GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

„De toepassing".

In „Ons Kei'kblad" (Mussel) schrijft Ds G. v. Dooren:

Onder ons volk leven de beide termen voort, ter kwalificeering van de prediking des Woords. SUBJEC­ TIEF — OBJECTIEF. Of, in gewoon HoUandsch: Onderwerpelij'k en voorwerpelijk.

Een 'preek is voorwerpelijk, zegt men dan, als de predikant zijn tekst uiteenzet, haar breed verklaart, argumenteert en verduidelijkt met parallel-plaatsen, en dogmatisch toelicht. Men zegt dan: Dat blijift a, lles buiten den hoorder, los van zijn persoonlijk geloofsleven — objectief — voorwerpelijk!....

Maar onderwerpelij'k is de dominee (iet wel niet eens alleen de preek, maar ook de man zelf!!!) als hij breed, of niet breed, de tekst gaat „toepassen" op de verschillende toestanden en „gestalten" van het geestelijk leven, zoodat de hoorder dan tenslotte „zijii eigen beeld geteekend zag", en in die vertooning van zijln geestelijk leven, naar zijn zeggen, „een" zegen ontving, een zegen, die onmogelijk te ontvangen geacht wordt tijdens de „verklaring". De uitdrukking is bekend: Deze of die dominee „kent" en „preekt" het geestelijk leven.

Subjectief en objectief — beide waren vereenigd in het nóg wel bekende preektype: VOOR den tusschenzang de „verklaring", NA den tussohenzang de „toepassing". Eerst het voorwerpelijte, dat men ongeveer gelijkstelde met het „verstandelijke", maar daarna.. ., dan kwam 't pas, dan - werd het eerst goed: de tO'epassing!

Zonder nu kwaad te willen zeggen van de generatie's van predikanten, die geleefd en gediend hebben bij deze methode (God alleen weet, hoe rijke vruchten het gedragen heeft), toch ligt in die methode, en zeer zeker in het spreken van onderwerpelijk en voorwerpelijk door de gemeente, zooals het toen en nóg gebeurde, een groote fout, een groot gevaar verscholen.

Zeker, bediening des Woords moet zijn: verklaring èn toepassing. Maar deze vormen geen tegenstelling!!! Ik heb meermalen een preek gehoord, die naar de oude beoordeelingswiiize van a tot z verklaring was, en toch één stuk toepassing! Ik heb ook wel preeken gehoord, die naar bovenvermelde taxatie één en al toepassing, maar dan gezonde(!) waren, en toch tegelijk één doorloopende verklaring van Gods Woord!

Ge vraagt: „Hoe kan dat? " Ik antwoord: Hoe kan 't anders? !

Wij' hebben Gods Woord. Maar dat is niet te vérgelijken met een geschiedenisboek. Als een onderwij'zer op school Vaderlandsohe geschiedenis vertelt, _dan kan hij (m.i. móét hij het ook, tot vorming der leerlini aan het eind, of ook, misschien psychologisch bm, er tussohen door, historische personen en voorvaUu' als VOORBEELDEN stellen, ter navolging ol ter waar schuwing, b.v.: de eerlijke moed van Michiel de Ruytep of ook: de moord op Johan de Witt. Hiji geeft dai' eerst verklaring (geschiedenis-vertellen is tegelift. geschiedenis-verklaren. Anders VERTELT men niet of men vertelt dan geen geschiedenis!). Daarna geejl hij de toepassing. Dus eerst objectief, daarna suh. jectief.

Mag men nu die methode overbrengen op de te. diening des Woords, of beter: op Gods Woord zelf? Eerst objectief: verklaring, die eigenlijk buiten onj om zon gaan, of ook alleen tot ons verstand gericht is, verstand dan als los-staande van het „geesteliil leven". En daarna de toepassing. Dan worden de ooren gespitst!!

Zeker, zulke preeken worden er ook wel (veel teveel!), al heeft men dan de oude methode los", gelaten, en een preek in drie punten verkozen, waarin elk punt kan worden onderverdeeld in: eerst verklaring, daarna toepassing. Op mij heeft zulk een preek wel eens den indruk gemaakt, als teekent men eerst voor de oogen der hoorders een schoon (of leelijk) sohilderö, objectief, buiten en los van hen. Daarna wordt in de toepassing den hoorders een touw handen gegeven, aan welks einde een haak is bevestigd opdat hij. daarmede dan dat schoone van de objectieve verklaring naar zich toe kan halen, zoodat het dat subjectief zijn eigendom wordt. Heel deze methode, hoewel goed bedoeld, berust op eei verkeerde Schriftbeschouwing. Deze beschouwing n.l, alsof dat Woord „op zichzelf" (sic!) niet rechtstreeki tot ons spreekt, maar er eerst een predikant moei komen, om het in verband te zetten met ons en geestelijk leven. Men vergeet zoodoende, dat Woord NOOIT los is van Zijn GEEST. Een woord b.v.: Indien dan Uwe hand of Uw voet U ergert, liouw ze af en werp ze van U, is niet maar een VERSLAG van wat Jezus daar en toen tot Zijto hoorders maar klinkt ook vandaag nog tot U en mij rechtstreeks. Van Godswege. Door Hemzelven gesproken. Ziji Woord is niet DOOD! Het lééft aan alle kanten. God spreekt nog aldoor. Hiji hééft niet alleen gesproten, doet het nóg, door Zijn Woord en Geest. "Waarom er dan verklaring noodig is? Omdat een woord eerst goed verstaan wordt naar zijn inhoud, als de r waarom, de omstandigheden, waarby, de persoon tot wie, in rekening zijn gebracht. WiJ! mogen geen ondej scheid maken tusschen subjectief en objectiet ten aanzien van Gods Woord. Heel Uw Bijbel, die bij ü in de kast ligt, is het LEVE; ND' WOORD van Uw God; wanneer ge het ook leest. God zelf spreekt erin op dat moment tot U.

We vestigen hierop de aandacht, niet, om elk woord voor onze rekening te nemen, maar wel, om met behulp van dit artikel aan sommigen de vraag voor te leggen, of er bij hen misschien geen misverstand is omtrent de bedoeling van hen, die inzake de „toepassing" een meening hebben, die, op den klank afgaande, sommigen „oppervlakkig" noemen. Ziet men scherp, dan is hier de bedoeling, om niet maar aan het slot der preek „indringend" en „aandringend" te worden, maar om het heel de preek door te zijn, en daarin te erkennen, dat Gods Woord zélf altijd „indringend' en „aandringend" is.

Het schijnt, dat sommigen vreezen, dat er weer een nieuw verschil van meening aan het opkomen is, dezen keer inzake de „toepassing". Anderen beweren inder daad, dat er in dezen al twee „stroomingen" zijn. Te vreezen staat alleen maar, dat door misverstand er meer lasten worden opgelegd aan het gereformeerde volk, dan noodig is.

„Zelfonderzoek" of „zeUbeproeving'

Onder verwijzing naar hetgeen hierboven opgemerkt is, vestigen wij de aandacht erop, dat in don laatsten tijd er een geluid vernomen wordt, dat, populair gezegd, hierop neerkomt: nou zeggen ze tegenwoordig ook al, dat je jezelf niet meer onderzoeken mag; wordt nu maar alles goedgepraat? Daartegenover stellen anderen, dat alle zelfonderzoek, dat zich beweegt langs den weg voornamelijk der zelfanalyse, los van het geloot, steeds weer neerkomt op een dicteeren van een dictaat aan zichzelf. Deze zelf-handhaving, die ontsnappen wil aan Gods bevel, en een geloofszaak tot een zaak van zeligewonnen inzicht maken wil, is verwerpelijk. Gelóóf is het begin der wijsheid, want het is „vreeze des Heeren . En zelfanalyse, die niet met geloof begint, is verwerpelijk, is iets anders dan de schriftuurlijke „zelfbeproeving", heelt de breuk op het lichtst, haalt medicijn wt eigen apotheek, inplaats van die aan te nemen uit „gewisse beloften Gods" (Dordtsche Leerregels).

Als bewijs, hoezeer we tegenwoordig allereerst rechte onderscheiding noodig hebben, citeer ik volgende stellingen, verdedigd door Dr S. T. Heidema ter vergadering van de Geref. Psychologische Studievereeniging, dd, 26 Mei 1936. Deze luiden als volgt:

STELLINGEN betreffende het onderwerp: „Geweten en schuldgevoel".

1. Geweten is de niet nader definieerbare innerlijke bewustheid van goed en kwaad. ...^^ Z. Het geweten reageert in het bijzonder als in"f"' aanklager tegen het door den mensch bearev kwaad. . „^g 3. In het geweten is te zien de stem Gods ^"^ geestelijk leven; het is daarom het subjectieve g voor ons persoonlijk handelen, dat in o^ereensi ming moet zijn met de objectieve norm van wet. oorzaakt geestelijke 4. Een conflict met het geweten ven onrust. 5. IndTpsychiatrie is tot nu toe weinig of geen aan^ dacht geschonken aan deze gewetenstuncu .

psycho-analyse heeft daarentegen wel het neurotisch conflict gezien als een spanning tusschen het ideaal-ik en de lagere driften en begeerten. e Een neurose als conflict tusschen het ideaal-ik en de lagere driften ontstaat ten gevolge van de werking van het geweten.

' 7 Een neurose hangt nauw samen met schuldgevoel ' of zondebewustzijn. De oorzaak van het schuldgevoel kan bewust of onbewust zijn. j In de neurose komt uit een tendenz tot zelf- ' bestraffing.

- 5, Biecht, psycho-analyse, „deelen" zijn hulpmiddelen, om te komen tot bevrijding van schuldgevoel, wat uiteindelijk verkregen wordt door aanvaarding van liet offer van Christus en de vergevende genade van God (het geloof).

jiet is niet mijn bedoeling hier op in te gaan. Maar , él mag ik opmerken, dat over deze stellingen de neeningen ten zeerste zullen verdeeld zijn. In stelling o )).v. wordt „ u i t e i n d e 1 ij k " verkregen door g e - joJ, wat ALLEEN door geloof te verkrijgen is. G e- Qof, dat voorop heeft te gaan. Ook de stellingen , 3 zullen van theologische zijde wel bestreden worden; ide referent zal zich dit wel ter dege bewust zijn.

lic wil hiermee slechts demonstreeren, dat we juist (an deze zelf-analyse ongeveer nog niets weten, hetwelk ijder gerefoi'meerden de een den ander toegeven kan. r dan ook, dat de prediking, die op zelfanalyse landrong, haar arme hoorders steeds machteloos gelaakt heeft, gesteld althans, dat de hoorder er heusch inist mee maakte. Aan de ongelukken, die anderen op het terrein der psychologie, kan de prediker, lie óók zich er mee bezondigt, voor zich geen recht- (jardigingsgrond ontleenen. Daarom moge de Heere ins bewaren voor zulk een „zelfonderzoek", dat feitelijk lelfanalyse wezen zou. En Hij moge ons evenzeer bedaren voor de prediking, die de zelfbeproeving meer verlangen zou. Sommigen klagen: „Utrecht- (dat immers zelfonderzoek eischte) wordt verlilen. Ik geloof dat het alleen maar nader uitgelegd wordt.

.^Dat de zending onder de Joden hysterie •' is .... volgens N.S.B.-ers.

Er is onder de vele blaadjes, die, openlijk of nietipenlij'k, de N.S.B, propageeren, ook één, dat den naam leeft: „De Oranjepost". Oranje heeft steeds ons land tot een veilig asyl voor mensohen, die elders iior onredht vertrapt en vervolgd werden. Niet het linst ook voor Joden. Hoewel de N.S.B, den mond vol leeft over een doorvoering van de z.g. „hervormingsvan Duitschland en Italië „in Nederlindschen geest", wordt toch in deze „Oranjepost" ander geluid vernomen; geen wonder ook, waar - Jie z.g. „hervormingsbeginselen" zelf den „Nederlandken geest" benevens de traditie van Oranje verkrachn. We lezen :

' als uit Duitschland joden over de grens worden gejaagd, waarvan onze oostelijke naburen verzekeren, dat ze het bont gemaakt hebben? Dan! Ja, wat dan? Dan wordt er een openbare samenkomst in de Groote Kerk te Arnhem gehouden tot bevordering van toenadering tusschen JodejQ en Christenen, zooals dit op 29 April 1936 plaats vond. Zes, zogge zes sprekers, bestijgen na elkaar het spreekgestoelte en er wordt ook nog muziek ten beste gegeven. Wij aarzelen niet deze vertooning een acuut - geval van hysterie te qualificeeren.

iVen verder schrijft het nationaal-socialistisch orgasm:

Het was de Nederlandsohe regeering, die in 1933 ket initiatief nam en bij het presidium van de Volkenkondsvergadering een voorstel indiende om den Voltenhondsraad op te dragen, onverwijld de kwestie der Duitsche Joodsche vluchtelingen te 'behandelen in economisch, finantieel en sociaal opzicht.

Wij laten in het midden of dit van onze regeering juist gezien was, in ieder geval bleek er uit, dat in ons land iedere anti-semitische beweging totaal afwezig was.

Toch vindt een Christelijke federatie het noodig, in de Groote Kerk een propaganda-vergadering te houden. En wat bedoelen de Heeren? Allereerst bestrijding van het anti-semitisme. Maar dat is toch een open deur opentrappen?

Maar daar heb je nu juist de hysterie. De rem is "eg. Ofschoon nergens in ons land anti-^semitisme te iekennen is, zien die samenkomers de noodzakelijkiieid van strijd tegen iets wat niet bestaat. Ze zijn aan de eene kant akelig sentimenteel geworden met tun stemming. Leg toch alle Joden behoedzaam in 'en donzen bedje. En staan aan den anderen kant Haar om een slachtoffer voor hun vechtlust te zoeken. Want hysterie maakt altijd slachtoffers en steeds onschuldigen.

En dan! Het is bijna ongelooflijk. De samenkomers Willen van Joden Christenen maken door middel van [; e Jodenzending. Wat willen die heeren toch eigen- 'li'? Ja, in Duitsohland tiebben vele Joden het 'zwaar je verantwoorden gehad, volkomen juist. Maar in nnsland hebben de Joden het Christendom vrijwel uitgeroeid. Waarom moet men nu over het zoo sentimenteel doen en voor het tweede veel ., - o'ere, veel misdadigere en voor onze samenleving veel gevaarlijkere totaal ongevoelig blijven? Is "' hysterie of niet?

i ' schrijvers vergeten, of liever, weten niet, dat wat, /^island het christendom heeft uitgeroeid, niet het «endom was, doch het onchristelijke sovjet-régime. • "''^oover Joden daarin een rol speelden, was niet hun, ""Ziin, doch hun niet-ohristen-willen zijn de drijvende "acht, - ™„ van !, , ._ hun , t_.-i_: ; j-__ bestrijding. T^„.; ri Drijfkracht 1, 1 was ^, .l het meeïa j ' I"^olstarisohe 'dictatuur aan die zonde, waarni). Jodenzending de Joden juist tot bekeering roepen I ' J^^'werp ing van den Messias. Precies 'i '^^ zonde propageeren de nationaal-socialisten in itschlaad; die verwerpen ook den Christus der Schriften; maken front tegen de Schrift, zoowel tegen het Oude als tegen het Nieuwe Testament; doen dus eveneens het kwaad, dat de „vleeschelijke" Joden op Golgotha bestonden; moeten dus met de Joden mee van dit kwaad zich bekeeren.

Hoe bitter weinig de N.S.B.-ers van de zending onder de Joden verstaan, en hoe zeer ze ten aanzien van het „anti-semitisme" in de Duitsche lijn zich beginnen te bewegen, blijikt wel uit onderstaand citaat:

Waarom moet die toenadering tusschen Jood en Christen voorgaan boven de toenadering tussöhen alle volksgenooten, geen één uitgezonderd? Hoe waanzinnig dit is, is dadelijk duidelijk als men bedenkt, dat indien eeimiaal de toenadering van alle Volksgenooten is bereikt, de toenadering van Jood en Christen ook een feit is geworden, van zelf. Zooals bij iedere volksgroep zijn er ook bij de Joden goede en slechte volksgenooten. De goede Joden, daar zijn wij overtuigd van, moeten van deze ziekelijke bevoorrechting niets hebben. Zij gevoelen zioh volksgenoot, zooals ieder ander. Zij weten maar al te goed, hoe zwaar het is de weelde van bevoorrechting en vooral ziekelijke bevoorrechting te dragen. Zij moeten niets hebben van het ziekelijke pro^semitisme van deze geëxalteerden. Want zij weten maar al te goed, dat de sociaal-democratie in Duitschland aan dezelfde ziekte heeft geleden en dat die ziekte de Sklarets en Barmatts heeft gebracht, die als geheel nauurlijke reactie weer het anti-semitisme ten gevolg heeft gehad. Een der sprekers heeft er zelfs op gewezen, dat onder leiding van Mozes Mendelssobn in Duitsohland de groote beweging voor assimilatie ontstond en dat het gevolg is geweest het anti-semitisme.

Vele malen zijn door alle eeuwen heen de Joden met progroms vervolgd, in alle werelddeelen. En altijd begon het met op de Joden in het bijaonder de aandacht te vestigen. Waarom dan nu weer deze uitdaging aan het noodlot? De schok, die het Nederlandsohe volk ondervond van de Jodenvervolging in Duitschland, heeft het blijkbaar niet kunnen doorstaan, en het is uit zijn evenwicht geraakt. Maar nu had het volk „Leiders" noodig en de geloovigen „Herders". Die „herders" hadden die geloovigen moeten voorhouden, dat het Joodsche volk het uitverkoren volk is, en dat 'het daarom moet boeten voor zijn eigen zonden, opdat het steeds beter worde. En dat, als God wil, dat in Duitsohland het anti-semitisme ontstond, de geloovigen in Nederland dit zeer zeker als de wil Gods moeten aannemen, daar zij niet anders dan kunnen aannemen, dat zij door God niet ter verantwoording zullen geroepen worden voor wat aan den Joden daar werd misdaan. Maar dat is juist de ellende in onze kerken. Er zijm geen herders meer. Het zijii zelf schapen, die meeblaten.

Als deze massa van over het paard getilden eens minder aan het „blaten" gewoon geraakt was, zouden enkele betere elementen onder hen nog een open oor kunnen hebben voor de christelijke prediking, die „ras en bloed" en derhalve ook „volksgenootschap" wil onderworpen hebben, en dienstbaar gesteld izien aan het Woord der belofte, gesproken in en door Jezus Christus. Ze zouden dan zien, dat reeds vele eeuwen lang door de kerk gezegd is, dat het evangelie zoowel den rassenhaat als den Massenhaat overwint, en dat duurzame „toenadering" niet verkregen wordt door volksgemeen- Bchap, maar door samenbinding in het evangeUe. En dat dus jodenzending door christelijke eenheid de nationale eenheid dient. Maar men luistert niet meer; de „leiders" der N.S.B. hd)ben van zulke dingen geen verstand, en de leden, die beter hebben geleerd, gooien overboord wat ze des Zondags misschien nog in de kerk tot gebeds-kwestie maken. En dan leest ge in hetzelfde nummer weer een advertentie van een spreekbeurt van den heer Van Geelkerken. ...

Onkerkelijkheid.

„Opbouw" schrijft over de onkerkelijkheid, een overbekend, maar toch belangrijk blijvend thema. We lezen: D© kerken in Nederland omvatten niet meer het geheele Nederlandsohe volk. Ruim een zevende deel der Nederlanders behoort blijkens de volkstelling tot geen kerkgenootschap; namelijk 1.144.393 personen in 1930. Op zichzelf is dit cijfer nog niet zoo ontstellend. Zes zevende deel van de bevolking behoort dan toch nog wèl tot de kerken! Maar verontrustend wordt dit getal eerst, als men het legt naast de getallen van vroegere jaren:

Aantal „onkerkelijken" in: 1930 1.444.393 1920 ruim SOO.OOO 1910 ± 290.000 1900 114.000 1890 65.000 1880 12.000 1870 6.000 1860 5.000

Dit laatste cijfer schijnt in de jaren vóór 1860 vrij constant te zijn geweest; vóór 1880 rekende men bovendien onder die + 5000 de leden der kleinste kerkelijke groepen en de personen waarvan de kerkelijke gezindte onbekend was. Men kan dus gevoeglijk zeggen, dat er vóór 1870 maar héél weinigen waren, die niet tot een kerk behoorden (en daaronder wellicht een vrij constant getal onmaatschappelijken, zwervers enz., een deel van het „wrakhout" der maatschappij). Met 1880 begint de styging van het aantal onkerkelijken, die men pas zuiver kan zien als men de procentcijfers neemt. Het percentage met „geen gezindte" ten opzichte van de totale bevolking is van 1880 af gestegen in deze lijn: 0.31, 1.48, 2.26, 4.97, 7.77, 14.42. Per 10 jaar dus een vermeerdering, die met de term „verdubbeling" weliswaar globaal, maar toch niet onaardig is aangeduid. Moeten we verwachten, dat de lijn in dezelfde richting doorloopt, en zal dus het aantal onkerkelijken eind 1940, dus over een goede 4V2 jaar, bedragen 29 pet. van de bevolking, of wel bijna een derde deel?

Onkerkelijkheid en leeftijdspyramiden.

Uit hetzelfde artikel van „Opbouw" (onderteekend W. R. M. Noordhof f) citeer ik:

Op grond van de leeftijdsverhoudingen is een flinke toeneming van het cijfer der onkerkelijifeheid toch wel te voorspellen. Bij het opmaken van zoogenaamde „leeftijdspyramiden" blijkt n.l., dat — op een enkele uitzondering na — bij alle kerken de leeftijdsgroepen van 20—^29 en van 30i--39 jaar minder bezet zijn dan in de pyramide van de totale bevolking, terwijl in de groep der onkerkelijken deze beide leeftijdsklassen juist sterker bezet zijn dan het Rijksgemiddelde. Van de beide laagste leeftijdsklassen geldt, met eenige wijzigingen, hetzelfde: bij alle kerken (R. K. en Geref. uitgezonderd) is de basis van de pyramide te smal. ZeiHs al zou geen „afval" plaats vinden, dan zullen dus, eenvoudig door het omhoogschuiven van de leeftij'dsklassen, deze kerken bij de volgende telling aanzienlijk méér dan nu onder de ontkerkelijking Wijken geüeden te hebben.

Roomsohen en Gereformeerden Blijft het zoo? een uitzondering.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juni 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juni 1936

De Reformatie | 8 Pagina's