GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Het koninkrijk Gods en de koninkrijken der aarde.” (Art. 36.)

V.

Neflerland theologiscli en BOlitiek in de I6e Eeuw.

De fouten van de bestaande gegeven uitwerldng van de verhouding van Kerk en Staat zijn in het vorvolg zeer me'rlsbaar. Zij liebben ook invloed geoefend op de oorspronkelijke fo'rmuleering van art. 36. Niet alleen op deze wij.ze dat de grondgedachte ligt achter alle gereformeerde confessies, waarmee rekening gehouden werd bij de ops telling der Nederlandsche Geloofsbelijdenis. Maar ook zóó dat de geest der Nederlandsche getreformeerden, in plaats van zich tegen deze fouten te verzetten, ook zelf door dezelfde instelling blijkt beheerscht te worden. Daarom schreef ik in het vorige artikel van directen en indirecten invloed.

Wanneer we dan eerst de Vraag stellen wat de Nederlandsche Gereformeerde Theologie zegt over het "Koninkrijk Gods, dan ligt het voor de hand, dat we eerst de Synopsis Pm-ows Theologiae van do professoren Polyande^r, Rivetus, Walaeus en Thysius opslaan. Dat is het compendium der gereformeerde Dogmatiek uit de 16e Eeuw. De oogst is hier echter gerüig. God heet Koning der Koningen, i) In disputatio 26 over het ambt vaii Christus is alleen sprake van een regeering van Christus over de Kerk en een Koninkrijk van God of Christus wordt hieir niet genoemd. ; Men schijnt de onderscheiding van Ivoning en Hoofd niet gezien to hebben. ^) Even raken we het punt in kwestie, als van Christus, die middellijk de Zijnen regeert, gezegd wordt, dat Hij de Zijhen beschermt door „politicam piorum magistratuum administratio- Inem" s) (door politiek bestuur van vrome magistraten). Wel blijkt er een macht van Christus te zijn Ijuiten de Kerk, met name over de vijan- 'den*), maar toch wordt in de disputatio over Christus, het Hoofd van de Kerk, het Koninlirijk uitdrukkelijk beperkt tot de Kerk. 5) In de disputaüo' over de politieke magistraat; schijnt een breediere opvatting van het Koninkrijk naair voren te zullen komen. Maar aanstonds wordt dit imperium beperkt tot de overheid in verwijzing naar Rom. 13.6) In de disputatio over het eeuwige leven «n den eeuwigen dood is sprake van het Koninkrijk in den zin van rijk der Hemelen, synonieiro ïnet eeiiwig' leven.')

In dezelfde lijn ligt wat Voetius geschreven heeft over het Koninkrijk Gods. In zijn catecliisatie op den Catechismus*') schrijft hij over het Koninkrijk (= de absolute macht en autoriteit die God over de dingen heeft) en onderscheidt in een algemeen en een bijzonder Rijk (Rijk van macht — Rijk van genade).

Over het komen van het Koninlcrijk zegt liij: Dat Rijk komt „als er een gemeente komt, waar ze niet was"... „wanneer de hooge overheid door haar macht en autoriteit den waren goidsdienst begint te handhaven en den dienaren der Kerk volle vrijheid te geven om naar de wetten rsm. Christus Zijn geloovigcn te regeeren." Dat sluit vrijwel aan bij de gedachten van de Synopsis, maar het merkwaardige is, dat hier het v^erband tusschen Kerk en Staat zóó gelegd wordt, dat de hooge overheid een factor wordt in het komen van het Koninkrijk (= Kerk). Hier is het Roomsche standpunt op de gereformeeirde omstandigheden overgebracht. Formeel is de verhouding van Kerk en overheid dezelfde als voor de Reformatie.

Toch is dit ook weer niet de cenige houding Van Voetius. Immers in de Politica Ecclesiastica heeft hij met instemming, een onder hem verdedigde, verhandeling van G. Castaers uit 1670 opgenomen. De vraagstelling luidt: Quaeritur: An Christo qua mediatori regniim, a regno quod ei quod aeterno Dei Filio Patri coaequali competit distinctum competat? ») Kort gezegd, of Cliristus' Rijk als Middelaar moet onderscheiden van Christus' Rijk als eeuwige Zoon. Weer wordt de overheid als een factor in de komst van het Koninkrijk gewaardeerd: „Nos non negare Magistratum suas m aedir licanda ecclesiam partes habere". Toch concludeert Castaers fen met hem Voetius): Magistratus nee qua talis, neque Christianus neque christiano—magistratus, Christo Mediatori et eius in terris vicarius suljordinatur". De overheid is noch als zoo^ danig, noch als christen, noch als christelijke overheid den Christus den Middelaar en aan Zijn plaatsvervanger op aarde onderworpen.

Wc merken hier duidelijk de tendenz burgerlijli en kerkelijk terrein te scheiden. En in zooverre kunnen we zeggen, dat Voetius hier het beginsel van souvereiniteit in eigen kring (Calvijn, zie bij Dooyeweerd) wil doorvoeren. We herkennen do onderscheiding van Calvijn: Christus in dienst van God als Schepper (algemeene genade) en Christvxs m dienst van God als Hersdrepper (bijzondere genade). Hier wordt de onderscheiding echter verder doorgevoerd tot Christus als eeuwige Zoon en als Middelaai-. Schriftuurlijk is de onderscheiding Koninkrijk en Kerk, Koiung en Hoofd. Maar in beide gevallen is Christus Middelaar, de Ambtsdrager. (Efeze 1 en Kol. 1.) Zoo zien we Voetius pogen tot een oplossing te komen en het goede beginsel verder door te voeren. Bij idit pogen is hij echter in zooverre te ver gegaan en verdwaald, als hij de onderscheicUng eeuwige Zoon en Middelaar hier invoert, die de Schrift in dezen juist niet maakt.

Bij Voetius zien we dus twee onderscheidingen: Rijk van Macht; Rijk van Genade en Rijk van den eeuwigen Zoon en Rijk van den Middelaar. Deze twee onderscheidingen, die oorspronkelijk los van elkaar staan — zijn later bijv. bij B. de Moor tot één onderscheiding geworden: Het Rijk van den Zoon is 't Rijk van macht — 't Rijk van den Middelaar is 't Rijk van genade. i°)

't Is zeker merkwaardig, dat Coccejus in dit koor een eigen geluid laat hooren. ") We vinden bij hem de gedachten van Calvijn en de Synopsis, maar hij ziet ook de breedere beteekenis van het Koninkrijk Gods. De eigenlijke zetel der Heerschappij Gods is de menschelijke geest („Hoc est regis pialatium"). Ook de dingen der natuur gehoorzamen God maar niet met overleg en vrijwillig. „Regnum est uM est obedientia amoris". ('t Rijk is waar de gehoorzaamheid der liefde is). Tegenover de zonde openr baarde zich de weersproken Heerschappij Gods in 't vestigen van een nieuw rijk voor zichzelf, opdat het niet zou schijnen alsof het mensche)lijke tevergeefsch geschapen was. i^) Over het Koninkrijk hebben we hier een breedere opvatting, maar een uitwerking daarvan van het punt dat ons nu bezig houdt, vond ik daarin niet.

Heb ik daarmee den stand van deze kwestie in de Nederlandsche Gereformeerde Theologie laten zien uit den tijd (of kort daarna), waarin art. 36 - werd opgesteld, in de practiscbe politiek blijkt dezelfde geest te heerschen. We behoeven ons maar het conflict van den Prins van Oranje met Datheen te herinneren, om daarin ©en juist inzicht te krijgen. De Prins staat het principe van souvereiniteit in eigen kring vodr. Datheen wil

den Staat binden aan één Kerk — anders gezegd, wil, dat de Staat zicli zal uitspreken over de Kel-k. Dan krijgen we het omgekeerde van Rome. Daar is de Staat ondergeschikt aan de Kerk, doordien de Kerk bepaalt, hoe de Staat zijn zal. Schijnbaar bepaalt hier de Staat hoe de Kerk zijn zal (welke Kerk de ware is), maal' aangezien de Staat daartoe altijd de Kerk noodig heeft is dit ook niet meer dan schijn. De gevestigde Kerk gaat nu den Staat gebruiken als instantie om zich te handhaven en zelfs om het offensief te openen tegen andere kerken en secten. ^^)

Janse geeft daarvan de voorbeelden in zijn brochure „Burgerlijke of Kerkelijke politiek". In December 1566 besloot een synode, dat de predikanten gelden zullen verzamelen en regelingen zullen treffen tot gewapend verzet. ^^} Hier doet de Kerk, wat de taak is van de overheid. Zoo kwam het tot den beeldenstorm en Ada den beeldenstorm tot de vervolgingen. In 1566 mochten de predikan, ten vrij prediken in elke stad. Maa; r ze moesten eerst den eed afleggen, dat zij zich in politieke zaken aan de overheid zouden onderwerpen. Daar^ aan hielden zij zich echter niet. i^) De troepen door de Kerk bijeengebracht worden afgeslacht. ^'^) Toen de Prins in Antwerpen voor het overschot van dat legertje, aaiagevuld met verloopen landvolk en plunderaars, de poorten van de stad liet sluiten, schold men hem voor een verrader — en werd zelfs op hem geschoten. De' overheid, dienaresse Gods, de Kerk ten goede, werd daar bijna vermoord. 1') Dat verzet in de stad tegen het bestuur Van den Prins duurde drie dagen lang, en dat terwijl men vrijheid van godsdienstoefening had, als Gereformeerden naast de Roomschen. Datheen wil de Roomschen geen plaats gunnen — de Prins wil, naar de overheidstaak, recht doen. Dathoen sdheldt op den preekstoel den Prins uit voor een onge^ loovige, die om God noch religie gaf, maar „van den Staet en 't nut zijn afgod maeckte". i') En als Datheen dan loopt aan den leiband van den volksmenner Hembyze in Gent, gebeurt het veTschrik!kelijke. Hembyze gaat met Parma onderhandelen en verraadt de stad. Zoo heeft de fout van Datheen ernstige gevolgen: Gent viel en de kerken in Vlaanderen werden verwoest. ^^} Diatheen's werk in Vlaanderen was kerkverwoestend, doordat zijn overtreden van Gods ordinantiën voor de Kerk, meteen de burgerlijke vrijheden heeft aangörand. 2°)

Terwijl men dus noch in de Theologie, noch in de practische politiek den weg wist mat de verliouding van Kerk en Staat, kwam het tot de officiëele kerkelijke fixeering van het standpunt in art. 36. Geen wonder, dat, nu de zaken zóó stonden, uit art. 36 niemand nog den weg weet. De fout van Augustinus na zijn uitbreiding in de Middeleeuwen — voor een belangrijk deel gecorrigeerd door Calvijn — deed zijn uiüxde in onze geloofsbelijdenis. Hier werkt het gebrek van de positieve uitwerking van Calvijn's goede beginsel in de theologie, üi de politiek en ook in de belijdenis na. Men ziet wel, dat hier de verhouding te regelen is, maar men kon de regeling zelf ervan nog niet aan. Lees zoo eens de bekende zinsnede uit ai-t. 36, waar staat, dat de taak der overheid is „de hand te houden aan den heüigen fcerkendienst, [om te weren en uit te roeien elke afgoderij en valschen godsdienst, om het IJijk van den Antichrist te gronde te werpen] en het Koninkrijk van Jezus Christus te vorderen, het woord des evangelies overal te doen prediken, opdat God van, een iegelijk geëerd en gediend worde, gelijk Hij in Zijn Woord gebiedt."

De in 1905 geschrapte zinsnede zette ik tusschen haken. In die zinsnede wordt de overheid' bevolen voor de kerk op te treden en heerscht dus practisch de Kerk over de overheid. Zooals het daaï* stond, is het vrijwel het standpunt van Datlieen. Maar wat er staan bleef is al even Vreemd: de hand houden aan deii kerkedienst en de predildng Van het Evangelie tot geloof en bekeering, de dienst des Woords dus, de ambtelijke taak der Kerk, wordt hier aan de overheid oj)gedragen.

De verwarring, die in de Theologie en in de politiek bestond, is in het belijdenis-artikel ingedragen. Dat deze verwarring bestond, na zooveel leeuwen dat de fout van Augustinus in 'tRoomscbe systeem heerschte en dat men na de correctie van Calvijn, niet aanstonds den weg vond (te meer omdat die weg minder zuiver was uitgestippeld), is geen wonder. Maar dat die verwarring nog bestaat in onze belijdenis, nu 3 eeuwen later — en dat we blijkbaar den moed opgegeven hebben deze verhouding naar de Sclnift te regelen, is zeker een ernstige fout. 't Wordt tijd de Schrift te gaan verstaan.


1) Synopsis purosis theologiae (ed. Bavinck), p. 58.

2) Synopsis, p. 260.

3) Synopsis, p. 261.

4) Synopsis, p. 261.

5) Synopsis, p. 447. .._.._...

6) Synopsis, p. 609.

7) Synopsis, p. 662, 663.

8) G. Voetius. Catechisatie om den Heidelb. Catech. Uitg. Pouderoyen 1662 (uitg. Kuyper), p. 1138—1152.

9) G. Voetius. Politica Ecclesiastica IV, p. 825—832.

10) B. de Moor. Commentarius perpetuus in Marckii Compendium (Leiden 1761—71—90), III, p. 1113.

11) Weisz. Die Idee des R. S., p. 40. „Panegyricus de regno Dei" van Coccejus.

12) Coccejus. Panegyricus (Opera Omnia) Amsterdam 1701. Vin, p. 23.

13) A. Janse. Burgerlijke of kerkelijke politiek (Aalten 1932), p. 17, 24, 25, 33.

14) Dr Th. Ruys. Petrus Dathenus, p. 66.

15) Janse. Burgerlijke of kerkelijke politiek, p. 35. Ruys, p. 67—71.

16) Groen. Handboek Vad. Gesch., p. 125.

-' 17) Janse, p. 37.

18) De Wilde. Om de Vrijheid. (A. R. Staatkunde, Ie Jaargang; p, 315, 316.) (Brochure, p. 27, 28.)

19) De Wilde, p. 317, 320. (Brochure, p. 29, 32.)

20) Janse, p. 39.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 september 1939

De Reformatie | 8 Pagina's