GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geloof en Openbaring.

Dr G. J. Heering, Geloof en Openbaring, 1 en II. — Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1935 en 1937.

V.

In ons nummer van 11 Maart 1938 heeft Ds Mulder in zijn artikelen over Kagawa en liet Christendom herinnerd aan de geloofsbelijdenis van het z.g.n. Werkverband-Roessingh. Men weet, dat dit verband ontstaan is uit de begeerte van sommige moderne predikanten om ook na het overlijden van Roessingh het contact met elkander te bewaren. Dit werkverband heeft na eenige conferenties een geloofsbelijdenis opgesteld, waarin over den Heere Jezus Christus als volgt gesproken wordt: „Jezus Christus is voor ons: de gestalte, in wien wij de heerlijkheid des Vaders aanschouwen, het licht der wereld, waarin wij de waarheid Gods ontvangen, de heilige macht, die mensch en menschheid voert op den weg van den goddelijken wil. God openbaart ons de diepten van Zijn oordeel en den rijkdom Zijner liefde nergens zoo klaar als in het EvangeUe van Hem, wiens kruis en overwnming verlossende kracht zijn voor mensch' en gemeenschap." Ds Mulder maakt dan de opmerking, dat hier het hart uit het evangelie is weggesneden. Helaas, Prof. Heering, hij moge nog zoo rechts staan, doet in zijn boeken precies hetzelfde: ook hij belijdt niet, dat Jezus Christus is de Zoon van God, ook hij is ook in dit opzicht wel RECHTSmodem, maar dan toch modem.

We gaan eerst na, wat hij belijdt van Jezus Christus. „Ook wij huldigen een incarnatie-gedachte (gedachte van vleeschwording des Woords), maar deze dekt zich niet met de kerkleer, en daarom vermijden wij liefst het woord. Christus is voor ons niet de verpersoonlijking van Gods almacht en al wijsheid (in hoeverre Hij daaraan deel heeft, weten wij niet, wij weten alleen, dat de Almachtige achter Hem staat), niet de personificatie van den Schepper, door Wien Hij gezonden is en met Wiens gezag Hij spreekt, maar de belichaming van Gods Heiligen Geest („de Heer is de Geest"). In dezen zin is Hij ook voor ons „Gods Zoon". Maar zoowel de eerbied voor God als de eerbied voor het mysterie van Christus' komst en Persoon verhinderen ons om dit zoonschap met de geijkte kerkleer realistisch-biologisch op te vatten. Om deze associaties zijn we voorzichtig en terughoudend met het Woord „Zoon" .. .i) „Hoezeer wij ook het eeuwigheidskarakter, de heiligheid, de goddelijkheid van Jezus Christus belijden het woord godheid herinnert teveel aan den tweeden persoon der Drieëenheid en hoezeer deze waai-heid ons als een hcht is opgegaan, hoezeer wij ook in dezen zin gelooven in den „Zoon", toch kunnen wij eerlijk verklaren, nooit eenige religieuze behoefte te hebben gehad om over Jezus' afkomst, prae-existenüe, vleeschwording, geboorte, kortom over wat met de incarnatie in den realistischen zin der oude kerkleer samenhangt, na te denken. Al deze vragen staan volkomen buiten ons geloofsleven, zooals ze staan buiten die Godsopenbaring, die ons is geschied.

Gaarne erkennen wij, dat God het aan andere Christenen anders openbaart... Maar wij ontzeggen een ieder het recht om te oordeelen, dat ons die waarheid van het Evangelie zou ontgaan, omdat wij deze incarnatie (om de boven ontwikkelde redenen) niet kunnen aanvaarden. En als het op schriftuurlijkheid aankomt, meenen 'wij sterker te staan dan zij, die ons bedillen." ^)

Waarom kan Heering de leer, dat Jezus Christus is de Zoon van God, niet aanvaarden?

In de eerste plaats hierom, omdat hij meent, dat deze leer ons niet in het Nieuwe Testament geleerd wordt. Eigenlijk ziet hij het zoo, dat de kerkleer in dezen het Evangelie veranderd en ontaard heeft. Daar zijn maar enkele schriftplaatsen, waarop de kerkleer zich voor deze uitspraken beroepen kan, zooals bijv. de uitspraken in Joh. 1:1-18.

Deze enkele uitspraken, die volgens hem een zelfstandig leven leiden in het Nieuwe Testament, zijn door de Kerk verspeculeerd. Irenaeus vooral heeft dit gedaan. Athanasius is hem gevolgd. En de kerk ging steeds verder, totdat zij in Chalcedon besloot, dat Jezus Christus is de „eeniggeboren Zoon van God, waarachtig God en mensch, in twee naturen, onvermengd, onveranderd, onverdeeld, ongescheiden."

Dit is wel zijn hoofdbezwaar, maar daar komen nog andere bezwaren bij. Zoo meent hij, dat deze opvatting samenhangt met andere wonderlijke leeringen. „Inhaerent aan de kerkelijke incarnatieleer is ook het denkbeeld der maagdelijke geboorte. Ook hiervan vindt men in het Nieuwe Testament slechts weinige sporen" .. J) „Hoe kan het denken", zoo vraagt volgens hem Prof. van Holk — ook een medewerker aan het werkverband-Roessingh r- „zich ooit neerleggen bij de legende der wonderbare geboorte? " „Ze is voor ons een der grootste struikelblokken." „Een sacrificium intellectus", (een offer van ons inzicht). En deze dwaling hangt ook samen met de leer der Drieëenheid. Ook deze leer' kan hij niet aanvaarden. Het is ons genoeg om te weten: God openbaart Zich als „Vader" in den „Zoon" door den Heiligen Geest" *). „Het is een drieëenheid als men het zoo noemen wil, van openbaring, d.w.z., de openbaring voltrekt zich in deze drie instanties... Het is geen indeeUng van Gods wezen... De leer van den Drieëenigen God met haar tres personae (drie personen) is zeker niet schriftuurlijk te noemen; zij behoort niet tot de bijbelsche openbaring en dus niet tot het evangelie. Zij heeft deformeerend op het Evangelie ingewerkt."*)

En een derde bezwaar voor hem is, dat men zoo alzoo doordringt in Gods geheimen. „Wij weten wel: de Geest doorvorscht alle dingen, ook de diepten Gods, maar voor ons menschen zijn er toch grenzen, volstrekte verborgenheden. Tot die verborgenheden rekenen wij de wijze, waarop Gods wezen is ingericht en de verhouding van dit wezen tot Christus en den Heiligen Geest." ^)

We zullen over deze dingen met Prof. Heering geen gesprek kunnen beginnen. Hij hoopt wel, dat Christus' leerlingen elkaar op het terrein van het denken kunnen vinden en is zeer verblijd, dat hel gesprek tusschen recht- en vrijzinnigen weer aan den gang is. Maar met hem kunnen we hier niet verder over spreken. Dr Berkouwer herinnert er in zijn artikelen aan, dat Dr Kuyper eens geschreven heeft, dat een discussie tusschen Doedes en hem eigenlijk onmogelijk was, omdat Doedes en hij niet gelijk dachten over de Heilige Schrift. Maar dan is zeker een gesprek met Heering onmogelijk. Tusschen hem en ons staat als onoverkomenlijke kloof de beschouwing der Schrift. Wij aanvaarden niet, wat Heering aanvaardt, dat maar enkele schriftuurplaatsen ons leeren, dat Jezus Christus de Zoon Gods is. Maar ook al was dat waar, niettemin zouden wij handhaven, dat Hij Gods Zoon is, want al was er maar één plaats, dan zouden wij het reeds doen. De Schrift alleen deelt ons mede de waarheid omtrent God en Zijn werken': en die mededeelingen hebben wij te aanvaarden. Wij erkennen gaarne, dat de kerk niet direct begrepen heeft, wat de Schrift leerde. Maar daarom zijn we dankbaar, dat de eerste kerk dien grooten strijd gestreden heeft om de waarheid aangaande den Christus. GfM^e zij dank, heeft men toen de moeite niet ontzièo, heeft men toen den strijd niet geschuwd, Gode«ij dank, heeft men toen vooral tegen de gnosis Vt het uiterst© gestreden en heeft de waarheid de overwinning behaald en „overmits nemen wij gaarne aan de drie geloofssommen, namehjk der Apostglen, van Nicea, en van Athanasius, insgelijks hetgex_-< , ^aarvandoor de Ouden in gelijkvormigheid mei^nj-'^e besloten is." (Art. 9 van de N. G. B.). Tïn zonder over harten te oordeelen, houden wij ons bij het woord van Johannes: Wij weten, dat wij uit God zijn en dat de geheele wereld ligt in het booze. DocnNKÜ^ weten, dat de Zoon van God gekomen is, en heeft^^-ons het verstand gegeven, dat wij den Waarachtige kennen; en wij zijn in den Waarachtige, namelijk in Zijn Zoon Jezus Christus. Deze is de waarachtige God en het eeuwige leven. Kinderkens, bewaart uzelven van de afgoden. (1 Joh. 5:19—21.)

En het bezwaar, dat wij alzoo in Gods diepten indringen! Hiertegenover zetten wij ons geloof, dat God Zelf het ons alzoo heeft geopenbaard. O zeker, wij willen ook het mysterie mysterie laten, en wij zijn wel eens bang, dat ook Gereformeerden speculeeren gaan, waar de openbaring Gods hun niets meer geeft, maar wat God geopenbaard heeft, dat moeten en mogen wij onderzoeken, ja, het is zonde voor God, als we niet zouden bidden om te kennen de volheid Zijner openbaring.

En dat deze leer met zich brengt het aanhangen van andere wondere leeringen! Zie, als we die andere wondere leeringen per consequentiam gingen halen uit dit leerstuk, dan zouden we Prof. Heering gelijk geven. Maar ons belijden aangaande ontvangenis uit de maagd Maria en de Drieëenheid Gods is geen consequentie van ons belijden in de wezensgelijkheid van den Zoon aan den Vader, het is op de Schriften gegrond. De Schriften leeren ons deze dingen nadrukkelijk en ons belijden wil niet anders zijn dan een „registreeren" van het Woord Gods.

Verwerpt alzoo Heering het getuigenis der Schriften, dat Christus de waarachtige, natuurlijke Zoon Gods is, laij wil ook niet weten van de verzoening door het Lam Gods, dat Zichzelf gegeven heeft tot een betaling voor onze zonden.

Hoe, vraagt men weer verwonderd? Hoe kan hij dat doen? Hij staat toch op den grondslag van het Evangelie en het is toch helderder dan het licht, dat het Evangelie alzoo leert. Dat komt hier uit voort, omdat Heering meent, dat bij „de vorming van „evangelische" dogmata, die als openbaringswaarheid gelden, steeds hetzelfde procédé gevolgd wordt (natuurlijk, zoo voegt hij er bij, ter goeder trouw):

1. Enkele teksten (die soms niet eens in het Nieuwe Testament een centrale plaats bekleeden) worden uitgekozen en als de essentiëele uitspraken voorgesteld.

2. Met andersluidende teksten wordt geen rekening gehouden.

3. Van deze uitgekozen teksten wordt een bepaalde verklaring gegeven, die niet altijd overeenkomt met de eigenlijke beteekenis.

4. Op dit fundament wordt speculatief verder gebouwd.

5. Het aldus ontstane bouwwerk wordt als conform met het Evangelie, dus als credendum (wat geloofd moet worden) aangewezen."")

Zoo is het ook gegaan met de leer der verzoening. Enkele teksten in het Nieuwe Testament zijn aangegrepen, één gedachtenstroom van Paulus is vastgehouden. Paulus zou twee gedachtenstroomen gehad hebben, een juridische, verzoening is er, omdat Christus' werk toegerekend wordt en een myslische, er zou verzoening zijn door ons één-zijn met Christus, — en alle andere uitspraken werden verwrongen naar den uitleg van die bepaalde teksten. „Dat deze leer van den zoendood niet aangemerkt mag worden als „de leer van het Evangelie" blijkt niet alleen uit de Handelingen der Apostelen (vergelijk de redevoeringen van Paulus en Stefanus, die hierover volkomen zwijgen), maar ook uit laet feit, dat deze theorie op de oudste Christenschrijvers na die van het Nieuwe Testament (Ignatius, Justinus Martyr, Clemens Alexandrinus, Origenes) niet veel invloed heeft gehad, ook al wordt evenals in Handelmgen, Jesaja 53 menigmaal aangehaald." «a)

Neen, we danken deze leer niet aan het Nieuwe Testament, maar aan Irenaeus en aan Augustinus, van wien de Westersche kerk het beste in haar, maar ook het slechtste in haar heeft. En Anselmus van Canterbury heeft deze leer uitgewerkt en op de spits gedreven. Helaas heeft Luther de lijn van Irenaeus, Augustinus en Anselmus doorgetrokken en natuurlijk deed Calvijn dat ook. Hoe zou het ook anders kunnen? Zou een jurist niet gevoelen voor een leer, waarin zoo juridisch geredeneerd wordt: de straf op de zonde moet voldaan worden. En die straf is, waar zonde zoo verschrikkelijk is, enorm zwaar. Alleen een allesovertreffende prestatie kan voldoening geven. Christus kon die geven, waar Hij tevens was de Zoon van God. En Zijn verdienste wordt ons toegerekend en dat is onze zaligheid.

Heering kan dit niet aanvaarden. Het Evangelie leert volgens hem anders. De synoptische evangeliën leeren, dat er verzoening is door berouw, berouw is de grond vor > Gods vergeving. „Dit is een kostbaar stuk Evangelie, worstelend in het beste van het Oud«A^, Testament: Gods vergiffenis, rechtvaardiging, veiioening, op grond van 'smenschen berouw en' Zijn genade."') Maar de leer van den zoendood! Zeven redenen verhinderen hem die te aajA'aarden: Ie Haar onkritische houding- tegeao-^"'* de bijbelsche gegevens inzake de historische ^^itelijkheden. 2e. Haar historisch-realistische opvatting omtrent den zondeval van den „eersten" en het herstel door den „tweeden" mensch. 3e. Haar steunen op de incamatieleer met haar denkbeelden van prae-existentie, wonderbare geboorte enz. 4. Haar al te mcnschelijk-ralioneele beschouwing omtrent de eenige wijze, waarop God verzoend kan worden. 5e. De juridische en magische wijze, waarop Christus' lijden en sterven den mensch ten goede komt en zijn schuld elimineert. 6e. de drastisch-mythologische voorstellingen bij velen, ook de allergrootsten, der aanhangers dezer verzoeningsleer omtrent het schaakmat zetten van den duivel. 7e. De willekeurige wijze, waarop het Nieuwe Testament wordt gebruikt en uitgelegd, en waarop het resultaat voor „het Evangelie" wordt uitgegeven." ^)

Na deze afwijzing vindt Heering nog vele waardeerende woorden voor de waarheid, die achter haar staat. Hij weet, dat de zondeschuld zeer groot is en dat daarom vergiffenis noodzakelijk is. Het Kruis kan hij niet missen. Hij heeft te veel geleerd bij Paulus van zonde en genade, van gevangenschap in de schuld en van bevrijding, om zonder het kruis verder te kunnen gaan. Dat kruis is voor hem daad en offer Gods, rechtstreeksche openbaring van de liefde Gods. God staat af het liefste, wat Hij heeft. Het is een daad van opperste ver­ zoeningskracht. Het treft de wereld met een' onwedersprekelijk oordeel: zij heeft eens Gods Zoon veroordeeld en zij zou het telkens weer doen, maar in dit oordeel is de genade en in het kruis breidt Christus „in Godsgebaar de armen uit". „Endoor dat kruis, door het offer van Zijn „ZOON" heeft Hij in beginsel de macht van de wereld gebroken en zal Hij haar verder breken." „In dit teeken zult gij overwinnen". „Want dan staat gij m de zondebrekende en bevrijdende kracht des kruises, welke is: de kracht van God almachtig."s)

Maar het is niet plaatsvervangend en schulddelgend, zooals de belijdenis het ons leert. Wij mogen niet pleiten op eens anders offer, maar wel pleiten op Gods liefde, die in haar groote offergave aan het Kruis openbaar werd en den God-vijandigen mensch met Hem verzoende.

Maar hoe mooi de woorden zijn, het Lam Gods wordt verworpen. En waarom? Zie de zeven redenen. Heermg kan zijn gedachten niet gevangen geven onder het Woord Gods. De autonomie zijns geloofs verhindert hem het gansche Woord te aanvaarden. Hij kiest uit, wat Evangelie is en het Evangelie is voor hem nu eenmaal zoo niet. Wie kan hier nog spreken van een brug tusschen Gereformeerde en Vrijzinnige opvattingen? De vrijzinnige opvattingen van Heering zien er veel Christelijker uit dan die van de linksche modernen, maar principieel gezien is er geen verscliil. De autonomie des geloofs overheerscht. En de oude moderne leer der liefde Gods met haar beroep op Lucas 15 en dergel. plaatsen komt ons tegen in een niet eens nieuw kleed.


1) II, pag. 152.

2) II, pag. 156, 157. 3) II, pag. 149. 4) II, pag. 156. 5) II, pag. 155.

6) II, pag. 158. 6a) II, pag. 167. 7) II, pag. 161. 8) II, pag. 170, 171.

9) n, pag. 176.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juli 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juli 1938

De Reformatie | 8 Pagina's