn hulp niet rekenen, want gij moogt niet bezorgd zijn; de toekomst kunt ge gerust aan Mij overlaten; de toekomst voor uzelf en voor uwe kinderen; bezorgdheid is zonde en zoudt ^ij daaraan dan een grond willen ontleenen voor een levenswandel, die voor u één verzoeking tot zonde zou beteekenen en dan, in dien weg van door Mij verboden bezorgdheid, ook nog Mijn hulp willen inroepen? "

Neen, de maalscliappelijke nood mag geen reden voor onthouding zijn.

Laten wij toch als volk des Heeren wat kinderlijker leven. Ons niet onder invloed van al die tedeneeringen van de wereld laten brengen; teer leven, onzen wandel rein houden, gaan in Gods weg, dan zorgt de Heere wel.

Ai die eigenwillige onthouding, die tenslotte opkomt uit ongeloot öf uit pure gemakzucht, slaat het huwelijksleven kapot, beschadigt het leven des gelools.

Laat de wereld maar spotten met onze groote gezinnen; wie zijn kinderen aanneemt uit Gods Hand, zal ervaren, dat een groot gezin nooit beteekent ^armoede"; wel het tegendeel, groote levensrijkdom, ook met betrekking tot het brood.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 mei 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 mei 1935

De Reformatie | 8 Pagina's