GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dr G. J. Heering. Geloof en Openbaring. I en II. (Van Loghum Slaterus, Arnhem. 1935 en 1937.)

Geloof en Openbaring.

II.

In h€ t eerste artikel hebben we den recensent van de „N. R. Ct" volkomen toegestemd, dat we in het werk van Prof. Heering een magistraal werk ontvangen hebben van groote allure; nu willen wij beginnen met onze instemming te betuigen met een tweede opmerking van den genoemden recensent. „Dat wil niet zeggen, dat Prof. Heering soms niet zeer scherp stelhng neemt tegen het orthodoxe Protestantisme". Hoe waar is ook dit woord!.

In zijn gansche werk neemt hij daartegen stelling. Zoo bestrijdt hij reeds direct in het eerste deel de Gereformeerde opvatting aangaande de macht der kerk om op bedienende en declaratorische wijze het dogma vast te leggen — hij vindt hier wemig verschil met de Katholieke opvatting, die volgens hem precies hetzelfde zegt, „nur mit ein bischen andem Worten"^) —, zoo heeft hij groote bezwaren tegen de pogingen der Gereformeerde dogmatici om de eenheid van de gedachten Gods op te sporen, van wie hij zegt, dat ze veel te veel construeeren en objectiveeren 2) en zoo neemt hij in zijn gansche werk stelling tegen Gereformeerde opvattingen. Maar soms doet hij het al zeer scherp. Hij juicht het bijvoorbeeld zeer toe, dat de Reformatie het Woord Gods losgerukt heeft uit de omklemming van het Roomsche leergezag. Maar ach, wat is er toen geschied? Men weM gedwongen, vooral ook door de spiritualisten, naar een andere vastheid te zoeken en men stelde toen voor die Roomsche wettelijkheid van het kerkgezag een andere wettelijkheid in de plaats, de wettelijkheid van het gezag der Heilige Schrift. „Zoo schiep de Reformatie — de Schwarmer drongen haar in dezelfde richting — het heteronome legalistische biblicisme (God is door Zijn Heiligen Geest de Auteur der gansche Schrift, deze Schrift is woordelijk geïnspireerd, aan het geschreven woord heeft men zich dus te houden), dat we maar al te goed kennen. Maar daarmede gingen belangrijke reformatorische goederen verloren.

Het reformatorisch geloofsoordeel werd verduisterd, het „sola fide" verloor zijn glans. Het massieve boek, de bijbel, zooals hij daar ligt, met zijn vele en diverse geschriften, met zijn honderden mededeelingen van verschillenden aard en meeningen, met zijn hoog en laag, met zijn heiligen en niet-heiligen inhoud, schoof zich in tusschen de waarheids-openbaring Gods en het geloof van den mensch. Het openbaringsbegrip kreeg te veel te dragen en werd misvormd. God openbaart niet een boek met zulk een veelsoorügen inhoud. God openbaart überhaupt geen boek. Dit is meer Mohammedaansch dan Christelijk gedacht: Allah dicteert aan zijn profeet den Koran. Paulus zou zich omkeeren in zijn graf, wanneer hij de openbaring, die hij van God in Jezus Christus had ontvangen, zou veranderd zien in een dik boek, dat van Genesis 1 tot en met Openbaring 22 als „Gods eigen Woord' gold. Het is vooral de Gereformeerde orthodoxie — nog meer wettisch van aard dan de Luthersche — die zich aan de letter van de wet (= Gods Woord) heeft gehouden en daardoor nog in onzen tijd gedwongen is — tot beschaming der Protestantsche zaak — om door plechtige synodale beslissing uit te maken, dat de slang in het paradijs werkelijk en letterlijk heeft gesproken. (Assen 1926). In Luthersche landen keek men hiervan op, doch de Gereformeerden hadden de twijfelachtige eer der consequentie van het eenmaal aanvaarde beginsel." ^)

Niet minder scherp laat hij zich over de Gereformeerden uit in zijn opmerkingen over de rechtvaardiging door het geloof. Hij meent, dat zelfs dit prachtige beginsel naast een gezegende vaak ook een noodlottige uitwerking had. Te veel wordt de aandacht gevestigd op de vraag, of men zelf behouden bleef. Natuurlijk, meent hij, mag die vraag gesteld worden. Het zou van religieuze kortzichtigheid getuigen om dit op zich zelf reeds egoïsme te noemen. „Wanneer de aandacht echter bij deze vraag blijft staan, dan loopt het geloofsleven van den doorsnee-mensch gevaar om egocentrisch, individuoJisLisch en eudaimonistisch te worden. Zoo heeft zelfs dit hooge beginsel — door gebrek aan voldoende tegenwicht — er toe meegewerkt om het godsdienstig en kerkelijk in de laatste eeuw steeds meer te verburgerlijken, d.w.z. van alle profetisch en reformeerend karakter te ontdoen." *) Hij citeert dan vervolgens met instemming een fel requisitoir van Ds Buskes over dit soort van Christendom en eindigt het betreffende hoofdstuk met de volgende woorden van Buskes: „Bij dit Christendom volgt op de evangeliën niet de handelingen der apostelen. Het uitzicht op het wereldomvattende Koninkrijk Gods ontbreekt geheel en al." 6)

Maar het scherpst is hij wel in zijn hoofdstuk over het geloof in God en in den mensch. „Via de hardste uitlatingen van Paulus is Calvijn hier heelemaal in de sfeer van den oudtestamentischen God der wrake en der vloekpsalmen aangeland. Het is in de geschiedenis van het Christendom een wonderlijke vergissing geweest, toen men deze leer (de leer der praedestinatie) met den naam van het Evangelie dekte."«) „En ligt in het stellen van ootmoed en zondebesef als criterium en waarborg der uitverkiezing niet een groot gevaar van verkeerde zelf-suggestie (oefening in zelfvernedering) en van deemoedigen hoogmoed, deemoed tegenover God en hoogmoed tegenover de menschen, een deemoedige hoogmoed, die den tollenaar tot een farizeër dreigt te maken? En is dit gevaar niet duizendmaal werkelijkheid geworden? Maar vooral de zekere en bijna triomfantelijke toon, waarop Calvijn spreekt over Gods besluit der verwerping van de massa perditionis, die Hij vloekt en haat van eeuwigheid af, doet ons zeggen: vergiftiging van het christelijk geloof en van de christelijke gezindheid".') Dit Christendom komt op goeden voet met de tegenpool der humaniteit: de barbaarschheid. „Ja, het Christendom, waarvan hier sprake is, ging zelfs een stap verder en bij monde van de Synode der Gereformeerde Kerken in Nederland sprak het in 1936 zijn veroordeeling uit over degenen, wier aan Christus gebonden consciëntie hen verbiedt om de demonie van het (oorlogs)bedrijf vereenigbaar te achten met het Evangehe. Het veroordeelt hen en stelt hen voor de keuze, hun overtuiging prijs te geven, of van het Avondmaal afgehouden en ten slotte uit Christus' kerk gebannen te worden. Dit is wel één der donkerste bladzijden uit het boek van kerkelijk Nederland." s)

Met opzet hebben wij ons deze lange citaten veroorloofd. Wij wilden daarmede laten zien, hoe Prof. Heering denkt over het Gereformeerde belijden en wij deden dit daarom, opdat de onjuistheid van een derde opmerking van den recensent der „N. R. Ct" ons terstond in het oog zou springen. „Het boek van Prof. Heering is te beschouwen als een brug." Een brug tusschen oudmoderne opvattingen en orthodoxe opvattingen, zoo zal hij wel bedoelen. Prof. Heering zou dan zoo'n beetje staan tussclien oud-modemen en ons. Maar een ieder, die deze citaten gelezen heeft, zal toch direct opmerken, dat Prof Heering diametraal staat tegenover onze opvattingen en geen overeenstemming mogelijk acht tusschen zijn beschouwingen en de onze. 'Naar onze meening is ook inderdaad geen overeenstemming mogelijk tusschen hem en ons. Nogmaals willen wij dankbaar uitspreken, dat het boek van Prof. Heering ons veel genot geschonken heeft. We hebben genoten van zijn groote kennis, maar geen oogenblik zijn wij tot de gedachte gekomen, dat hier een man sprak, die vlak naast ons staat — we kunnen ons geheel vereenigen met het oordeel van Dr Berkouwer in het Calvinistisdi Weekblad, die de werken van Prof. Heering nauwkeurig heeft bestudeerd en daarover een tiental artikelen gepubliceerd heeft in het genoemde blad, dat tenslotte Prof. Heering modern is en blijft — en zoo is ook trouwens de meening van Prof. Heering zelf, al heet hij liever vrijzinnig, en tusschen modem en Gereformeerd is geen enkele brug mogelijk. Het is waar, dat Prof. Heering zeer rechts staat in het Modernisme, maar hij is en blijft modem, gegrepen door de grondgedachte van het modernisme. Hij bouwt dan ook geen brug, stel, dat dat mogelijk ware, tusschen oud-modeme opvattingen en ons, principieel gezien is hij oud-modern.

M. Vn


1) I. pg. 35 en 36.

2) I. pg. 78. Zelfs Bavinck, die waarlijk volgens hem niet IS de ergste doctrinair en systeemjager, doet dit.

3) II. pg. 254.

4) II. pg. 275.

5) J. J. Buskes Jr. Het Evangelie in de wereld van heden. 1936. pg. 163.

6) II. pg. 307.

7) II. pg. 309.

8) II. pg. 313.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juli 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juli 1938

De Reformatie | 8 Pagina's