GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Goedheid".

Ecnige weken geleden wezen we er op, dat na verschijning van Bavineks rede oyer de algemeene genade, Ds T. Bos uitsprak, dat het hem „niet recht duidelijk geworden (was), of de Redenaar ook onderscheid maakt tusschen: algemeene genade als algemeene werkingen des Geestes onder de Evangeliebediening en als algemeene goedheid Gods, bewezen door heel de schepping, aan alle schepselen en aan alle menschen". („Ref." 8 Oct. '37, bl. 10, kolom 3.)

De beteekenis van deze opmerking wordt duidelijk, wanneer men Bavinck zelf (Dogm. 11^, 183) hoort spreken over het verschil tusschen , goedheid" en „genade" in God.

Zeker, zegt Bavinck, „er kan wel van Gods liefde in het algemeen tot de schepselen en tot de menschen gesproken worden, < pdoy.rtaia, amor complacentiae en (pdav& Qwma, amor benevolentiae ^), maar de Schrift bezigt daai-voor toch meest het woord goedheid, en spreekt in den regel van Gods liefde evenals van Zijne genade alleen in betrekking tot het volk of de gemeente, die Hij verkoren heeft, IXextoipiha, amor amicltiae"^).

Het lijdt geen twijfel, of in deze woorden uit Bavineks Dogmatiek ligt feitelijk de erkenning, dat het hanteeren van den tenn genade in zake de „algemeene genade" minder nauwkeurig is, voorzoover het daarin gaat over het welbehagen, dat de Schepper in Zijn eigen schepsel heeft, on dat Hij ook na den val behoudt, voorzoover dat schepsel zijn kreatuurlijke heerlijkheid niet door oen vloek zag teloor gaan of aantasten.

Maar — zoo zal men opmerken — het gaat In de gcmeene-gratie-leer voornamelijk over iets anders: het temperen van den vloek, het weerhouden van de straf. Volkomen juist. Maar hierop slaat wat Bavinck, enkele bladzijden daarvoor (bl. 180 en 181) heeft gezegd: „De Heilige Schrift is een lofzang op de goedheid des Heeren. Uit haar wordt de schepping afgeleid, en alle leven en zegen voor mensch en voor beest... Zij breidt zich uit over al Zijne werken... en duurt in eeuwigheid... Deze goedheid Gods treedt in verschillende vormen op, naar gelang van de objecten, waarop zij zich richt. Nauw verwant met haar is de goedertierenh e i d... Soms wordt ze in algemeenen zin gebruikt, maar meest duidt ze aan Gods b ij z o n d e r e gunst tot Z ij n volk, de genegenheid, waarmede Hij gebonden is aan Zijne gunstgenooten, aan Jozef, Israël, David, de vromen. Zij staat in verband met Gods verbond, en principe van vergeving, van genade, van troost... In al haar rijkdom heeft zij zich geopenbaard in Christus, en betoont zich nu aan de geloovigen, leidende hen tot bekeering. De goedheid Gods heet, als ze bewezen wordt aan ellendigen, barmhartigheid... De sparende goedheid Gods tegenover strafwaardigen heet lankmoedigheid... Veel rijker is de goedheid Gods, waar ze bewezen wordt aan zulken, die niets goeds, maar alle kwaad hebben verdiend; dan draagt ze den naam van genade... Dit woord duidt ook aan de gunst, welke door den eenen mensch bij den ander gevonden of aan een ander geschonken wordt... Van God gebezigd, heeft ze echter nooit de schepselen in het algemeen, noch ook de Heidenen, maar alleen Zijn volk tot object".

Elders heet het bij Bavinck: „Van genade kan gesproken worden in verschillenden zin. Ten eerste kan zij aanduiden de onverdiende gunst (benevolentia Dei), welke God aan Zijne schepselen, inzonderheid aan menschen als zondaren, bewijst... Vervolgens kan ze de naam zijn voor allerlei lichamelijke en geestelijke weldaden, die door God uit genade aan Zijne schepselen geschonken worden, en al te zamen gaven der genade en genade zelve zijn... Al verder kan het woord te kennen geven de bevalligheid (gratie), welke iemand... tentoonspreidt. En eindelijk... dank..." (III, 578).

Men zou deze uitspraken misbruiken, als men er mee wilde suggereeren, dat Bavinck daarom den term „algemeene genade" wel bedenkelijk zal hebben geacht, althans in zijn Dogmatiek. Want feit is, dat in diezelfde Dogmatiek (b.v. III, 198) de term „algemeene genade" voorkomt, evengoed als in zijn bekende rede.

Maar iets anders is wèl uit dit alles af te leiden. Het is dit: dat tegen den term: „algemeene genade" bezwaren in te brengen zijn ook op Bavineks eigen standpunt, als men dezen term fixeert, als men hem vastlegt in geijkte termen. Zoodra die term „genade" in déze verbinding in gelei wordt opgediend, bevroren, gekristalliseerd, wordt de term „genade" als voorkeursterm of als straks eenige term voor een „dogma" (!) der algemeene genade bedenkelijk. Want men verwaarloost dan ettelijke (actoren, die alle in rekening te brengen zijn bij de verantwoording van de vraag, hoe God de Heere staat tegenover de gevallen wereld, die Hij „nog" spaart. Die factoren worden niet verwaarloosd, als men terug gaat tot het algemeen mandaat, dat God den mensch gaf, en waaraan Hij hen allen houdt; ze worden wèl verwaarloosd, indien men het mes van zijn onderzoek in de aarde steekt, op dat punt van de wereldgeschiedenis, dat niet vóór, doch na den val gelegen is. De term „genade" mag hier alleen gebruikt worden] in levende en ongebroken afwisseling met an. d e r e.

En dat kan men ook al bij Bavinck vinden. Sprekende over het verbond met Noach^), waaraan Dr Kuypa zoo veel aandacht schonk, wijl het de algemeene genadel wel niet instelt, maar dan toch „sanctioneert", z Bavinck, dat het wel in Gods genade zijn oorsprong heeft, dat het ook wel met het eigenlijke genadeverbond in het nauwste verband staat, maar dat het toch veeleer een foedus longanimitatis, een verbond det! lank-moedigheid Gods is, „door God gesloten met alle menschen en zelfs met alle schepselen" (III198)

\Ve laten dit laatste thans voor wat het is. We vragen alleen maar: wat zou er niet veranderd zijn, indien de terni „lankmoedigheid" eens ware gepopulariseerd, in bladen, boeken, lei-draden, gelijk thans met den term „genade" geschied is? Niet, dat ik voorsla, voortaan te spreken van „gemeene lankmoedigheid". Wat ik thans opmerk is: waarom wordt het ééne begrip er in gehamerd, en het andere verwaarloosd?

De vraag van Ds T. Bos was zoo raar nog niet.

K. S.

„In de kerk" geen „uitdrukking" geven „aan enig staatkundig streven".

Er blijkt een Comité opgericht te zijn, dat de zinspreuk voert: „Terug naar het Evangelie". Het valt op, hoeveel N.S.B.-ers daarin optreden. Gedrukte kaarten worden verspreid, waarop, naast de vermelding van het secretariaat van het Comité (Galileistraat 91, Den Haag) het volgende te lezen stond:

„...bij brood alleen zal de mensch niet leven". Door Nood Gedwongen werd het Comité „Terug naar het Evangelie" opgericht.

In de bijeenkomsten (zie ommezijde) wordt uitsluitend het Evangelie verkondigd.

Geeft uw adres op aan ons secretariaat en u ontvangt geregeld onze mededeelingen. Komt eens luisteren!

...U wordt een trouw bezoeker.

Het Comité: J. H. Scholte, N. Oosterbaan, Mevr. J. H. Nije—Van As.

Aan de achterzijde - van deze kaart vindt men dan Volgende aankondiging:

Bijeenkomsten te houden in het Kerkgebouw der Doopsgezinde Gemeente, Paleisstraat 8, Den Haag. Aanvang 7 uur. Deuren open 61/2 uur. 26 September 1937: Ds Mr L. C. W. Ekering, Ned. Herv. Pred. te Amsterdam; 10 October 1937: Ds H. L. G. Ouwerkerk, Ev. Luth. Pred. te Purmerend; 24 October 1937: Ds G. Hofstede, Em. Doopsgezind Predikant; 7 November 1937: Dr W. Th. Boissevain, Ned. Hei-v. Pred. te Leiden; 21 November 1937: Ds Mr L. C. W. Ekering, Ned. Herv. Pred. te Amsterdam; 12 December 1937: Ds H. L. G. Ouwerkerk, Ev. Luth. Pred. te Purmerend; 24 December 1937, Kerstavond: Dr H. W. V. d. Vaart Smit, Gereformeerd Predikant; 31 December 1937, Oudejaarsavond: Dr W. Th. Boissevain, Ned. Herv. Pred. te Leiden.

Een andere kaart — eveneens voor mij liggende — is een inteekenbiljet voor wie „den arbeid van het Comité „Terug naar het Evangelie" wenscht te steunen" met een jaarlijksche of maandelijksche bijdrage; het bedrag is te storten op postrekening no. 121866, ten name van mevrouw J. H. Nije—Van As, Loosduinen.

Voor ieders besef valt in een en ander zekere signatuur van deze bijeenkomsten op, door haar naar voren schuiven van bekende N.S.B.-ers. In dit verband komt de vraag op, wat Dr H. W. v. d. Vaart Smit, wiens qualiteit van gereformeerd predikant en leider van een christelijk persbureau niet weg te denken is, in dit gezelschap doen wil op den a.s. „kerstavond". Uit welken „nood" mag toch wel dit Comité „gedwongen" zijn, om ook z ij n hulp te verkrijgen aan den vooravond van de verkondiging der Kerstboodschap door de kerk, die alsdan zal hebben te bidden voor de vervolgden, welke onder nationaal-socialistisch geweld zuchten?

Eén en ander begint nog des te sterker ons te interesseeren, als we lezen, wat er staat op de gedrukte orde van den „dienst" (wie er al niet „diensten" kunnen organiseeren tegenwoordig!), waarin op Zondag 26 Sept. 1937 de bekende Ds L. C. W. Ekering, Ned. Herv. pred. te Amsterdam, o neen, niet vanwege den kerkeraad der Haagsche Hervormde Gemeente, doch „vanwege" dit „Door Nood Gedwongen" Comité is opgetreden op Zondag 26 Sept. 1937, des avonds om 7 uur (wie er heen wilde, moest dus den dienst in de Hervormde Gemeente, of in de Gereformeerde Kerk, of een andere, verzuimen, wilde hij „het kerkgebouw der Doopsgezinde Gemeente" nog tijdig halen). Op dit gedrukte stukje lezen we eerst den tekst Joh. 3 : 14, 15; vervolgens Gezang 3 : 1, 6; daarna Gezang 232 : 1, 3, en eindelijk Psalm 103 : 6, 11. Aan de achterzijde leest men dan volgende „Mededeelingen":

MEDEDEELINGEN.

Indien U belang stelt in onze arbeid en onze bijeenkomsten op prijs stelt, wordt U beleefd verzocht de bijgevoegde kaart in te vullen en toe te zenden aan ons Secretariaat Galileistraat 91.

Na afloop van den Dienst zal bij den uitgang een Collecte worden gehouden. Geef naar vermogen want het Comité „Terug naar het Evangelie" heeft voor de vervulling van haar taak dringend geld noodig.

Door Uw adres op te geven aan ons Secretariaat, Galileistraat 91, ontvangt U regelmatig bericht over de door het Comité „Terug naar het Evangelie" te houden bijeenkomsten.

Beleefd doch dringend wordt verzocht in de Kerk op geenerlei wijze uitdrukking te geven aan eenig staatkundig streven.

MEN LETTE OP DE LAATSTE MEDEDEELING. De N.S.B.-ers hebben indertijd moord en brand geroepen, toen ondergeteekende meermalen in een kerkgebouw, midden in de week, als er geen kerkdienst was, de beginselen der N.S.B, besprak. Dat was ontheiliging van deze gewijde plek; een onbeschaamdheid, die men alleen van neogereformeerde en antirevolutionaire zijde kon verwachten; Gods volk zou zich van dergelijke schanden afkeeren; en als de N.S.B, de macht maar eenmaal kreeg, zouden zulke droeve ontwijdingen van heilige plaatsen wel verboden worden. En kijk, nu moet men blijkbaar de N.S.B.-ers zelf in toom houden, op een Zondagavond, als er wèl in de kerken dienst is, en als niet (direct) over de beginselen eener politieke partij, maar over den Zoon des menschen, die als de slang in de woestijn verhoogd worden moet, gesproken wordt in... een „heilige" plaats, zijnde het kerkgebouw der Doopsgezinde Gemeente.

Men zou Dr v. d. Vaart Smit willen vragen, of hij óók in den dienst der Gereformeerde Kerk op den eersten Kerstdag het gevaar ducht, dat men daar „aan eenig staatkundig streven" „uitdrukking" geven zal? Hij zal wel zeggen: neen. Maar waartoe dient tegen dit gevaar (b.v. van het uitstrekken der hand tot den hou-zeegroet) dan wèl te worden gewaarschuwd in een „dienst" van dit „Door Nood Gedwongen" Comité? Zijn de heeren en dames nu bang voor communisten? Of voor nationaal-socialisten? Moet men de „dringende" waarschuwing verklaren uit angst, dat een spreker als N.S.B.-type zal worden aangezien, terwijl hij het niet meer is, (men weet niet precies meer, wie al of niet den heer Mussert een bedankbrief zendt), of nog niet is, of niet openlijk is? Of vermoedt men, om welke reden dan ook, dat de samenkomsten speciaal N.S.B.-ers zullen trekken, maar wil men liever niet, dat dit in de gaten loopt? Is het Comité zelf zóó samengesteld, dat de sprekers in bepaald licht gezien dreigen te worden? En zoo ja, welke gegronde reden heeft men dan om te onderstellen, dat speciaal de N.S.B.-ers zich voor de „diensten" dezes Comité's zullen interesseeren? Als de kerk evangeliseert, heeft zij zulk een „DRINGEND" verzoek heusch niet noodig. Hoe zit dat toch alles?

Het zijn vragen, die wij stellen mogen. De tijden zijn te ernstig, dan dat men een directeur van een christelijk persbureau, tevens „gereformeerd predikant", zoo maar in het openbaar zóó zou kunnen zien optreden, zonder dat men weet, namens wie hij „profeteert". Tot het profetee ren behoort klaarheid. Voorloopig zie ik het nog zóó, dat het evangelie van Christus Jezus hier niet gediend, maar weerstaan wordt. Paulus in Philippi wist ook bizonder goed, welke „aanbevelingen" van het Evangelie funest waren voor zijn loop. (Hand. 16 : 18, 19). En wij zijn in het jaar der Kuyper-herden- Idng en der gebeden voor slachtoffers van het nationaalsocialisme.

K. S.

Crods Woord, öf menschelijke willekeur maatstaf voor het kerkelijke handelen?

In „De Standaard" van 16 October j.l. stond dit droeve bericht:

„Ter jongste vergadering van de classis Almelo der Geref. Kerken kwam ter tafel een bezwaarschrift van een aantal lidmaten van de Kerk van Almelo tegen de handeling van den kerkeraad aldaar, in betrekking tot het stellen van candidaten voor de verkiezing van ambtsdragers, waarbij geen lidmaten candidaat waren gesteld, die tegen het zingen van gezangen in de godsdienstoefeningen zijn.

De classis deed de volgende uitspraak:

„De classis enz., gelezen het bezwaarschrift en gehoord de toelichting van den kerkeraad van Almelo, overwegende:

Ie. dat het niet juist is, dat de kerkeraad zou besloten hebben „dat voor het ambt niet in aanmerking komen die leden der gemeente, die niet instemmen met de invoering der nieuwe gezangen";

2e. dat de kerkeraad het niet wenschelijk heeft geoordeeld, dat in de rij der ambtsdragers broeders plaatsnemen, die het kerkeraadsbesluit van 5 Juli 1934, om in overeenstemnüng met de besluiten van de Generale Synode van Middelburg (1933) de nieuw-vastgestelde gezangen te laten zingen, niet zouden helpen uitvoeren on daarvan blijk geven in het midden der gemeente; 3e. dat op grond van art. 31 K.O. de kerken geroepen zijn, zich met wijsheid te voegen naar de besluiten van de Generale Synode om de nieuw-vastgestelde gezangen te zingen, en dat dit met name voor de ambtsdragers gewenscht moet geoordeeld worden;

is van oordeel, dat het kerkeraadsbesluit van Almelo, om dienovereenkomstig ook bij de nominatie te handelen, in de lijn ligt van de besluiten van de Generale Synodes van 1933 en 1936;

en besluit het bezwaarschrift af te wijzen."

Opmerkelijk is in deze classis-uitspraak reeds zijne innerlijke tegenstrijdigheid. In hare eerste overweging ontkent zij, wat zij in haar oordeel als feit erkent. Eerst zegt zij, dat de kerkeraad te Almelo niet zoodanig besluit genomen heeft, maar daarna in haar oordeel, dat dit toch wel metterdaad het geval is. De oplossing zit natuurlijk hierin, dat het bedoelde bezwaarschrift zoowel het feit van dergelijk kerkeraadsbesluit, als den zakelijken inhoud, wel juist heelt aangegeven, maar dien inhoud niet precies in de bewoordingen van dit besluit.

Maar dat is de groote zaak niet.

Hier is een kerkeraad, die iets wenschelijk oordeelt, en daarnaar handelt bij de nominatie van ambtsdragers, om die en die hem ongewenschte mannen van die nominatie en mogelijke ambtsbediening te weren tot

eere van eigen besluit. Hij vraagt niet naar Gods Woord en Zijn eischen voor ambtsbediening en dus ook voor nominatie, noch naar het welzijn der gemeente, maar naar wat hem zelven wenschelijk voorkomt, en de eere van eigen besluit handhaven kan.

En hier is eene classisvergadering, die zulk besluiten en handelen goedkeurt en in de lijn van de besluiten van de Generale Synodes van 1933 en 1936 verklaart te liggen.

Deze Synodes zouden blijkbaar volgens dezen kerkeraad en deze classis voorgeschreven hebben, dat die nieuw-vastgestelde gezangen in elke gemeente moeten gezongen worden, zoodat wie dat niet doet, voor mogelijke ambtskeus en ambtsbediening niet genomineerd kan worden. En zonder nader onderzoek handelen zij maar naar die voorstelling en geven zij maar hare uitspraak. Zij bedenken niet, dat die Synodes dat niet hebben kunnen voorschrijven, om maar niet te spreken van niet-mogen, en dat zij dat ook niet metterdaad gedaan hebben, en dat zulk handelen van den kerkeraad te Almelo en zulk oordeelen van de classis Almelo in het geheel niet ligt „in de lijn van de besluiten van de Generale Synodes van 1933 en 1936".

Want wat heeft de Synode van 1933 bepaald?

, , In de kerken zullen gezongen worden de 150 Psalmen, alsmede de „Eenige Gezangen", zooals die zijn gehandhaafd en vastgesteld voor kerkelijk gebruik door de Synode van Middelburg in 1933", art. 196. Wat beteekent nu dit „zullen"? Heeft dat den zin van onverbiddelijk voorschrijven, bevelen wat moet geschieden, en niet mag worden nagelaten? Zoo ja, dan heeft deze Synode ook aldus voorgeschreven, dat al de 15 0 Psalmen moeten gezongen worden bij de gemeentelijke samenkomsten. Neemt iemand dat aan, vat iemand dit „zullen" zoo op ten aanzien van de 150 Psalmen? En zoo neen, kan het dan zulken zin wel hebben met betrekking tot deze gezangen? Dat is immers uitgesloten. Anders had deze Synode ook noodzakelijk vele andere besluiten moeten nerrien, rakende den tijd, binnen welken dat geschieden moest, n.l. waarin deze 150 Psalmen en deze gezangen alle minstens eenmaal gezongen moesten zijn, en of dat gold van alle verzen, èf niet, hoe het moest gaan bij controle en bij nalatigheid. Men kan zien, zulk eene opvatting van dit „zullen" is absurd.

Wel is waar, dat deze Synode met de formuleering van dit „zullen" niet zeer gelukkig is geweest. Doch zulk eene beteekenis van absoluut voorschrijven blijkt zij toch er niet mee bedoeld te kunnen hebhen.

Daarbij heeft de Synode van 1936 zich ook hiermede bezig gehouden en er eene uitspraak over gegeven. Zij zeide, dat die bepaalde gezangen „in de kerken zullen gezongen worden, zooals dat ook tevoren met de „Eenige Gezangen" in de kerken het gebruik is geweest, zoodat het gebruik der psalmen en gezangen is overgelaten aan den voorganger in de openbare godsdienstoeteningen, die geacht mag worden met wijsheid en zoo noodig in overleg met den kerkeraad, dat gebruik te regelen", art. 34. En het rapport, dat tot dit voorstel, hetwelk Synodebesluit werd, leidde, ontkent zelfs, dat dit „zullen" eene andere beteekenis zou hebben dan het „zullen alleen" der oude redactie.

Van zoodanig voorschrijven om deze gezangen te moeten zingen, is dus noch bij de Synode van 1933, noch bij die van 1936, sprake.

Maar daarbij komt, dat de Synode van 1936 nog meer heeft gezegd. Zij heeft het voorstel harer Commissie als besluit aangenomen, hetwelk luidt: „dat de synode vóór- en tegenstanders van het gebruik der gezangen ernstig vermaant de broeders en zusters wederzijds niet te kwetsen door onnoodig harde woorden, maar veel meer elkaar in liefde te zoeken", art. 114.

Doch de kerkeraad te Almelo rekent niet met deze vermaning. Moge hij al geen harde woorden gebruiken, hij kwetst of krenkt de tegenstanders nog veel erger dan door harde woorden: hij verklaart en behandelt hen als onwaardig en ongeschikt om voor ambtskeus ook maar genoemd te worden. En zulk handelen keurt de classis Almelo goed en verklaart zij te liggen in de lijn van de besluiten der Synodes van 1933 en 1936!

Ook heeft de Synode van 1936 nog in datzelfde artikel 114 als besluit aangenomen: „dat de synode de bezwaarde broeders en zusters ernstig opwekt om de vrijheid der kerk in middelmatige dingen te erkennen..." Maar blijkbaar weten kerkeraad van Almelo en classis Almelo van het zingen dezer gezangen als een middelmatig ding niet af, want deze kerkeraad acht, wie deze gezangen niet zingt, onwaardig en ongeschikt om voor nominatie tot ambtsdrager In aanmerking te kunnen komen. En deze classis oordeelt dat in orde. O middelmatige dingen!

Zoo gaat het al verder, wanneer menschelijke willekeur tot regel van handelen in het kerkelijke wordt verheven, en handhaving van eigen hoogheid en eere van besluiten wordt gezocht, in plaats dat er is het vragen en handelen alleen naar Gods Woord.

Niemand heeft wel ooit bewezen, dat Gods Woord eischt, dat deze gezangen in den eeredienst moeten gezongen worden.

Niemand heeft dat ook maar beproefd.

Maar men heeft het zich gemakkelijk gemaakt, door den bewijslast van zich af te wentelen en de zaak om te keeren, en bewijs van verbod te eischen, en zoo zich den weg van handelen naar eigen believen vrij gemaakt.

En nu gaat een kerkeraad verder, en eene classis steunt hem daarin. En naar de besluiten der Synodes van 1933 en 1936 vraagt men niet in ernst, ofschoon men zich daarop beroept.

Aldus stelt men een beginsel in werking, dat bij doorwerking en consequentie verdere gevolgen moet hebben.

(Zie vervolg op blz. 28.)

Want wanneer broeders, die deze gezangen niét zingen, daarom niet in aanmerking mogen komen om voor ambtsdrager genomineerd te worden, dan dienen ook predikanten, die ze niet laten zingen, gecensureerd te worden, geschorst en eventueel afgezet. En dan moet van de candidaten bij hun kerkelijke examens de belofte gevraagd worden, dat zij deze gezangen ook zullen opgeven in den eeredienst om te zingen.

En zoo zijn onze Gereformeerde Kerken met dit besluit van dezen kerkeraad en met deze uitspraak van deze classis in 1937 helaas, weer aangekomen bij wat vóór eene eeuw in de Hervormde Kerk aanleiding gaf tot de Afscheiding van 1834, n.l. bij menschelijk gebod om niet door Gods Woord voorgeschreven gezangen te zingen op straffe van bij nalating van dat zingen onwaardig en ongeschikt verklaard te worden om ambtsdrager in 's Heeren gemeente te zijn.

O, Ds A. Brummelkamp!

O, Ds S. van Velzen!

S. GREIJDANUS.

De aanvang der hel.

Naar mij gemeld wordt, zal de heer H. Noordhof op 5 November a.s. te Leiden bij zijn promotie volgende stelling verdedigen:

„De bewering van K. Schilder, dat in den gedachtengang van Dante de aanvang der hel zou samenvallen met de schepping van hemel en aarde, is niet juist. (K. Schilder, „Wat is de Hel? " 3e druk, blz. 43.)"

Een lezer schrijft me:

„De gewraakte passage heb ik een en ander maal gelezen, doch met geen mogelijkheid kan ik er uit lezen, wat de heer Noordhof er in gezien heeft."

Ook ik kan het er niet uit lezen. Het staat ook nergens. Wel wordt verderop in het boek (in tekst en noten) het tegendeel beweerd. Men kan een (vertaald, en dan als vertaling afgewezen) woord van Dante bezien uit het oogpunt van Dante's eigen scheppingsbegrip; men kan ook — zonder direct Dante's meening te analyseeren — daarin iets hooren zeggen, dat tegen èns scheppingsbegrip botst. In 't laatste geval verkeerde ik; in 'teerste schijnt de heer N. mij te willen... fantaseeren, ondanks verderen tekst en noten.

K. S.

Veizinsels.

Er wordt, gelijk uit schriftelijke mededeelingen blijkt, een gerucht verspreid, als zou aan de Theol. School iemand als student zijn ingeschreven, die niet in het bezit is van een diploma eindexamen Gymnasium of Staatsexamen. In verband daarmee wordt dan geïnsinueerd, dat het peil voor toelating lager zou zijn dan elders. Het spreekt vanzelf, dat dit een verzinsel is. De reglementen schrijven voor, dat er zulk een diploma aanwezig moet zijn voor niet-buitenlanders, en daaraan wordt streng de hand gehouden. Zelfs is men in Kampen nog strenger dan elders; het komt n.l. elders voor, dat iem.and zonder bovenbedoeld diploma de colleges volgen kan, en het diploma eerst behoeft te vertoonen als hij in de faculteit een examen afleggen wil. Maar te Kampen wordt zélfs het volgen der colleges niet aan zulken toegestaan.

Men is dus in Kampen niet makkelijker, maar strenger dan elders het geval is.

K. S.


1) Liefde tot de schepselen, liefde van welbehagen en liefde tot de menschen, liefde van welgezindheid.

2) Liefde tot de vérkorenen, liefde van' vriendscKapV'

3) Genesis 8:21, 22, 9:1—17.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 oktober 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 oktober 1937

De Reformatie | 8 Pagina's