GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE SCHRIFT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE SCHRIFT

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

„o, Heere, tot een oordeel hebt Gij hem gesteld, en o Rots, om te straffen hebt Gij hem gegrondvest". Hab. 1:12 c.

Het leven van Gods volk in donkere tijden.

III.

Belijden.

Eerst wanneer zekere gejaagdheid en opgewondenheid, veroorzaakt door de spanning en druk der groote wereldgebeurtenissen, overwonnen zijn, komt men tot juister inzicht en zuiverder oordeel. Zoo lang een mensch alleen leeft bij de stemmingen, die bepaald worden door koersschommelingen en handelsbalans, zal hij in dezen tijd weinig rust en stabiliteit vinden; en dat zal hem weer al meer zijn evenwicht en zelfbeheersching doen verliezen.

Wij kunnen zeker niet allen zeggen, dat we daar geheel vreemd van zijn. Het geweldig wereldgebeuren en „de donkere toekomst voor ons en onze kinderen" grijpen velen op 't diepst aan, ook al blijft het geloof, naar Gods Woord, waarschuwen en corrigeeren „zijt dan niet bezorgd tegen den morgen, want de morgen zal voor het zijne zorgen; elke dag heeft genoeg aan zijn zelfs kwaad". Doch óók zóó blijft elk heden nog moeilijk genoeg, en we zijn als Christenen niet gewend de moeilijkheden te ontloopen, maar willen ze veeleer zeer reëel onder oogen zien. We kunnen dat ook, omdat het Woord Gods zijn licht doet stralen op elk levensterrein en op alle wereldgebeuren. Dat wist Hahakkuk al, en zoo worstelde hij er mee. Zijn worsteling blijkt uit de herhaalde waaroms, waarvan het eerste hoofdstuk van zijn profetie reeds vol is: „Waarom laat Gij mij ongerechtigheid zien, en aanschouwt de kwelling? " (vs 3). Maar dat blijft ook nog doorklinken, als hij gebeden en beleden heeft: „Waarom zoudt Gij aanschouwen die trouwelooslijk handelen? ; waarom zoudt Gij zwijgen als de goddelooze dien verslindt, die rechtvaardiger is dan hij ? " (vs 13). Het is ook voor den geloovige niet gemakkelijk, te leven in donkere tijden. Gods volk kent ook zijn moeiten, en hoeft ook zijn vragen. Als men ze ECHT heeft, en men is oprecht geloovig, zal men bidden, en MOETEN bidden, als Habakkuk; en biddende zal men niet slechts steun, maar ook een sterk vertrouwen in God vinden. Doch Habakkuks voorbeeld leert reeds, dat hiermee de moeiten nog niet restloos uit ons leven verdwenen, noch alle vragen beantwoord zjjn. Het is dan ook zeker nog niet genoeg gezegd, dat Gods volk in donkere tijden bidden en vertrouwen moet. Hier moet nog iets aan toegevoegd worden, dat ook voor Habakkuk, zoowel aanvankelijk, als ook, later, definitief, pas de oplossing van zijn zorgen beteekende: men moet ook leven bij Gods Woord; en wat dat Woord ons leert, belijden. Alleen bidden en alleen vertrouwen zouden nóg een vrome vlucht kunnen zijn uit deze wereld, en daarmee een miskenning van de Christenroeping in het heden. Zeker, men moet thans vóór alles GOD zien en op Hem letten in gebed; men moet ook, geloovig biddende, de wereld overwinnen door een vast vertrouwen; maar toch zal men ook weer niet krachtig en vruchtbaar in de wereld kunnen leven, als men niet tenslotte, biddende, Gods regeeren van de wereld belijdt bij 't licht Zijner heerlijke openbaring, om zóó in 't dagelijksch leven terug te keeren. De belijdenis van wat God werkte, is tenslotte Habakkuks kracht geweest, met welke belijdenis-zelf hij ook nog wel moeite hield, maar die ten laatste OD geen andere wijze dan door steeds weer en meer te bidden, en te vertrouwen, en te belijden, overwonnen werd. Daarom moet het belijden er nu tenslotte nog bij.

Men moet niet zeggen, dat het vragen naar het waarom steeds te veroordeelen is, of niet zou kunnen volgen op een geloovig, vertrouwend gebed. Ook Jezus deed op het „MIJN God, MIJN God" een „waarom" volgen: „waarom hebt Gij mij verlaten? " De vraag dringt zich in donkere tijden aan ieder on weerstandelij k op: waarom geschiedt dit alles; wat is er de zin van; hoc gedoogt God toch zooveel onrecht en geweld, oorlog en godde­ loosheid op aarde? Waarom moest bij zooveel leed en moeite, reeds door de wereld gedragen, thans nog een wreede en gevaarvolle oorlog uitbreken? Het is zelfs goed, ja eisch, zoo te vragen, indien men met dit vragen slechts wil gaan tot Gods Woord, om er in gelioorzaamheid het antwoord uit te vernemen, en daarmee werkzaam te zijn in geloof.

Zoo deed Habakkuk, Mddend-belijdend. Gruwelijk was het optreden van den Chaldeeër, maar DIT verstond Habakkuk er althans van, en DAARIN vond hij reeds het beginsel van zijn rust en kracht, en DAT wilde hij daarom tenslotte nu ook voor zijn God belijden: „O Heere, tot een oordeel hebt Gij hem gesteld, en o. Rots. om te straffen, hebt Gij hem gegrondvest". Dat is nooit het laatste woord over den oorlog; dat was het ook voor Habakkuk niet; maar het moet wel steeds weer het eerste woord van den Christen bij lederen oorlog zijn, en de belijdenis, waarvan Iiij uitgaat, die ook verder veel bepaalt.

De oorlog als Gods gericht, en ©en oorlog, waarbij heel de wereld is betrokken, als Gods wereldstrafgericht, ... dat wist niet slechts Habakkuk het leerst te moeten belijden, maar dat is ook het eerste en doorgaande onderricht over den Oorlog van Jezus en het Nieuwe Testament. Men mag daarna, als Habakkuk, nog veel te zeggen en te vragen hebben, dit primaire, dat in lederen oorlog ligt, zal door Gods volk steeds vóór alles moeten beleden worden, met alles wat deze belijdenis eischt en inhoudt. Hier mag Gods volk in donkere tijden niet overlieen loopen. Dit mag men niet trachten te verdringen, omdat men liever maar iets anders van den oorlog wil zeggen. Dit zal in het gebedsleven niet kunnen ontbreken. Habakkuk leerde goed en recht bidden in oorlogstijd.

Oorlogen behooren tot Gods zwaardere en bijzondere oordeelen, die indringender zijn dan ziekten en natuurrampen. Elke oorlog heeft iets te zeggen. Er is altijd ©en roepstem in, over des menschen schuld en zonde. Hetgeen leiden moet tot belijden.

Het beste en eerste belijden is het belijden voor God. Allereerst het feit: „O, Heere, tot een oordeel hebt Gij hem gesteld, en o. Rots, om te straffen hebt Gij hem gegrondvest". De Heere, de Verbondsgod, is, alle eeuwen door. Dezelfde. Hij verandert niet, maar is vast als een rots. Daarom weet Habakkuk dit, en behoeft hij er niet aan te twijfelen. Ook dit wereldwee over Juda en de omliggende volkeren is oordeel en gericht. Habakkuk erkent, aanvaardt, belijdt het voor den Heere zijn God. Maar dat sluit in: de erkentenis van schuld. In donkere tijden moet het leven van Gods volk ook belijden zijn. Belijden van eigen schuld, en van de schuld der wereld. Maar ook het getuigenis van dit alles voor de wereld, die daar zelf niet mee bezig is, noch aan denkt. Wij moeten nu ook den NAAM des Heeren belijden; van de Rots der eeuwen, die niet verandert, die trouw is aan Zichzelf en Zijn verbond, in het zenden van oorlogen, om de menschen nóg te roepen tot bekeering en de belijdenis van hun zonden.

Dat is het ontroerende van oorlogen: dat ze telkens weerkeeren. Gods volk belijdt daarin den herhaalden terugkeer van den trouwen Verbonds- God, die komt met Zijn sti-affen en oordeelen tot de wereld, opdat Hij haar nog genadig zij. Dat is de HEERE. Dat is de Rots.

Maar hoe menigmaal is het al niet geëindigd in deze wereld met de woorden van Openb. 9: 20—21: „En de overige menschen, die niet gedood zijn door deze plagen, hebben zich niet bekeerd van de werken hunner handen, dat zij niet zouden aanbidden de duivelen, en die gouden, en zilveren, en koperen, en steenen, en houten afgoden, die noch zien kunnen, noch hooren, noch wandelen; en hebben zich ook niet bekeerd van hunne doodslagen, noch van hun venijngevingen, noch van hunne hoererij, noch van hun dieverijen". De menschen luisterden niet als Gods gerichten op aarde waren, en zij antwoordden niet; zij deden geen belijdenis en bekeerden zich niet. Gods volk moet in dezen tijd veel doen; maar deze drie mogen niet ontbreken: BIDDEN, VER­ TROUWEN, 'BELIJDEN..

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 november 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE SCHRIFT

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 november 1935

De Reformatie | 8 Pagina's