GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

LITERATUUR EN KUNST

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een vruchtbaar boek.

C. Rijnsdorp: Ter Zijde. — Uitg. Mij. Holland, Amsterdam, 1935.

Men kan moeilijk Rijnsdorp een vruchtbaar auteur noemen in de gewone zin van het woord. Meestal immers verstaat men daaronder een schrijver, die het ene boek na het andere laat verschijnen. Dat de vruchten dan wel eens wrang zijn, omdat ze onrijp geplukt worden, ligt voor de hand.

Rijnsdorp doet zo niet. Na zijn eerste roman „Koningskinderen", die terecht veel opgang maakte, wachtte men tevergeefs een tweede. Wel gingen er sinds lang geruchten, dat een nieuw werk zou verschijnen, maar werkelijkheid is het nog niet geworden.

In plaats daarvan is nu verschenen een bundel beschouwingen over litteratuur en muziek^ onder een bescheiden titel „Ter zijde". De sclrrijver zegt hier zelf van, dat hij er mee wil aangeven, dat de kunstenaar allereerst geroepen is kunst te geven. Bij zijn ander werk betreedt hij zijwegen. Maar tevens wil hij er mee aangeven, dat een kunstenaar zijn publiek het best welUcht kan inlichten over het grote „spel" der kunst. Wij zien allen op het toneel van deze wereld de grote handeling der kunstscheppingen, maar velen begrijpen er niets of weinig van. En toch hebben allen er recht op, want ieder gaat het aan. En nu geeft als het ware ondei- het voortgaan van het schou-wtoneel, deze ingewijde de toeschouwers verklaringen, opdat ze mee zullen kunnen oordelen. Deze verklaringen dragen natuurlijk eèn subjectief karakter en, willen ze ingang vinden, dan moeten ze suggestief worden voorgedragen. Duidelijk moet de kunstenaar-paedagoog een centrale gedachte belichten, zijn voorbeelden moeten overtuigend zijn.

Nu lijkt het op het eerste gezicht vreemd, dat hier dan tegelijk twee soorten van kunst worden beschreven, maar deze bevreemding verdwijnt, als men bemerkt, dat de schrijver ze als een eenheid wil zien, niet eenvoudigweg door te spreken van taalmuziek, maar doordat hij de muziek voelt als clement van de verhaalkunst.

Het ene gezichtspunt is dat der monumentaliteit. Al wat niet streeft naar het monumentale, wordt al!gewezen, onverbiddelijk. Om zijn bedoeling te illustreren wordt eerst gegeven een brede beschouwing over Bach, die hier wordt aangetoond, door een critische analyse van zijn werk^ als architect. Als bouwer dus van een groots geheel, maar ook als mysticus, voor wien de muziek is openbaring van zijn diepst godsdienstig leven. Het grote, het monumentale is nu juist de versmelting van die beide tot een harmonisch geheel. Dat het begrip monumentaal zich niet dekt met dat van grote omvang, toont de tweede studie aan, waarin het grote epos van Querido: de Jordaan, met zijn vier dikke delen, nauwkeurig wordt onderzocht naar opzet, bouw en levenshouding. En dan wordt dit zware werk te licht bevonden in alle onderdelen. Aesthetisch voldoet het met en idus ethisch ook niet. De auteur gaf niet aUes wat Ihij kon, hij stelde zich met het mindere tevreden en veroordeelde zichzelf. Dit wordt weer aangedikt idoor Quérido te beschouwen als criticus. Een bundel ess.ays wordt ontleed en de conclusie is, dat hij is te verward, dat eenheid gemist, wordt, dat er niet wordt gebouwd. De paedagoog Rijnsdorp komt telkens naar voren, doordat hij niet alleen wijst op fouten, maar tevens aantoont, hoe die vermeden konden worden.

En dat is in dit boek het belangrijke. Ivritiek uitoefenen is gemakkelijk vaak, maar zelf wegen aangeven, waarlangs men kan gaan, om het doel te bereiken, wordt meestal nagelaten. Hier echter niet.

Onmeedogend keert de schrijver zich tegen het verkeerde, en het raakt hem niet dat hij daarbij soms heilige huisjes omvergooit, doch telkens voelt de lezer dat dit geschiedt volgens een heiUg moeten, omdat tevens getoond wordt hoe het moet^ wat de eis is.

De kunstenaar wordt in onze kringen nog te wantrouwend' aangezien. Waarom? Ligt dit aan den kunstenaar zelf. dan moet deze zich zelf nauw onderzoeken, of hij wel geeft wat hij kan. Want op hem rust een zware plicht. Hij moet zichzelf durven geven aan het volk. met zijn diepste gevoelens. Voor den Christen-kunstenaar wil dit zeggen, dat zijn werk gedragen moet worden door, of liever uiting moet zijn van een waarachtig Christeüjke 'levensbeschouwing. Het Christelijke mag niet zijn een toevoegsel, of een versierend tintje, maar noodzaak, omdat de schrijver Christen is. Daarom keert zich Rijnsdorp scherp tegen de predikanten van de 19e eeuw, die meenden uit kracht van hun ambt Christelijke kunst te kunnen schrijven. Hij neemt hun de „wandelkaart van de zangberg" af, en verwijst hen naar de preekstoel. Souvereiniteit in eigen kring; dat geldt ook voor de literatuur. Hij duldt geen schrijvend prediker, maar ook geen prekende schrijver.

Aan de andere kant rust ook op het volk ©en plicht. Men mag den kunstenaar maar niet eenzaam laten staan, als een roepende in de woestijn. Ieder heeft de plicht zich zelf te ontwikkelen, ook in de kunst. De kunstenaar behoeft niet alleen te geven. Dat is een liefdadigheids-kunstbeschouwing van de 19e eeuw. Na de Renaissance is de kunst te aristocratisch, alleen voor een kleine groep van genieters. Het volk gunde men het aftreksel, een reproductie, een versje, een verhaaltje. De brokken van de tafel der heren. De kunstenaar moet roepen tot kunst, tot meedoen, meeleven. Rijnsdorp pleit hier voor een „volkse" kunst in de ware zin van het woord. De gedachten en gevoelens die leven in het volk moeten opgewekt worden, de schrijver moet zijn volk kennen en uitspreken wat daaronder leeft. Zo wordt het volk lopgenomen in de kring der literatuur en zal er samenwerking ku, nnen komen die berust op een wederkerig begrijpen en waarderen.

Zelf legt Rijnsdorp zich geheel open, door uitvoerig te spreken over het ontstaan van zijn eigen werk. Al in dat eerste boek kwam uit zijn verlangen naar het grote epische werk, zijn zoeken naar een eigen stijl, persoonlijk, direct, zonder de vaagheid van het impressionalisme. Door te lezen over dit worstelen met, maar ook van de vreu, gde in het werk, zal men beter leren waarderen den kunstenaar, die niet werkt voor zich zelf.

Een nieuwe kunst kan ontstaan, als de schrijvers zich aansluiten bij de traditie, niet uit behoudzucht dus schrijvend in traditionele termen, over zaken die nu anders zijn, maar die lijn der traditie voortzettend. Het zelfde beginsel zal zich in alle tijden anders stellen tegen de omringende wereld. Met grote klem dringt hij aan op een Reformatorische kunst met eigen schrijverstype, eigen behandeling, eigen onderwerpen. Staande midden in de eigen tijd moet ze diepte daaraan geven, door naar boven te wijzen. De 19e eeuw is met de wereldoorlog afgelopen. Er moeten nieuwe centra gezocht worden. De Christen-kunstenaar moet niet langer achteraanlopen, zoals hij dat deed in de tijd van het impressionalisme, maar moet zich een eigen plaats veroveren. E|r is nog vraag naar kunst en deze zal blijven, zolang er leven is. Terecht wijst Rijnsdorp er op, dat de niet-Christehjke kvmst zo' weinig humor bevat. Ex is daarvoor geen plaats in de problemen-literatuur, omdat deze te veel tobt. Humor geeft bevrijding en deze kan alleen genoten worden als de auteur uitkomst weet en ziet. En de Christenkunstenaar weet, dat zijn kleine wereldje niet draait op eigen spil, maar bewogen wordt van omhoog. Reeds nu vinden we veel humor bij Christelijke auteurs — „Bartje" zit er weer vol van.

Daarom niet vragen of het wel kan, maar doen. Door het geloof gedragen zal de kunstenaar zich niet laten afschrikken door momentele bezwaren, " hoe groot die ook mogen zijn, maar hij zal moeten voortgaan. Van Nietzsche heeft Rijnsdorp geleerd, dat een auteur moet schrijven met zijn bloed, d.w.z. dat hij zijn levenshouding moet leggen in zijn werk, dat dit geheel waar en doorleefd moet zijn. En zo moet hij met zijn didactische kunst komen tot het volk, dat contact met hem moet zoeken om zo samen te bouwen en gebouwd; te worden.

Rijnsdorp heeft niet de pretentie met dit boek laUe vraagstukken op te lossen, dat is het sympathieke er in, maar hij ziet scherp de problemen en geeft duidelijk aan hoe hij er persoonlijk tegenover staat. Hij opent nieuwe perspectieven en vraagt nadenken. De warmte en bezieling waarmee hij spreekt, de geestige wendingen en rake opmerkingen zuUen niet nalaten hun invloed' uit te oefenen. Zo zal het boek kunnen leiden tot grotere erkentelijkheid voor wat Christen-kunstenaars gaven en zullen geven, en de verwachting doen spannen voor het verdere scheppende werk van den auteur zelf, maar ook de plicht voorhouden mee te werken aan en mee te leven met de Christelijke kunst. Ieder die belang stelt in de Christelijke kunst, en dat behoren aUen te zijn, moeten dit boek lezen. Dan zal Rijnsdorp ©en vruchtbaar schrijver blijken, omdat hij veel geeft.

H'. SMILDE.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 september 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 september 1935

De Reformatie | 8 Pagina's