GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het wezen der meerdere kerkelijke vergaderingen volgens Voetius.

De vraag naar het recht van de meerdere kerkehjke vergaderingen tot het afzetten van kerkeraadsleden en geheele kerkeraden, en om te doen „wat des kerkeraads is", kan niel. beslist worden met enkele verwijzing naar een of ander vroeger antecedent, d.i. naar eene of andere daad, in het verleden door ónze Vaderen op kerkelijk gebied verricht. Vooreerst is niet het doen dier Vaderen de grondslag van ons kerkverband, doch de Kerkorde, zooals ook H. A. in het jongste nummer van de „Leeuwarder Kerkbode" aanwees. ^) En deze Kerkorde weet van zulk doen niet. Vgl. artt. 79 en 85 (nieuwe nummering).

Maar voorts is het doen der Vaderen in zichzelf niet normatief. Dat moet eerst zelf getoetst worden aan de Heilige Schrift en te dezer zake ook aan de rechte beginselen van het Gereformeerde kerkrecht, vóór we dat ten maatstaf van verder kerkelijk handelen stellen kunnen. Wie zou al het doen onzer Vaderen op kerkelijk gebied zonder nadere keur voor zijne rekening willen nemen? De kerk is des Heeren. En daarom komt het bij al het kerkelijk doen aan op gehoorzaamheid aan, en overeenstemming met, het Woord des Heeren, de Heilige Schrift, en op overeenstemming met de op juiste of zuivere wijze uit dat Woord afgeleide beginselen.

Zelfs zijn we ook niet gereed, met hetgeen onze Vaderen wel eens hier of daar geschreven en betoogd hebben, b.v. Voetius of Apollonius. Zij kortheidshalve ten aanzien van deze twee verwezen naar wat Dr J. van Lonkhuyzen schrijft in zijn artikel: „Dr M. Bouwmans Dissertatie nader getoetst", in het „Geref. Theol. Tijdschrift" van Nov. en Dec. 1937, blz. 523 v.v., 599 v.v., 605 v. Zoo schrijft Voetius, nadat hij over de kerkelijke vergaderingen en con-espondenties gehandeld heeft, en nu de tegenstanders daarvan te woord wil staan, dat hem eerst enkele dingen door die tegenstanders toegegeven moeten worden. Als vierde concessie aan hem stelt hij dan: dat het beter is, dat in geval van noodzaak, bij een in verwarring zijnden toestand eener kerk, als schisma's woeden, of oligarchische of ochlocratische partijschappen, door het bestuur en do autoriteit van naburige kerken die tot den gemeenschappelijken brand komen aanloopen, eenige kerk (d.w.z. iets van eene kerk) blijve, dan dat zij geheel en al te gronde ga (In casu necessitatis, et turbato Ecclesiae statu, saevienlibus scismatis, factionibus oligarchicis, ochlocraücis, etc. melius esse, ut directione el autoritate Ecclesiarum vicinarum ad commune incendium accurrentium aliqua maneat Ecclesia, quam ut funditus pereat). Pol. E c c 1 e s., P III, L. 1, Tract. Ill, Cap. II, in de ediüe van Dr F. L. Rutgers (waarnaar in het vervolg zonder nadere opgaaf van vindplaats bij Voetius verwezen wordt), p. 257. Daar stelt Voetius dus het nulüglieids-element tot maatstaf van handelen: dat het beter is, meUus esse. Doch met dien maatstaf liebben de Joden den Heere Christus aan het kruis gebracht: Gij verstaat niets, en gij overlegt niel, dat het ons nut is, dat één mensch slerve voor het volk, en het geheele volk niet verloren ga... Van dien dag dan af raadslaagden zij te zamen, dat zij Hem dooden zouden. Joh. 11:49— 50, 53. Het klinkt wel mooi: het is beter. Naar hun inzien hadden de Joodsche raadsleden gelijk. Er scheen voor Cajaphas' woord veel te zeggen. Maar hij heeft met zijn nuttigheidsargument juist den ondergang van het Joodsche volk bewerkt. De mensch moet niet Voorzienigheid gaan spelen. Hij kan in de toekomst niet zien, om daaruit af te leiden, wat beter zal zijn. Maar hij heeft zich slechts te houden aan wat God gebiedt in Zijn Woord, aan wat recht en waar is, en dan de uitkomst voor Gods rekening te laten. Ook in het kerkelijke komt het maar alleen aan op wat God heeft verordend of geboden in Zijn Woord, en dus op hetgeen waartoe Hij recht geeft en roept. Het is ^en aanzien van de quaestie van het recht van jtaeerdere kerkelijke vergaderingen om kerkeraadsleden en kerkeraden te schorsen en af te zetten, de vraag, wat het wezen van die meerdere vergaderingen is, of het besturen, hoogere besturen, zijn, of niet, en wat de kerken in hare Kerkorde als grondslag van kerkverband hebben afgesproken en vastgelegd, en of de gewone ambten plaatselijk zijn, dan wel universeel, ook geldend in, en te erkennen door, andere kerken, d.i. kerken op andere plaatsen, n.l. niet alleen de dienaren des Woords, maar ook de ouderlingen.

Dr M. Bouwman haalt in „De Bazuin" van 22 AprU j.l. ook Van Hoombeeck met een nuttigheidsredeneering aan. Deze handelt dan over het geval, dat eene kerk geene ambtsdragers heeft. En hij schrijft dan: „In die omstandigheden oefent een ander in die kerk, op bevel der synode, alle tnacht uit, die noodig is om tijdelijk... in die kerk te leeren en haar te regeeren. Diat is ongetwijfeld beter dan dat een kerk van regeerders verstoken is ..." Doch hij breidt dit vervolgens ook tot andere gevallen uit en schrijft een paar regels verder: „stel het geval dat een kerk de regeering van en de zorg voor zich zelf verwaarloost en veracht. Want indien de kerk zelf dit (n.l. de synodale hulp) vordert, is het antwoord gereed dat het geschiedt op mandaat der kerk en niet der synode. Wij stellen echter het geval, dat de synode dit beveelt, niet de kerk, en het toch' voor de kerk nuttig en noodzakelijk is, wil zij niet geheel en al ten onder gaan; en het is niet slechts haar taak, maar evenzeer die van het geheele Uchaam, dat waken moet tegen letsel der afzonderlijke leden, om daarvoor zorg te dragen".

' We zien, ook Van Hoombeeck stelt tot grond van zulk ongevraagd ingrijpen wat „nuttig en noodzakelijk" is, n.l. in de oogen van wie aldus ingrijpen. En de rechtsquaestie laat hij rusten. •Maar door wat hij op het laatst zegt, stelt hij feitelijk, hoewel het niet met evenzoovele woorden duidelijk uitsprekend, dat alle ambtsdragers der andere kerken, en eigenlijk alle leden, recht hebben tot zoodanig ingrijpen.

Nu beweert Dr M. Bouwman daarna wel, dat (aldus toch de zelfstandigheid der plaatselijke kerk gehandhaafd blijft. „Want vooreerst hebben de meerdere vergaderingen dit recht alleen onder bepaalde omstandigheden, voornamelijk in geval op een plaats geen kerkeraad is, en in de gevallen van onmacht en wanbestuur. Bovendien is het altijd een tijdelijke maatregel". Maar dit is weinig anders, dan een doekje voor het bloeden. Er is toch slechts één van twee: de meerdere vergadermgen hebben in zich het recht tot zulk ingrijpen, öt zij hebben dat niet. Zoo zij dat hebben in bepaalde omstandigheden, dan bezitten zij het. Moge het dan al zijn, dat zij het niet immer, en maar < zelden, behoeven uit te oefenen, zij hebben het dan altoos. En dan zijn de plaatselijke kerken aan haar onderworpen, aan haar oppertoezicht en opperbestuur, en aan haar ingrijpen, wanneer die meerdere vergaderingen het „nuttig en noodzakelijk" oordeelen, en vinden, dat het beter is. En de zelfstandigheid der plaatselijke kerken bestaat dan rechtens niet. Al moge aan deze dan in de praktijk, om nutligheidsredenen, wel zelfstandigheid gelaten worden, dat is dan geene zaak van recht, omdat die zelfstandigheid het recht tlier plaatse^ lijke kerken is, doch slechts van vrijlating, verleening door die meerdere vergaderingen. Het recht der meerdere kerkelijke vergaderingen steunt dan niet op de plaatselijke kerken, zooals het Gereformeerde kerkrecht leert, en klimt dan niet van deze op naar de meerdere vergaderingen, doch daalt dan van deze laatste af op de plaatselijke kerken. We hebben dan de hiërarchie, het opperbestuur, met haren slappen teugel, die dan ook wordt geoefend. Het karakter of wezen van classisvergadering en synode is dan bestuurscollege, organisatie van hiërarchie. En de zelfstandigheid der plaatselijke kerken bestaat dan in rechten niet, al moge zij in feite veelszins worden toegestaan door classis en synode. Het „onder bepaalde omstandigheden" laat slechts den weg open voor allerlei willekeur.

We moeten bij de bespreking van de vraag naar het schorsings- en afzettingsrecht der meerdere vergaderingen weg van de anteoedentenargumentatie en nuttigheidsredeneeringen, om haar van uit de rechte beginselen te beantwoorden. Wat is naar Gereformeerd kerkrecht het wezen der meerdere vergaderingen? Laat ons daartoe hier nagaan, hoe Voeüus dat doorgeeft.


1) Zie „Persschouw". Redactie.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 april 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 april 1938

De Reformatie | 8 Pagina's