GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

OPVOEDING EN ONDERWIJS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OPVOEDING EN ONDERWIJS

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een nieuw pleidooi voor „de” vereenvoudigde spelling.

IV.

In ons vorig artikel concludeerden we, dat de taalbeschouwing, - waaruit de Vereenvoudigingstheorie leeft, niet in hai'monie is te brengen met de gedachtenwereld der H. Schrift. Dat het evenmin aangaat deze theorie bij te vallen met negeering van de diepere beginselen, waaruit ze is gegroeid.

We keercn nog eenmaal terug! tot hel; artikel van den Heer Buitendijk.

Als hij uiteenzet, dat er eerder taal gesproken dan geschreven werd, naar Scheppingsordinantie, dan zal het wel niemand invallen hem dit te ontstrijden. Alleen maar: tijdrekenkundige prioriteit is geheel iets anders dan «en „primaat"! Als hij er tegen opkomt, dat de spreektaal zich zou moeten richten naar de geschreven taal, heeft hij van ons geen tegenspraak te wachten. Daarentegen achten we zijn conclusie, dat de geschreven taal - vrijwel uitsluitend haar norm moet zoeken in het „Algemeen Beschaafd" geheel len al onjuist. Zulk een „primaat" van de giesproken taal - vindt allerminst steun in het voorlal'gaan der gesproken taal. Ze past in den ge^diachtengang van Hermann Paul en zijn geestver­

wanten. Hoewel zelfs Paul de zelfstandigheid der schrijftaal zoo weinig prijsgeeft, dat hij een doorgaande stilistische tegenstelling tusschen gespro^ ken en geschreven taal aanvaardt (410).

Door het geloof zien wij, weer geheel anders dan Paul, in de schrijftaal één van de middelen waardoor God de gezonken, zich steeds weer deelende en spUtsende taal opheft en samenbindt. Zij in het bijzonder kan èn voorwerp èn instrument worden van een intensieve taalcultuur. Veel beier dan dit in de omgangstaal mogelijk is, kan in haar zich kristalliseer en het heerlijkste, dat God den menschen te kennen en te beleven schenkt. Als dit nog bewijs behoeft, neme men eens de poëzie van Daiite of Bildcrdijk, Groen's proza, of een met zorg gesUleerden modernen roman en beproeve dien over te brengen in „levendte omgangstaal" of Algemeen Beschaafd. Het wordt een litteraire moord.

Daarmede is de omgangstaal allerminst op zij geschoven. Integendeel, ze ontving van God een eigen plaats, eigen waardigheid, eigen normen ook. Het is mede dank zij haar, dat de htteraire taal zich telkens verjeugdigt, zooals zij op haar beurt slechts tot haar schade aan den louterenden invloed der schrijftaal zich onttrekt.

Of men met deze gedachten niet hopeloos achteraan komt? Toch niet. Een moderner taalwetenschap dan die van Paul, Wundt, Jespersen komt van sommige consequenties hunner theorieën terug. Men leze Overdiep's protesten tegen de aangematigde rechten van het Algemeen Beschaafd in zijn Stilistische Grammatica van het moderne Nederlandsch. O Of anders het Handbuch der erklarenden Syntax van W. Havers. 2) Liet de plaatsruimte het toe, dan zouden we gaarne laten zien, hoe juist hij het onderscheiden karakter van gesproken en geschreven taal weer tot zijn recht doet komen.

Hiei-mede konden we volstaan, ware het niet, dat de Heer B. nog eenige argumenten had te berde gebracht, die, van eenigszüis anderen aard', niet onbesproken mogen blijven. Ze komen hierop neer: als gij, anti-vereenvoudigers, ons wijst op de zeer uitnemende beteekenis der Heilige Schrift, dan willen wij van die beteekenis niets afdoen, maar meenen, dat het hier aankomt op het ontstaan dier Schrift.

Immers hieel de Bijbel is vol van het spreken Gods, van het „er zij hcht" tot „zie, ik kom haasrtelijk". Ja, ook de teboekstelling geschiedde door het gesproken Woord van God', die door Zijn apostelen en profeten spreekt.

Maar dan vooral: de Heiland bediende zich tijrdens Zijn omwandeling op aarde niet van de boekentaal, het Hebreeuwsch, doch van het Arameesclo, de gewone omgangstaal. Zooals later apostelen en evangehsten niet den geschreven cultuurtaalvorm zullen kiezen voor hun opteekening van het Goddelijk Woord, maar de levende omgangisitaal der koinè.

Aldus de heer Buitendijk. Deze zijn argumenten hebben, naar het ons voorkomt, weinig bewijskracht. Dat er in de Heilige Schrift zeer dikwijls sprake is van het spreken Gods, is volkomen juist, doch bewijst niets tegen de bijzondere beteekenis van het schrift len van het geschreven Woord. Natuurlijk, als de Heere aan één persoon Zijn gedachten toevertrouwt, iser gewoonlijk geen reden om niet het onmiddellijk contact te leggen van het spreken. Hij sprak tot Mozes „gelijk een man met zijn vriend spreekt". Iets anders is evenwel, of dit „spreken" Gods een mededeelen door klanken is geweest. Hij behoeft geen omweg, noch dien van klank, noch dien van letterteeken. „Hij, de Heere, kan natuurlijk ook zonder gebruik te maken van luchtlriüing, gehoorvlies en gehoorzenuwen, rechtstreeks, in den meest volsfcrekten zm, een aandoening in ons bewustzijn teweegbrengen, waar^ door in ons bewustzijn inkomt, wat Hij, de Heere^ er in wilde brengen. Hij, God de Heere, kan düs tot •een mensch spreken, binnen in zijn hart, zoodat, , gesteld, iemand ware stokdoof, hij toch het spreken des Heeren zou kunnen hooren." ^)

Ziük een spreken kan dan ook niet aangevoerd worden ten gunste der „taal-is-klank"-theorie. Daarentegen breekt deze theorie stuk op wat onze Vaderen noemden de „necessitas Sacrae Scrlpturae", de noodzakelijkheid der Heiüge Schrift.

Kuyper besluit zijn paragraaf D e F o r m a (Sacrae Scripturac) in de Dictaten Dogmatiek *) met de woorden: „Daarom moet naar waarheid gezegd worden, dat de 'éyyQaqjog Aóyog (het geschreven Woordi) boven den Aóyqi ayQaq^cp (het ongeschreven Woord) bijna in alle opzichten uitsteekt, en dat het menschelijk schrift in de opteekening van het Woordi Gods zijn hoogste doel heeft bereikt." Hij denkt daarbij, blijkens de toelichting, aan de „eeuwigheid, objectiviteit, zekerheid, alomtegenwoordigheid", die het woord aan het schrift ontleent.

Nu kunnen auditorium en werkingssfeer van het geschreven woord zich haast tot in het onmetelijke uitzetten, beide naar ruimte en tijd. Dit, gevoegd bij de bijzondere omstandigheden die èn het ontstaan èn het verstaan van het geschrevene plegen te begunstigen, stelt het aldus gecondenseerde woord (we spreken in het algemeen) hooger eischen, zooals het zijn uitdrukkingsmogelijkheden zeer aanzienlijk verruimt. Wat dan, bij voortschrijdende cultuur, een schrijftaal in het leven roept met eigen cachet èn normen.

Wat voorts het Arameesch spreken van onzen Heiland betreft: wat dit met de beweerde normativiteit van het Algemeen Beschaafd zou hebben

uit te staan, is moeilijk in te zien. Als Zijn woorden ons in het Arameesch waren overgeleverd!, viel daarover althans te praten. Daarentegen is het van beteekenis, dat het spreken van dien Heere Christus, zooals het ons uit d© Evangeliën kenbaar wordt, 'dikwijls een plechtig-dichterlijken klank heeft, dien we bij d=e gewone omgangstaal Zijner dagen niet mogen ondterstellen.

Ten slotte nog de koinè, waarin het Nieuwe Testament tot ons komt. Deze gelijk te stellen met onze omgangstaal is, naar onze meening, om meer dan één reden niet geoorloofd. Al dadelijk niet, om dte groote stilistische en grammatische verschillen tusschen de voortbrengselen der koinè-litteratüur. Er zijn zonder twijfel genoeg populair en zelfs vulgair gestelde koinè^documenten. Maar evenzeer bestaat er een meer litterair gekleurdi Hellenistisch Grieksch. Ook het Nieuw© Testament toont aanzienlijke stilistische verschillen. Niet licht zal iemand den brief aan de Hebreen als een staal van toenmalige omgangstaal beschouwen. Hier is taal kunst te genieten.

Maar dan verder is de taalkundige situatie dier dagen met de huidige eenvoudig niet te vergelijken. Alexander's imperialisme dwingt het Grieksch, dat wereldtaal gaat worden, tot een abnormale aanpassing, nivelleering, uitzettingsvermogen. Wat zulk een afstand schept tusschen de zich vormende gesproken taal en het in dte boeken der klassieke litteratum- belichaamd Attisch, dat dit laatste taaieigen nauwlijks in aanmerking kwam voor de verbreiding der nieuwe leer onder hen tot wie Apostelen en Evangelisten zich richtten. Zuiver Attisch sclirijven was een zaak van studie. Moeilijk kan men zich het Evangelie dtenken in zulk een kunstmatig broeikas-idioom. In de koinè zelf ontwikkelt zich een wijze van schrijven, die nu eens heel dicht bij de volkstaal staat, dan weer meer nadert tot de taal der geletterden.

Vooral ondter invloed' van Deissmann is al te veel de taal van het Nieuwe Testament het stempel van alledaagschheid opgedrukt. Deze eenzijdigheid verliest, gelukkig, terrein.

Hoofdzaak is evenwel, dat de toenmalige ontwikkeling der gebeurtenissen niet toelaat het schriftelijk koinè-gebruik op één lijn te stellen met het thans schrijven van een praatstijl-Nedferlandsch.

De Heilige Schrift levert, naar onze overtuiging, den Vereenvoudlgers voor hun theorie niet één dieugdelijk argument.


1) Zwolle, 1937, Inleiding. 2) Heidelberg, 1931.

3) Dr A. Kuyper, Het Werk van den H. Geest, A'dam 1888, p. 94. Vgl. ook Dr G. Ch. Aalders, Gesch. v. d. O. T. Godsopenb. in B ij b e 1 s c h H a n d b.. Kampen, 1935, I pg. 216, (doch zie eveneens pg. 209). 4) Dl. II, Locus de S. S. I, cap. 1 § 3.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 november 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

OPVOEDING EN ONDERWIJS

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 november 1938

De Reformatie | 8 Pagina's