GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERSTFEEST.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERSTFEEST.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

IN HET LIGHT VAN MORGEN.

Wij gaan weer Kerstfeest vieren. Midden in de geestelijke verwarring, waaraan onze tijd lijdende is, willen wij weer betuigen, dat ons «eloof zijn zekerheden vindl en belijdt in het Kind. dat ons geboren is.

Duizenden Nederlanders zijn op dit Kerstfeest met hun gedachten bezig met het boek, - dat on­ langs Prof. Dr J. Huizinga gaf onder den, titel: „In de Schaduwen van Morgen", Het boek draagt tot ondertitel: „Een diagnose van het geestelijk lijden van onzen tijd". Wat het boek wil, is reeds uit den titel duidelijk. En zoo men voor het kennen van zijn bedoeling aan titel en ondertitel nog niet genóég hebben mocht, worde nog er bij gemeld, dat het eerste hoofdstuk gaat over „ondergangsstemmingen", terwijl verder in de volgende hoofdstukken de gebreken van den tijd worden opgesomd en geanalyseerd. Teekenend is ook het motto, dat de schrijver boven het geheele boek plaatst; „Habel mundus iste noctes suas et non paucas". Hel is een woord van Bernhard van Clairvaux. Het beteekent: deze wereld heeft zijn nachten, en dan niet zoo weinige.

Maar Bernhard van Clairvaux was mysticus. En juist de mystici weten met den „nacht" tocti eigenlijk geen raad.

Eenerzijds vinden zij den nacht een reden-totklacht, anderzijds een oorzaak-van-jubel. Reden tot klacht is hij, inzooverre hij niet het volle hémel-licht is, noch dit afbeelden kan. Want de hemel, met de zalige „aanschouwing" van God, die is het eigenlijke, de aarde is toch maar niets. Wat den hemel niet typisch ver-beelden kan — nacht — lioe zou dat niet te beklagen zijn?

Maar aan den anderen kant: de nacht is hier beneden toch iets anders dan de d a g-van-hierbenéden. De dag-van-hier-t> eneden, van den „mundus iste", van déze booze („iste!") wereld, die is zoo slecht, zoo hulpeloos, zoo dóm. Want het licht-van-hier-beneden is geen hémel-licht. In het licht van deze aarde vertoonen de dingen niet hun waren schijn. In den „mundus iste" zien wij alles verkeerd. Wij denken in tegenstellingen, die niet houdbaai- zijn ten overstaan van de al-eenheid van God-en-wereld. Wij denken over „goedden-kwaad", „doodben-leven", „'beneden-en-boven", en denken in 'die tegenstellingen, we denken ook die tegenstellingen zelf, alsof zij werkelijk waren. Maar dit zijn ze juist niet. Onze logische en ethische tegenstellingen hebben feitelijk geen zin vóór God. En daarom is de nacht toch eigenlijk ook weer goed. Als nog-niet-hemeldag is hij arm. Als niet-meeraarde-dag is hij rijk. Hij rukt ons met één slag uit het schouwtooneel van 's werelds ijdelheden weg. De grootste ijdelheden zijn die termenkraam van de denkers en de geleerden. Hun denken-integen-stellingen. De nacht, als symbool van het onttrokken-zijn-aan-de-wereld-van-hier-beneden, is een góéd symbool. Daarom heeft later ook de romantiek bet thema van den nacht weer opgenomen. Wij denken slechts aan de „Hymnen an die Nacht" van Novalis, en aan de ettelijke andere bladzijden, waarin deze den nacht prees als legger van den universeelen sluier over den j, mundus iste". „Habet mundus iste noctes suas et non paucas", dat is voor den één een klaagwoord; voor den ander houdt het het midden tusschen klagen en juichen; en voor een derde is het een juichtoon geworden.

Wij komen dan ook niet verder met het constateeren van nachten in deze wereld. Niet met hymnen aan den nacht, al ware het ook de Kerstnacht. Het is immers maar de vraag, hoe mien de „nox, diobus pulchrior", den „Kerstnacht schooner dan de dagen" prijzen wil. Óf, die hem prijst, geloovige is, dan wel mysticus, romanticus.

Wie gelóóf in God heeft, die prijst den Kerstnacht, omdat de zonne der gerechtigheid over deze wereld opging, om „de schaduwen te breken". Die „schaduwen" zijn dan voor z ij n besef de zonde en de dood

De mysticus daarentegen prijst den Kerstnacht, die schooner dan de dagen is, omdat hij het z.i. valsche en bedriegelijke licht van alle aardse h e gerechtigheid, en daarmee ook de aardsche dilemmaliek van deugd en ondeugd, licht en waarheid, doorbreekt, en overwint.

„Wij, die „in de schaduwen van morgen" heeten te staan, hebben dus te leven uit dit geloof, teneinde niet voor één dagje ons stichtelijk dronken te drinken aan romantiek en mj^stiek. Want die dronken zijn, zijn des nachts dronken, zegt de Schrift; en ze vindt dat nacht-bedrijf blijkbaar lang niet mooi.

Hebben wij het geloof niét, dan voelen ook wij ons allicht in 1935 „in de schaduwen van morgen". Wij duchten dan va.gelijk een aanschuivenden nacht. Een periode van nacht in deze wereld, een cultuurnacht, zooiets als de „Untergang des Abendlandes", de ondergang van deze onze weslersche cultuur. Wij worden dan naar het culluur-pessimisme heengedreven, — voor een tijd Maar heimelijk troosten we ons ook weer: want in deze wereld, in de geschiedenis van dezen tijd, rijst na cultuurnacht weer een nieuwe cultuurdag. „Deze wereld" heeft nachten: meervoud. En zoo strekken wij ons weer naar dien toch te verwachten nieuwen cultuurdag uit; we sterken ons over den nacht-van-morgen door het verwachten van den dag-van-óvermorgen. En we schommelen zoo tusschen cultum'-optimisme en cultuiirpessimisme heen en weer. Tegelijkertijd hooren wij anderen, die dit ons heen-en-weer-gedrevenworden tusschen die twee als decadent verwerpen. 1) En nog weer derden trachten zich uit deze verlegenheden met één sprong te bevrijden, in het geloof, dat „de dag van Christus", en c het „rijk der glorie" aan den anderen kant de grenzen van deze wereld en den tijd verschijjif; Men blijft zoo in de onzekerheid leven. „Tusschen een overtuigd cultuiLr-pessimisme en de verzekerdbeid van een aanstaand heil op aarde staan ai degenen, die de ernstige euvelen en gebreken van het heden zien, die niet weten, hoe ze te beelen o| te keeren zullen zijn, 'maar die werken en hopoi^ die zoeken te begrijpen en bereid zijn te dragen." (Huizinga.)

Gelukkig, dal wij op hel Kerstfeest niet j, in de schaduwen van morgen", maar „in het licht van heden" staan. Neen, 'tis nog niet genoeg gezegd Wij staan in 't licht van gister, heden, morgen, van alle eeuwigheid. Want Jezus Christus — ons Lichl en Leven — is gister en heden Dezelfde, en tol in der eeuwigheid. W, ant het Woord is vleesck geworden, en heeft onder ons gewoond, en wij hebben Zijn heerlijkheid gezien, een heerlijkheM als van den eeniggeborene vanwege den Vadet, vol van genade en waarheid. Wij hebben niet te kiezen tusschen cultuur-op timisme en cultuur-pessimisme, want ons geloof zegt ons: in ons leven, ook in ons cultuurleven, kwam Christus in, en Hj kwam er als Verlosser. Al de dagen en nachtei vóór Zijn geboorte waren adventsdagen: men stond dus al de eeuwen in de schemering van wat telkens weer de dag-van-morgen heeten moest Slechts in het paradijs kon tot de menschen zijj gezegd: gij leeft „in de schaduwen van morgen": de schaduwen van zonde en van dood. Maaj nauwelijks was de nacht van zonde aangebroken, of God heeft den dag geprofeteerd: het vrouwenzaad is aangekondigd. En God heeft sindsdiei alle dagen en nachten van den „mundus iste' doen staan in het licht-van-morgen. Dat licht is aangegloeid en aangegroeid, totdat hel Kerstfeesl kwam, om de schaduwen-van-gisler te verdrijvei in het heden der genade, de volheid van den tijd

En sindsdien is dat licht met ons in sterker graad steeds meegegaan. liet werd Goede Vrijdag: o dag van recht en billijkheden: o nacht va» rechtsverkondiging, in hellelijden, o dag van een op. aarde gelijk in den hemel zien-op-God-alleen! En het is Hemelvaart geworden, en Pinksterfeesl, en nü is het al Kerstfeest negentien-honderd-vijlen-dertig. En straks komt de dag| der dagen, dt groole dag. In het licht van dien grooten morgen leven wij nu eiken dag. Dus kiezen wij niet meer tusschen oj)timisme en pessimisme; want op elk huis slaat nu geschreven: „D.O.M.": den alleen goeden en alleen grooten God zij eeuwig dank en eer. Hebt gij het op een kerk zien staan? Hel kan zijn; God ziel het ook geschreven op de smidse der cultuur, het wiegje van een kind, boven de poort van hemel en van hel. Gaat tot Zijn poorten in met lof, met lofzang in Zijn heilij hof. Want het „rijk van de natuur" vormt werke lijk geen tegenstelling met het „regnum gloriae", het „rijk der glorie". Het rijk van glorie is er heden. Het is Gods glorie, dat Hij een regnum, een regeering heeft: een regnum gloriae is dui eigenlijk een tautologie, een twee keer heizelfde zeggen.

Wiat willen wij nu zeggen, tenzij dan uit 1 geloof? In de schaduwen van morgen kan — hij het volkomen ernstig met die woorden meenl — slechts h ij slaan, die niet uit hel g e 1 o ol wil spreken. Wie het geloof in Christus heeti, den Christus van bet Kerstfeest, die met ons meegegaan is, en nog heden bij ons tegenwoordi( is, gansch direct in onze geschiedenis, die weel den nacht verdreven. Hij haat dat woord „nachf als teeken en als in eenige profetie ppduikenii symbool nu. Want niet de „m u n d u s iste" w é r e 1 d-van-vandaag, maar de z ó n d a a r-vaivandaag, de mensch die in het vleesch vertrouwl, die heeft zijn nachten, „habet noctes suas et non paucas".

Ja, feitelijk is dat nóg te veel gezegd. Hij niet véle nachten, maar hij heeft er slechts één, den eeuwigen, den eenen.

Doch wie den Christus aanneemt in het gelool, als met ons meegegaan, en met ons meegaande, die heeft het eeuwige leven, en zal de verdervinS dus des nachts niet zien. Hij zal ze ook vandaaj niet zien. Want eer hem duidelijk worden wat de kerk in het uur van zijn doop toch w«' bedoeld kan hebben, toen zij dit leven noemde ee» „gestadigen dood", is hem bekend geworden, hij om Christus' wille staat in het licht, in „gestadige léven". En in de concomitantie ' het Licht, dat in den „mundus iste" ingegaan i^ ziet hij de wereld schoon en r^k, een bezit, *' de moeite waard is om van zondaren te worden gezuiverd, wijl zij het eigendom is van God. Adi hoezeer God verlangt dit zijn bezit te nemen uitd' hand van Christus Jezus!

Was mein Golt will, das gescheb allzeit. Sein Will isl stets der beste; Zu helfen den'n er ist bereit, Die an ihn glauben feste; Er hilft aus Nol, der fromme Golt, Und züchtiget mit Massen. ~Wer Golt vertraut, fest auf ihn baut, Den wird er nicht verlassen.


1) Zie „Kerkelijk Leven" van verleden week.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 december 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

KERSTFEEST.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 december 1935

De Reformatie | 8 Pagina's