GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De navolging van Christus.

IV. (Slot.)

ZoO' is er dus alles aan gelegen, dat we om Christus na te volgen ons vetvoegen bij Christus als degene, die ons van Godswege is aangewezen als Profeet en Koning. Wij hebben dan bij Hem op school te gaan, we hebben bij Hem onze orders te halen, ons onder Zijn commandoi te stellen. En als we dan bij Hem komen en vragen: Heere, wat wilt Gij, dat ik doen zal, dan geeft Hij •de bevelen door van God, die toch altijd het oippercommando blijft behouden. Dus gaat Hij leeren en bevelen, en Zijn lessen zijn niet licht al is Zijn last niet zwaar.

Zijn lessen zijn niet licht, neen, want wel zijn ze maar kort, doch al de Schriften, van God ingegeven, nuttig tot leering en onderwijzing en wederlegging, zijn daarin verwerkt en tot uitdrukking gebracht. Op school bij Hem moeten we het Nieuwe Testament bestudeeren met het Oude ernaast, moeten we het Oude exegetiseeren, gebruik makend van het Nieuwe.

Toch is Zijn last niet zwaar. Want Hij heeft heel dat gebod lalen zelten in het derde stuk van den Catechismus, het stuk der dankbaairheid. En als Opperzangmeester laat Hij dan al Zijn leerlingen, volgelingen, vrienden of hoc Hij ze ook noemt, omdat ze doen, wat Hij hun gebiedt, zingen die langste van alle Psalmen, Psalm 119, waarin ze haast maar niet uitgezongen kunnen komen over het vermaak, dat ze hebben in de wet, in het onderwijs der wet, in dien grooten Onderwijzer der wet en in God, Die wet en Onderwijzer gegeven heeft.

Ze volgen Hem dan overal. Ze doen met lust en liefde wat Hij hun geboden heeft in de huiskamer len in de slaapkamer, aan het front en in de fabriek, met de pen en met den stofdoek in de hand. Ze blijven Hem overal en in alle omstandigheden trouw aanhangen, hoezeer ook allerlei macht hen van Christus als Leidsman tracht af te trekken.

Dit laatste verdient wel aparte aandacht.

Christus heeft telkens weer erop gewezen, dat van Zijn volgelingen zware strijd wordt gevergd om te volharden in de navolging. Want, wie bij Hem op school gaat, krijgt lessen te hooren en te leeren, die zeer aanstootelijk zijn, voor het zondige vleesch. Als profeet toch onderwijst Christus aangaande Z ij n p r i e s t e r 1 ij k e ambtsbediening. Maar snijdt Hij dat tliema aan, dan antwoordt Zijn gevolg oogenblikkelijk: „deze rede is hard, wie kan ze hooren? " Geen wonder, want ze is zeer fnuikend voor allen eigenwaan. De Joden hebben zich er dan ook zeer aan geërgerd. Zij, het zaad Abrahams, weigerden zich dergelijke dingen te laten zeggen. Het vleesch zou niets te roemen houden, gaven ze geloovig gehoor aan, dien Proffeet, hun vleesclielijke verwachting zou niet in vervulling gaan bij het zich stellen onder dien Leidsman. Daar gingen ze weg van achter Hem •om straks te roepen: „weg met Hem!" En vergeten we daarbij niet, dat bij een andere gelegenheid Peti-iis ook in oppositie gekomen is toen Christus hen begon te bewijzen, begon aan te Iconen, dat Hij moest lijden en sterven en opgewekt worden. O ja, het was wel goed bedoeld, maar toch geheel en al door het zondige vleesch geïnspireerd, toen hij klaar stond met zijn: Heere wees U genadig, dat zal U geenszins geschieden. Door Zijn onderwijs wil Christus ons de dingen, 'die Gods zijn, steeds laten bedenken en dat is alleen mogelijk door te gelooven. ZoO' lang nu, en dat geldt voor geheel deze bedeeling, ongeloovighcid steeds den kop opsteekt en vleesclielijke overleggingen zich zoo stellen tegen het onderwijs van Jezus Christus, zoo lang is er ook geneigdheid en dies gevaar dat we van Christus als Profeet zullen wegloopen en den grooten verleider, den duivel gaan volgen, die zijn leugen-evangelie stelt tegenover het woord der waarheid en der wijsheid van onzen hoogsten Profeet en Leeraar.

De situatie, waarin de volgelingen van Jezus Christus zich bevinden, wordt scherpi geteekend in het Spreukenboek.

In Hoofdstuk 9 lezen we eerst, hoe de „opperste Wijsheid" haarhuis heeft gebouwd, hoe ze noodigt op de tinnen van de hoogten der stad: „Wie is onwijs, hij keere zich herwaarts!"

Maar in het vervolg wordt gezegd, dat de Opperste Wijsheid in haar werk wordt tegengestaan. Zij heeft een concurrente. Want we lezen VS 13 v.v.: „Vrouw dwaasheid is hartstochtelijk, en die hoegenaamd niets weet, en zij heetft zich geplaatst aan den ingang van haar huis, op een stoel, hoog boven de stad, < ym te roepen tot lien die hun weg gaan, die hun pad recht voor ziclS uit bewandelen"-enz. (Vert.'Mt M. J. van Lennep, naar Delilzsch).

De eene „slraatpredikster" vindt dus de andere tegenover zich. Daarbij is het voordeel voor „vrouw dwaasheid", dat zij een evangelie predikt, dat geheel naar de begeerte van het zondige vleesch is. In dat leugen-^evangelie wordt de mensch aangespoord te leven naar de zondige aandrift van het mensclielijk hart. Was nu het gevolg van de Opperste Wijsheid immuun voor die prediking, dan was er geen gevaar. Maar waar die volgelingen belijden, dat het vleesch niet ophoudt hen aan te vechten, daar moet, gelijk Christus dat ook doet, de navolging van Christus worden gepredikt als gepaard gaande met veel strijd. Dit temeer, omdat ons in de Schrift wordt gezegd', dat het verloop van de laatste periode van de wereldgeschiedenis dusdanig zijn zal, dat de geloofsbelijdenis der volgelingen Christi steeds meer aperte dwaasheid schijnen zal. Immers zal uit de volkerenzee (Openb. 13) vportkomen de antichrist, die de prediking van „vrouw dwaasheid" door den valschen profeet zal laten verkondigen op de meest aanlokkelijke en zinnenverrukkende wijs, welke prediking dan bovendien nog zal worden bekrachtigd door het verrichten van adem-benemende wonderen en teekenen def leugen „naar de werking des Satans". M, eer nog: het wordt dan ook een prediking „met de stok achter de deur". Ze zal dan niet maar gegeven worden in den vorm van een vriendelijk noodigenden oproep, maar het karakter vaii een ultimatum dragen. Zij, die het willen houden bij de reine leer van den Hoogsten Profeet en Leeraar, die naar het gebod van Jezus Christus, Dien zij als hun Koning erkennen, willen blijven handelen, zullen die trouw moeten bekoopen met den dood. Als dan de kerk verstrooid, verjaagd moet zuchten, als dan de doode lichamen van de navolgers van Christus zullen liggen op de straten der groote stad, hoe zwaar zal het dan niet zijn in de navolging van Christus te volharden.

De zoo uiterst deplorabele toestand van de kerk schijnt dan Christus' koningschapj Zijn macht en trouw wel ten eenenmale te weel-spreken. Welk een zwarigheden voor de navolgers van Christus! Niet zonder reden schrijft Johannes, aan het eind gekomen van het eerste tafereel: „Hier is de lijdzaamheid en het geloof der heiligen". In de bakende Korte Verklaring schrijft Prof. Greijdanus van deze woorden: „dat het voor de heiligen, d.i. geloovigen, dan in bizondere mate aankomen zal op volharding en geloof, opdat zij niet bezwijken". Van degenen, die ook in die uiterste aanvechting trouw gebleven zijn in de navolging van Christus zegt Johannes op een andere plaats: Dezen zijn het, die het Lam volgen, waar hiet ook henengaat (Openb. 14:4). Opnieuw citeer ik Prof. Greijdanus: „Dat hebben zij gedaan op aarde. Was dat in ontbering, smaad, lijden, dood', zij weken niet van het Lam terag, maar bleven het getrouw volgen, alles verwerpelijk achtende, om maar de gemeenschap des Lams te mogen deelachtig zijn.

Volgen is dus hier ook: gelrouw vasthouden aan het Woord van den Heere Christus en Zijn gebod doen, wat daar ook aan verbonden is.

Nu is 'dit Schriftgegeven vooral ook hierom belangrijk, omdat nu duidelijk aan het licht treedt, dat ontberingen lijden, gesmaad worden, gedood' worden niet de navolging zelf zijn, maar aan die navolging, die dus zelf iets anders isi, verbonden kan worden. Zooals dat trouwens ook duidelijk! gezegd wordt door Christus zelf in Matth. 16: 24. Dit is echter lang niet altijd in het oog gehouden en daardoor zijn velen op een dwaalspoor geraakt. Werd de navolging geïdentificeerd met die of een bepaalde bij-kom stigheid, dan zijn hart en zinnen niet meer gevangen door den oproep toit navolging, maar bevangen met het ideaal van een soort nabootsing. Onmiskenbaar heeft ook Thomas a Kempis b.v. dit ideaal voor oogen gestaan. En velen hebben de door hem geïntïoduoeerde gedachte geaccepteerd en overgenomeni. Tegenwoordig wordt die gedachte nog steeds weer gepropageerd door vrijzinnigen e.d., wier woord door de radio ook in onze huizen en tot onze ooren doorklinkt. We worden dan eigenlijk aangemaand, een soort „leven van Jezus" te leven of te beleven.

Maar deze gedachte, zoo onteerend voor Christus zelf, moet onverbiddelijk den pas afgesneden. Het is een o n m o g e l ij k en tegelijk g o d d e l o Oi s ondernemen,

O n m o g e 1 ij k, want er is maar één Middelaar Gods en der mensch en, de mensch Jezus Cliristusi. (1 Tim. 2:5). Maar één! — en dat enkele feit ireeds

sluit alle mogelijklieid om een „leven van Jezus" te leven, uit. De gedachte daaraan kan alleen bij dien menscli opkomen en post vatten, die geen oog heeft voor de gansch eenige en apaïte positie van Jezus Christus.

Maar dan moet ook alle poging in die richting worden gestempeld als g o d d e 1 o o s. Door al die nabootsers wordt Christus dan op het hevigst miskend en smaadhcid aangedaan.

Misschien zal iemand meenen, dat de gedachte aan imitatie toch wel steun vindt in het woord vaia Pelrus: „Maar indien gij, het goede doende en lijdende, verdragen zult, is dat genade bij God. Want daartoe werdt gij geroepen, omdat ook Christus voor u geleden heeft, u een voorbeeld nalatende, opdat gij in Zijn voetsporen zoudt volgen." (1 Petr. 2:20 en 21, vert. Pfrof. Greijdanus).

Maar, nauwkeurig bezien, ontneemt deze Schriftplaats juist allen grond aan eenig imitatic4deaal.

Allereerst wijst Prof. Greijdanus bij de bespreking van deze plaats erop, dat niemand hier lezen mag, dat het lijden zelf als voorbeeld moet worden nagestreefd. Want „dat lijden van Christus was een lijden lot de verzoening en wegneming van onze zondeschuld".

Vervolgens: „Maar dat doet hieraan niet tekort, dat de wijze van Zijn lijden aan de geloovigen doet zien, op welke wijze, zij datgene, wat hun onrechtvaardig wordt aangedaan, behooren te verdragen. Over die w ij z e van daaronder te verkeer en, gaat het hier." (Spatièering, door mij, J. K.).

ISTii heb ik er reeds op gewezen, dat Christus in Zijn prediking de zaak van de navolging Gods lieeft behartigd. Niet maal' door die ons voor te houden als Mozes, die de wet gegeven heeft, maaj- •ook en bovenal, want daarin is Hij juist de meerdere van Mozes, door zelf de onberispelijke navolger Gods te zijn. Hij was zelf immers „geworden onder de wet", opdat Hij, die wet niet maaipredikend, maar die ook volbrengend, de Leidsman onzer zaligheid zijn zou. In dat zelfde wetsspoor, waarin Hij wandelde, hebben wij nu te wandelen uit dankbaarheid.

En daarin is Hij ons zeker ten voorbeeld. Daarom wordt in Helw. 12 Christus genoemd degene, die ons „in het geloof voorging, die het tolt zijn hoogtepunt bracht." (vert. Prof. Grosheide).

Maar dat heeft niets met imitatie te maken. Al zijn we allen gehouden de wet te doen, dat wil geenszins zeggen, dat we elkander moeten trachten te imiteeren.

Om het belang der zaak gebruik ik een voorbeeld.

Een soldaat ontvangt orders van een officier. Die officier wordt zelf weer gecommandeerd door een generaal. Nu kan ongetwijfeld de gehoorzaamheid van den officier aan den generaal, ten voorbeeld strekken voor den soldaat. Neemt hij dien officier tot voorbeeld, dan zal hij de ontvangen orders slipt uitvoeren. Maar dan gaat hij zich niet als officier aanstellen of gedragen. De g e h o o r- zaamheid van den officier kan alleen tot voorbeeld zijn.

Zoo is Christus' doen en laten voor ons geen voorbeeld, maar de gehoorzaamheid, die Hij aan God steeds heeft betoond.

Houden we dat in het oog, dan weten we ook raad met de reeds geciteerde Schriftplaatsen, waarin sprake is van navolging van Paulus of van Abraham. Er is geen sprake van, dat we daarin een poging zouden moeten zien om Christus als Leidsman te verdringen. Paulus zelf zegt het immers zoo: „Wordt mijn navolgers, gelijk ook ik Christus (navolg)". (Vert. Prof. Grosheide).

Prof. Grosheide zegt van deze woorden: „In zijn leven toont de Apostel, wat Christus van de Zijnen vraagt. Daarom alleen kan hij zeggen: wordt mijn navolgers.

Zooals dus Christus in Zijn oproep tot navolging in feite ons navolgers Gods wil doen zijn, zoo wil Paulus door zijn vermaning de gemeente te Corinthe Christus doen navolgen.

Jezus, zingen de menschen, Jezus, 'k wil U ned'rig volgen, waar Uw hand mij henenleidt. Zij en wij zullen dat niet vermogen te doen dan wanneer we in Hem gelooven. Hem erkennen als den Christus, den van God verordineerden en gezalfden Profeet en Priester en Koning.

Hij is het licht der wereld: wie Hem volgt, zal in de duisternis niet wandelen, maar zal het licht des levens hebben.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 december 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 december 1939

De Reformatie | 8 Pagina's