GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wedergeboren.

In „De Wekker" wordt een bespreking gegeven van „Om Sions Wil". We lezen o.m.:

Toch begrijp ik niet goed, wat in het eerste nummer van den derden jaargang te lezen is „want wij gaan er niet van uit, dat het kind door den doop weder geboren wordt, maar dat het wedergeboren i s en den doop ontvangt tot versterking, van hetgeen de Heilige Geest geschonken heeft".

Dat is toch niet naar luid der Gereformeerde belijdenis? De vijf stellingen hebben vroeger een ander geluid laten hooren.

Wij voor ons gaan noch van het ééne, noch van het andere uit.

Een Ulrumsch veldwachter naar Amsterdam.

We hebben pas gehoord van uit Oss naar elders verplaatste ambtenaren. Ds J. D. Boerkoel is voor verdere verplaatsing. Men leze volgenden „niet verzonden brief", dien hij publiceerde in „Watergraafsmeersche Kerkbode":

Edelachtbare Heeren,

Het is al eenige jaren geleden, dat ik, zelfs meer dan éénmaal, in de pers, die mij ten dienste staat: de „Watergraafsmeersche Kerkbode", een poging heb gewaagd om te prikkelen tot een actie, die zich zou moeten keeren tegen het luidkeels venten op den Zondag.

Ik meende, dat er in onze stad genoeg en voldoendkrachtige organisaties werkzaam zijn, vooral op sociaal terrein, in wier bemoeienis een dergelijke actie zou kunnen worden betrokken, zonder dat zij de grenzen van de in haar statuten omschreven doelstelling zouden behoeven te overschrijden.

Wel is dit luidruchtig venten slechts een der vele vormen, waar i n het Christelijk karakter van den Zondag wordt geschonden, maar het is een van de ergerlijkste tevens.

En ik houd mij overtuigd, dat een actie daartegen, van welke zijde ook ondernomen, instemming zou vinden bij talloozen, die niet gerekend willen worden tot een der Christelijke gemeenschappen te behooren.

De vele ingezonden stukken, die periodiek in de 427 niet-christelijke bladen verschijnen, laten daaromtrent geen twijfel bestaan.

Vervolgens:

Mijn artikeltjes, enkele jaren geleden^ hebben niet het minste succes geresulteerd. Ik heb tenminste niet vernomen, dat eenige organisatie deze koe eens bij de horens pakte en voor een actie medewerking zocht, ook bij breedere groepen.

Maar nu is, sedert korten tijd, de hoop bij mij aangewakkerd, dat er toch wel eens een einde aan den gesignaleerden wantoestand zou kunnen komen.

In het hooge Noorden van ons land brak licht door.

Het zal ook Uw aandacht niet ontgaan zijn, dat een veldwachter van Ulrum een proces-verbaal wegens overtreding van de Zondagwet heeft opgemaakt tegen den Gereformeerden predikant aldaar, omdat deze op den Hemelvaartsdag met een machine zijn grastapijt soigneerde.

Het geval schijnt den kantonrechter van Groningen wel eenigermate in verlegenheid te hebben gebracht. Want toen de predikant, bij zijn verantwoording, uitsprak, dat hij een eventueele veroordeeling stuitend onrechtvaardig zou vinden, omdat, niet op een Christelijken feestdag, maar op Zondagen, de Zondagswet op tal van plaatsen wel veel erger overtreden wordt, en hij dit met enkele voorbeelden wilde aantoonen, klopte de kantonrechter dit betoog af met de aanmerking, dat hij slechts het concrete geval te beoordeelen had.

Maar dit geding heeft niettemin verhelderend gewerkt.

Er werd namelijk een juist onderscheid gemaakt tusschen arbeid en werk. In de Christelijke ethiipk wordt deze onderscheiding geleerd. Arbeid is: ingespannen bezig zijn met het doel om daardoor iets te verdienen. Maar werk beteekent vaak: afleiding.

De predikant nu verdedigde zich met de verklaring, dat hij geen arbeid had verricht, om b.v. de kosten van een tuinman uit te sparen. Hij had, na des ochtends gepreekt te hebben, zichzelf op den verderen vrijen dag wat afleiding en ontspanning willen bezorgen; en hij vergeleek zijn tuin werk met het maken van toilet, wanneer men uitgaat; wie dit zou doen voor een open raam, dus aan den publieken weg, zou zich daarmee niet bekeurenswaardig maken, evenmin als de dame, die 's Zondags voor het raam wat zit te hand werken.

De kantonrechter stelde daartegenover echter, dat, al had de predikant dan geen arbeid verricht, maar slechts werk gedaan, dit werk dan toch gepaard was gegaan met lawaai; zoo'n grasmachine loopt allerminst geruischloos.

Al werd de aangeklaagde tenslotte vrijgesproken, de beschuldiging werd wettelijk bewezen geacht. Maar zijn vergrijp was vrij onschuldig; hij werd niet gestraft.

En nu kom ik tot U, edelachtbare heeren, met dit verzoek: zoudt ge niet kunnen bevorderen, dat deze veldwachter naar Amsterdam wordt overgeplaatst

Allicht komt dit verzoek u ietwat vreemd voor. H kan u bekend zijn, dat wij, Gereformeerden, aan de veldwacht van Ulrum nu juist niet de prettigste herinneringen bewaren. In 1834 en daarna had zij het vooral op den predikant, die daar ter plaatse de Gereformeerde belijdenis voorstond, begrepen. Maar dat is ruim honderd jaar geleden; en zoo partijdig is in onzen tegenwoordigen rechtsstaat de politie nergens meer.

Deze veldwachter blijkt een man te zijn, die de Zondagswet goed kent, en er ernst mee maakt, haar te handhaven.

En wanneer hij hier zou worden gedetacheerd, zou hem alleen Zondagsdienst kunnen worden opgedragen; hij zou het daarmee drukker hebben dan een andere politiedienaar gedurende de geheele week.

Want uitgaande van de overwegingen, die hij van den kantonrechter te Groningen hoorde, dat werk op een feestdag door lawaai al tot overtreding van de Zondagswet gestempeld wordt, zou hij tegen allen, die op Zondag arbeid met lawaai verrichten, procesverbaal kunnen opmaken, en er zeker van kunnen zijn, dat de kantonrechter niet alleen de overtreding vaststellen, maar voor die overtreding ook straf opleggen zou.

Wat toch al die venters op den rustdag verrichten, moet niet als werk, maar als arbeid gekwalificeerd worden; arbeid aan den openbaren weg. En nog wel een arbeid, die met zeer hinderlijk lawaai gepaard gaat.

Nu zult u hiertegen opmerken, dat de stedelijke verordeningen, waarvoor de oude Zondagswet ruimte laat, het luidkeels venten met geringe etenswaren toestaan, en dus zij, die van die concessie gebruik maken, niet Iri overtreding zijn.

Maar tegen het instandhouden van al zulke uitzonderingsbepalingen valt toch ernstig bezwaar in te brengen.

Ten eerste zijn zij met geest en bedoeling van de nog altoos geldende wet in strijd.

Ten tweede, doet het steeds zonderling aan, dat plaatselijke verordeningen ter nadere uitlegging of beperking van de Zondagswet, altijd strekking blijken te bezitten, om aan de Zondagsrust nadeel toe te brengen. Als, om een voorbeeld te noemen, de raad van de gemeente Harderwijk, of die van Huizen, de haven op den Zondag ontoegankelijk verklaart voor passagiersbooten, omdat de bevolking, hoe gastvrij overigens ook, van een dergelijk massaal bezoek van vreemdelingen op den Zondag niet gediend is, dan wordt een dergelijk gemeenteraadsbesluit vernietigd als in strijd met het algemeen belang. Wekt dit niet evenzeer verbazing, als dat omgekeerd besluiten van een gemeenteraad, waarbij de Zondagsrust mag worden verjaagd, onaangevochten blijven?

Ten derde moeten de consideransen van den Groninger kantonrechter toch meer dan plaatselijke beteekenis hebben; en dan staat het vast, dat het arbeidverrichten met lawaai, in casu het luidkeels venten, naar de interpretatie der Zondagswet door een rechter, niet bestaanbaar is met de huidige Zondagswet.

Het optreden van Ulrums veldwachter, wanneer

428 Amsterdam eens met zijn arbeid kennis maakte, zou kunnen leiden tot bezinning en herziening.

Die hoop gaf mij mijn verzoek in de pen. Mocht Uw college, ook zonder daartoe dien veldwachter in Amsterdam te benoemen, in de overwegingen van den kantonrechter te Groningen aanleiding vinden, om althans aan dezen eenen ten hemel schreeuwenden toestand een einde te doen komen, en ons te bevrijden van dit lawaai der venters op Zondag, dan zou dat aan duizenden vreugd en voldoening schenken en niet het minst aan

Uwer Edelachtbaren gehoorzamen onderdaan,

J. D. B.

We kunnen er zoo in komen. Maar de wegen der officiëele gerechtigheid zijn soms wonderlijk.

Klagen „in commissie”.

On'der het opschrift „Klachten over een Bidstond" schreef Prof. Hepp in „Credo" '(29 Juli '38):

De klachten, welke mij over den jongsten Bidstond voor de Vrije Universiteit bereiken, kan ik niet alle afzonderlijk beantwoorden.

Zelf kon ik tot mijn grooten spijt de Universiteitsdagen niet bijwonen.

En nu is het waarlijk göen wantrouwen jegens mijn correspondenten, als ik - schrijf, dat ik hun klachten niet kan controleeren.

Dat zou noodig zijn om een publiek oordeel te vellen.

Ik zou alleen den dringenden raad , wiUen gelren: maakt bij de vele kwesties, welke wij hebben, er geen van dezen aard bij.

Zou de voorganger in die ure des gebeds minder gelukkig zijn geweest, vergeeft en vergeet het.

Men scheppe zich over de mogelijkheid van precedenten geen zorgen.

De blijdsohap over het welslagen dier dagien overstemme alles.

In „Pro Ecclesia" schrijft de heer A'. Janlse over dit „model van Heppiaanscbe 'polemiek'" het volgende :

't Stukje begint met een opzienbarend opischrift. Een bidstond is zulk een kiesche en teere zaak — het moet wei iets erg-s zijn als daar k 1 a c 'ht e n over gepubliceerd worden in de pers. Als wij tezamen ons : voor den Heere gesteld hebben om Hem te smeeken voor de nooden van de Vrije Universiteit, dan past het toch niet om enkele weken daarna den voorganger ipubliekelijk aan te klagen, tenzij het een allerbelangrijkste zaak betreft, die niet dan tot schade van de V. U. kan verzwegen worden.

In dat geval blijft publieke klacht natuurlijk uiterste middel mogelijk. als

Toch is dan wel de bespreking van een en ander met den broeder-voorganger in kwestie eisch van "• rechtvaardigheid en ridderlijkheid. Er kon een verte gissing in 't spel .zijn. Men kan toch moeilijk aanva.nemien, dat degenen, die als (voorgangers voor zulk een ure zijn gevraagd, niet van gansoher harte naar liun beste vermogen den nood van de V. U. zouden behartigen bij den Heere.

Dus.... 't opschrift maakt een sensationeelen indruk. Is 't zoo ver gekomen, dat men zelfs over den Bidstond voor de V. U. klachten van di'en aard moet publiceeren?

Er komt nog iets bij. Deze klachten „bereikten" Prof. Hepp. Dus niet de klager's, die aanwezig waren, maar hun advocaat treedt op in deze ernstige zaak. Dus geen klacht van iemand tegen iemand, maar van „Credo" tegen den voorganger op den laatsten V.U.-bidstond. Hier moeten Directeuren van de iV.U. aan te pas komen. MinsDens moet deze aanklacht in het publiek, bij monde van Prof. Hepp, toch onderzocht worden.

Temeer, daar de stroom van klachten zoo groot moet zijn, dat Prof. Hepp ze niet „alle" afzonderlijk kon beantwoorden. „Alle".... 't waren er misschien wel drie! En in zulke ernstige zaken schrijft Prof. Hepp niet 'graag „vele" brieven.

Daarom maar liever de klachten gepiibliceerd! „Credo" is wel gewillig om het op te nemen.

Evenwel.... voorzichtig aan. Men moest eens bewiJs' vragen, dat er te klagen viel.

En dan keert de man, die de Machten publiceert en daarmee den goeden naam van den voorganger geheimzinnig publiek aanrandt, zich tegen.... zijn scribenten. Met een zalvend gezicht naar zijn broeder, dien hij meteen publiekelijk aanklaagt en met e'en [fcnipoogje naar de klagers, die nu verder zich mogen schuilhouden, heet het: ik kan uw klachten niet controleeren, weest u als 't u blieft niet boos op mij.

En dan toch gretig publiceeren! Prof. Hepp ?

Is dat onverhoord oordeelen en achterklap verder brengen, of niet ?

Ach neen, beweert de p' u b 1 i c e e r e n d e Prof., ik durf niet oordeelen in het publiek.

• Zooais de achterklapper zei: „menschen miji bereikten klachten, dat Jan een dief is —• maar i k weet het niet hoor". En toen de politie kwam had bij het „maar gehoord.... hij wist het niet". Maar ondertusschen vertelt hij verder: Jan is een dief.., klachten gekomen.... vele klachten.... niet te controleeren.... zelf niet bij. geweest. En zoo doet het verhaal zijn werk wel.

Voor 't geval dat iemand (bijv. de verklaagde voorbidder, die in 't heiligste vuur voor de eere Gods op 'het terrein der wetenschap kon aangetast zijn) voor 't geval dat iemand deze publicatie eens ernstig zou onderhanden nem'en, komt nu de groote zalfpot voor den dag.

Maakt er geen kwestie van, menschen! We hebben er al zooveel.

En „Credo" is o zoo goedertieren en gematigd. Och wat, al „zou" de voorganger in die beilige „ure"! „minder gelukkig" zijn geweest.... vergeeft dat - den stakkerd — en vergeet het. Ik zal het ondertusschen wel eens overal vertellen.

„Credo" zal helpen vergeven door dit te publiceeren, zoo dat alle Credo-getrouwen het mogen mede vergeven met hunnen Redacteur.

Een argeloos lezer vraagt: „Als „Credo" wou vergeven, kon bij 't dan niet beter in de pen houden? Temeer, daar hij met vergeven, zelfs wil vergeten".

Wie niet argeloos is, lees het volgende :

„Jan is een dief — tenminste vele klachten —• evenwel ik weet het niet hoor — maar, ik zal het effies in de krant zetten en.... erbij zetten, dat wij het vergeven en Ivergeten! Daar kunnen ze ons net niks voor doen en 't is dan toch gezeid."

Maar.... als die kerel er zoo „genadig" afkomt met zulk een heerlijk gezalfd-vergevend-teeder-broederlijk-stukkie in de krant.... zal de man er dan geen plezier in krijgen en nog weer eens meer zoo iets doen? Zall hier, met deze „gratie" van den advocaat der verklagers, geen precedent geschapen zijn? Zou hij 't niet weer doen.... als hij 't tenminste gedaan heeft ?

Och, lieve menschen wees niet in zorg dat Jan' wéér stelen zal (als hij het tenminste gedaan heeft, ik weet bet niet, ik zette het maar als vermoedelijk in de krant) — weest niet bezorgd, voorstanders van de V.U. — de blijdschap om den goeden gang ivan zaken in den winkel waar Jan even kwam stelen (als het tenminste waar is) overstenune alles.

Al mijne lezers weest blijde met mij' — en ook Jan, gij' dief, wat is uw du-bbdltje dat u stal (als u tenminlste stal, ik kan het niet controleeren) bij de vele guldens inliomst in de laden — Jan, ik vergeef het je —• en ik ben niet bezorgd, dat je 't nóg eens zult doen. Hé Jan? 't Beste hoor! U ziet ik ben vergevensgezind en wil alles vergeten, wat ik bij dezen meteen publiceer, tegelijk met de algemeene kennisgeving van de aanklacht. De menschen weten dan meteen dat ik „genadig" ben.

Zulk een adverteeren van klachten zonder eenige verantwoordelijkheid ivoor de Redactie — en zulk een zalvende vergevingsgezindheid zijn af te bidden gelijk 'de kussen der haters.

Is daar nu niets tegen te doen?

AJs de voorgangers op den Bidstond voor de V.U. op 'die manier mogen aangeta!st worden in de pers, wie is er dan nog veilig - in onze kerken?

En wat is er tegen 'deze vergevende goedheid te doen ?

Hier is een mond, gladder dan boter, maar een hart vol krijg, 'hier zijn woorden zachter dan olie, maar meteen wonden als bloote zwaarden. En hier is helaas al meer dan één precedent geschapen, door- 'dat .vroegere 'dergelijke „klachten-in-commissJe" ongestraft zijn bedreven.

Ds Veldkamp kan nu weer den gladden mond prijzen om zijn zoetigheid en degenen, die hier psalm 55 mogen nabidden bestraffen met een: „waar moet het heen".

Het wordt tijd, dat ons volk begrijpt, dat de Vrije Universiteit door het hier gesignaleerde geschrijf van Prof. Hepp niet wordt gediend. De V. U. zou goed doen, als ze zich óók in dit concrete geval openlijk losmaakte van dezen tpenvoerder. Want het zou jammer zijn, als de indruk gevestigd werd, dat ook nu de hulp van een bidder-spreker wel gevraagd werd, maar dat voor een spreker het risico niettemin bleef 'bestaan, 'dat elk woord, dat bij loslsen indruk enkelen niet beviel, een onsmakelijk gebaar als dit de plaats 'der dankbetuiging kon innemen. Juist dezer dagen kwam me een circulaire onder de oogen, waarin de secretaris van het Provinciaal Comité van Drienthe aan de leden der regeilingscommissie V.U.-dagen 1938 o.m. het volgende meldt:

iNa afloop ivan denf ontmoetingsavond op 13 Juli gaf een Drentsche Broeder zich spontaan op als lid, terwijl den volgenden dag een 'der Drenteche leden zijn contributie van ƒ 25.— tot ƒ 50.—' verhoogde.

„Toevallig" ontmoette ik nu 'dezen „Dientschen Broeder"; bij vertelde mij, dat alleen onder indruk van den bidstond, waarin Ds B. A. Bos te Assen wals voorgegaan, bijl zich als lid had aangemeld.

DB Bos is de eenige niet, die welkom is in 'de verleening van hulp, maar die, als bij enkele dingen zegt, waarvan sommigen niet gediend schijnen' te zijn, zóó „beloond" worden.

Het is grof, maar het' werkt op den duur alvereChts. Laat men dat begrijpen, opdat de ondragelijke gestes van enkele pen-voerders niet langer de V.U. schaden, al meenen ze ook, haar te helpen.

„Vergeven" 'en vergeten!

Laat men eerst b e w ij z e n, dat er iets te vergeven valt! Het insinueeren moet maar eens uit zijn!

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 augustus 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 augustus 1938

De Reformatie | 8 Pagina's