GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Het Eoninkrülc Gods en de Koninkrijken der aarde."') (Art. 36.)

I.

„Verbond en Koninkrijk."

De verhouding •"an Kerk en Staat is nog een vraagsüik. En een vraagstuk dat ten volle onze belangstelling verdient. Het vraagstuk bestaat in de praktijk en waarlijk niet alleen buiten de grenzen van ons land. Al zou dat op zich zelf reeds voldoende reden zijn er ons mee bezig te houden. Echter het probleem bestaat nog evengoed in ons land. Wat betreft de kerkelijke belijdenis, legt de voortdurende stroom van litteratuur, w.o-. b.v. een brochure als die van Dr van Lonkhuyzen uit eigen kring 2), getuigenis laf van bet bestaan van bet probleem, terwijl op politiek teirrein de hoofdar^ Ükelen in „De Standaard" in den laatsten Ujd') het bewijs leveren.

Op dit punt gaan niet alleen Roomsche en pro^ testantsch-christelijke politieke partijen uiteen ^ maar ook ligt hier verschil tussdien die protesilantsch-christelijke partijen ondetrling. Men zal zeker bij het debat over *dit punt niet kumien zeggen, dat.'t over een futiliteit gaat, 'die weinig praatisclie beteekenis heeft.

Het is reeds zonder- meer duidelijk dat we dit probleem niet zonder meer naar bet politieke terrein verwijzen. Een redeneering als: „politiek is de zaak niet opgelost, maar als kerk hebben we ons standpunt bepaald", met.een verwijzing naar 'art. 36, houdt geen steek. Niet alleen is art. 36 gewijzigd (en was dus blijkbaar niet af), maar ook, er zullen er onder ons niet veel zijn, die moenen dat na de wijziging van 1905, waarbij één zinsnede zonder meer weggelaten is, dat art. 36 wel af is, het standpunt van de kerk in deze kwestie is bepaald. Ik verwees al naar Van Lonkhuyzen, die, naar ik meen, terecht bezwaren tegen deze redactiewijziging inbrengt. En in de 'erkenning van het ATaagstuk staat hij zeker niet alleen. Ik zou nog lj: unnen wijzen op wat Ds Popma in zijn referaat over de „Hedendaagsche vragen over de Algemeene Genade" schreef.*)

Ban — men kan niet zeggen: „Nu ja, 't vraagt stuk is wel niet door- en uit-gedacht", en we zijn er niet mee klaar — maar piractiscla hebben we de oplossing toch gevonden met „een vrijte Kerk in een vTijen Staat". Allereerst moet daartegenover zeker de vraag gesteld of we wel een af do enden praetischen regel kumaen hebben, , als 't vraagstuk niet is doorgedacht. Maar bovendien is in dit speciale geval de practiscbe regel zeker niet afdoende. Wie immers den praetischen megel „een vrije kerk in een vrijen staat" goed aanziet, moet opmerken dat hier wel ke'rk en staat van elkaar worden losgemaakt, maar daarmee wordt dan ook over de positieve verhouiding van kerlc en staat nog niets gezegd Anders gezegd: onze practiscbe regel stelt vast dat er ©en afstand is, maar regelt de verhouding van de twee grootheden aan weerszijden van dien afstand niet.

Het vraagstuk van de verhouding van kerk en staat, dat ik wil bespreken, heb ik in den titel aangeduid als de verhouding van het Koninkrijik Gods en de aardsche koninkrijken. "Van deze op^ zettelijke verandering zal ik in de ee^rste plaats rekenschap hebben te geven. Daarna zal ik, omdat de kwesüe van art. 36 niet te verstaan is zondeir het historisch verband eenigszins te kennen, de voorgeschiedenis van art. 36 in korte trekken moeten toelichten. Waarna we in de derde plaats de aangebrachte of voorgestelde wijzigingen van art. 36 kunnen nagaan, om tenslotte de verhouding uit de Sclirift te zien en te trachten enkele practiscbe richtlijnen te trekken.

De omzetting van het vraagstuk over de verhouding van kerk en Staat in het vraagstuk over de verhoaiding van het Koninkrijk Gods en de aardsche k o n i n k r ij' k e n, is meer dan een kwestie van woorden. Met deze omzetting doen we, meen ik een belangrijken stap in de richting van een eventueele oplossing. Deze belangrijkheidi wettigt even breeder op deze omzetting in te gaan.

Er is reden om in plaats van: de kerk, te spreiken van: bet Koninkrijk Gods. Daarvoor is allöreerst een principieele redien. Deze reden is, kort omschreven, dat m de Schrift het Koninkrijli Gods totaal iets anders is dan de kerk. Nu staat de zaak zóó, dat onder ons geen welomschreven definitie van het Koninkrijk Gods bestaat. Onder eenige reserve zou ik het Koninkrijk Gods als volgt willen omschrijven: Het Koninkrijk Gods is het herstel van de heer schap pi ij' Gods in den, van Hem afgevallen, kosmos.

Echter liggen in ons dagelijksch spraakgebruik do begrippen kerk en Koninkrijk Gods vlak bij elkaar. Onder arbeid in het Koninkrijk Gods ver^staan we allereerst 't werk van zending en evangelisatie, misschien 't werk op sociaal terrein i— maar in elk geval verstaan we er onder een werk dat in meer of minder nauw verband staat met (de kerk en vatten we het op als een, min of meer bepaald, DEEL van heel ons werk dat we op aarde doen.

Nu heeft ook Ds Popma in zijh referaat op dat onderscheid tusschen kerk en Koninkrijk Gods gewezen. Hij erkent dat ondersclieid als zóó belangrijk, dat hij oordeelt, dat de Vraag naar de verhouding van de christelijke overheid en het Koninkrijk Gods pas beantwoord kan worden „als breeder gehandeld is over kerk (als instituut en organisme) en Koninkrijk Gods" ^). Het spijt mij dat hij' daarbij geen aandacht schonk aan wat ik juist over dit punt in mijii 'dissertatie schreef^) — omdat ik nu van zij'n ongetwijfeld opbouwende critiek geen gebruik kan maken. Ik houdi nu uit zij'n opmerking niet meer over dan dat O'ok hij 't onderscheid van kerk en Koninkrij'k Gods erkent en dan nog wel als zeer belangrijk.

Voor ik verder ga, dien ik nu eerst de boveta gegeven definitie van het Koninkrijk Gods, uit de Schrift gevonden, nader tO'e te lichten en 't verschil tusschen deze omschrij'ving en ons spraakgebruik aan te geven. Ds de Graaf heeft in z'n referaat over het Koninkrijk Gods voor de Calvinislische Studientenbeweging') gew'ezeri op' de verhouding van Verbond en Koninkrijk. De redéneering van De Graaf komt hie'rop neer: Verbond en Koninkrijk omvatten dezelfde kringen. Met Verbond wordt die kring in het Oude, met Koninkrij'k in het Nieuwe Testam'ent aangeduid. Bij Verbond staat meer de gemeenschap met God op den voorigrond', bij Koninkrijk de heersobappdj' van God over den mensch. In Gen. 1 wordt ons 'tKoninlilrijk geopenbaard, en in Gen. 2 't Verbond. En dan zegt hij: „We mogen nooit vergeten dat achter Gen. 2, Gen. 1 staat. Te zij'ner tijd mo'ct het KOH ninkrijk naar voren komen." *)

In dezelfde richting (heerschappij' in 't Nieuwe Testament voor gemeenschap in 'tOudte) wijst ook de onderscheiding in beteekenis van 't woord voor Verbond in het Oude Testament (Beritli) en het Nieuwe Testament (dlathefce). ; Prof. Grosheide zegt daarvan in zijin „Kommentaar op MatÜreus" ^): „In het oudtestamentisch woord staat meer het dipleurisch karakt'ör op den voorgrond, in het nieuwtestamentisch meer bet mono'pleurisdi karakter."

In mijii dissertatie hebi ik dezelfde punten onderzocht op de brieven van Paulus. Wanneer ik •me ook in 't vervolg voor de Schrift bo't de brieh ven van Paulus beperk, is dat om p'ersoonlij'ke redenen. Te zijner tijd hoop ik 't onderzoek van do Schrift op dit pimt uit te breiden. Voorloopig is deze beperking ook geen bezwaar, o-mdat een bepaald onderdeel van de Schrift niet met 't geheel van de Schrift in strijd zal zijn.

Wat nu mijn eigen onderzoek inzake dit punt betreft, wijs ik allereerst op 1 Kor. 6. Paulus spreekt daar over het al of niet beërven van het Koninkrijk. Tegenover vs. 11a, dat spreekt van het niet beërven van het Koninkrij'k, verwachten we in VS. 11b iets over het wei-beërven. In plaats daarvan spreekt de apostel ovör den doop, als 'toeken des Verbonds. Wanneer Paulus dus wil spreken over het deelbebben aan het koninkrijk!, kan hij; 'dat blijkbaar 'doen door te spreken over bet behooren tot het Verbond.

In idit licht is 't van beteekenis dat Paulus in Kol. 4:11, sprekende over de Joden van wien er 'twee medearbeiders zijh in het Koninkrijk, in dat verband de Joden aanduidt met den term „uit de besnijdenis". Krachtens de besnijdenis mocht Van alle Joden verwacht, dat ze m'edearbieiders in het Koninkrijk zouden zijn. Weer dus 't verband tusschen Verbond (besnij'denis) en Koninkrijk, dat op de gelijkheid van de twee kringen (Verbond en Koninkrijk) duidt.

Blijkens Ef. 2:11—18 is het biu-gerscliap van het Koninkrijk nu niet meer (dius Vroeger wel), beperkt tot 't volk des Verbonds. De kring van burgers was dus de kring van het Verbond.

En tenslotte, in Rom. 4:10b, 11, wordt de besnijdenis, het zegel des Verbonds; , als bet zegel der gerechtigheid 'des geloofs genoemd. (Overgenomen is deze uitdrukking in ons doopsformulier, waar in 't verband ook sprake is van het KoninkL rijk.) En deze gerechtigheid is, juist blijkens di© eerste hoofdstukken van den brief aan de Romeinen, bij' Paulus een synoniem van het Koninkrijk. Dan heet 't zegel van bet Verbond hier 't zegel van 't Koninkrijk.

We mogen ook uit de brieven van Paulus concludeeren, dat Verbond en Koninkrijk dezelfde groot-

heidl aanduiden met verschillenden naam en onder verschillend aspect.

Tegenover deze overeenkomst van Veirbond en Koninkrijk is het verschil des te opvallendör. Ik noemde dat reeds: Verbond is het wooird voor het Oude Testament, Koninkrijk voor het Nieuwe Testament. Bij' Verbond ligt meer nadruk op de ge> imeenschap (van God met den mensch), bij' Koninkrijk op de heerschappij (van God over den mensch). Het Verbond beteekent dat God met den imensch in gemeenschap treedt, en in dien weg komt God weer tot heerschappij' ovör den mensch. (En wordt die heerschappij ook door den mensch lerkend.) En nu gezien in het raam van de geschiedenis der Godsopenbaring de periode van het Koninkrijk volgt oip de periode van het Verbond, kunnen we zeggen: Het Verbond der genade 'heeft als doel het Koninkrijk der genade op te richten. Dat doel heeft de predildng van het Verbond nu nog.

Adam's breken van het Verbond is het ontikennen van Gods heerschappij'. God geeft dan den kosmos over aan den satan. Satan is de vorst der wanorde — dat breekt in alles de orde Gods in den kosmos af. In Christus herstelt God de gemeenschap met den mensch — en daarin met den kosmos. De breuk tusschen God en den kos^ mos loopt over den mensch, maar het he'rstel van de breuk ook, in den Middelaar. De Vleeschwoir^ ding des Woords is een zeer belangrijk moment in het herstel der gemeensahap'. Het heet dan ook dat 't Koninkrijk nabij gekomen is. Nabij — 't IS er dus nog niet. Als Christus in Zij'n offdr de gemeenschap hersteld heeft en na Zijb opstanding is opgeklommen tot Gods troon — dan is het Koninkrijk er. Nog altijd regeert Christus, uit den lliemel, door Zijn Geest opi de aarde', met het Woord. En herstelt daarin de gemeenschapi met het doel het Koninkrijk Gods tot de volkomenheid te brengen, die het na den jongsten dag hebben zal.

We kunnen nu betreffende de vergelijking van Verbond en Koninkrijk in de brieven van Paulus tot een conclusie komen. Het Koninkrijk is het herstellen van de heerschappij' Gods in den kos'imos door Christus. Dat doel wo'rdt bereikt door 't herstel van het Verbond. Maa'r nu heeft ook 't Koninkrijk dezelfde grenzen als 't Verbond. Het Verbond belooft den mensch Gods gemeenschap in heel zijn leven. En het Koninkrijk cisc'ht van den mensch de erkenning van Gods heerschappij' in heel het leven. De eisoh van het Koninkrij'k geldt niet alleen voor „geestelijken arbeid", maar ai'beid in het Koninkrij'k Gods is arbeid in het gansche leven, verricht in de erkenning van Christus' Koningschap. Niet een deel van onzen larbeid', maar al onze arbeid is, zóó verricht, arbeid in het Koninkrij'k Gods.


1) We herinneren — zulks ter voorkoming van overhaaste conclusies — aan den door onze Redactie voor hoofdartikelen steeds gehandhaafden, en in het openingsnummer van ons blad aanstonds v.ooropgeplaatsten regel, dat meer dan eén reformatorische strooming aan het woord zou kunnen komen. — Redactie.

2) Dr J. V. Lonkhuyzen. De blijvende Schriftuurlijke grondgedachte van art. 36 onzer geloofsbelijdenis. Wever, Franeker. 1939.

3) Men zie, vooral „De Standaard" van Zaterdag 3 Juni

'l) S. J. Popma. Hedendaagsche Vragen aangaande de Algemeene Genade. (Publicaties van de Reunisten-organisatie van N. D. D. D. No. 11.)

5) Popma. Vragen aangaande de Algemeene Genade, p. 20.

6) Het Koninkrijk Gods bij Paulus.

7) S. G. de Graaf. Het Koninkrijk Gods. (Uitgave van Calv. Stud. Bew. 1936.)

8) De Graaf. Kon. Gods, p. 16, 17.

9) Dr F. W. Grosheide. Kommentaar op Mattheus, p. 317.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 augustus 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 augustus 1939

De Reformatie | 8 Pagina's