GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

De polemiek woxdt voortgezet.

In „Pro Ecclesia” schrijft de heer A. Janse:

Prof. Hepp, de schrijver der beruchte brochures, waarin zware aanklachten tegen verscheiden broeders werden gelanceerd, en die op alle zakelijke en uitvoerig gedocumenteerde antwoorden in de pers (o.a. door prof. Schilder in „De Reformatie" en door schrijver dezes in verscheidene publicaties) niet antwoordt — gevoelt zich door de irenische broeders weinig aan banden gelegd. Even verder:

Ik mocht een antwoord verwachten op wat ik in Rondom de Reformatie aanvoerde tegen prof. Hepp's „voortgaande openbaring" etc. — maar hij suggereerde zijn lezers: „men" wordt zenuwachtig tegen dat de Synode vergadert!

Na de gegevens, die ik in „Om de levende ziel" bijbracht (o.a. dat prof. Hepp zelf verklaarde, dat het scholastieke systeem van de psychologie van Bavinck noodig moet opgegeven worden), zou men antwoord verwacliten. Maar er kwam een spottende recensie van vier woordjes: „Herhalingsoefeningen op geaccidenteerd terrein".

't Is geestig gezegd. En ik heb er liartelijk om gelachen. Maar in ernst genomen — gelet op de zaken, die aan de orde zijn — en op de zware aanklachten, die prof. Hepp met de hand op het harte zegt te móéten voortbrengen ter wille van het heil onzer kerken, is dit spotten niet in orde, al was het nog tien maal zoo sprankelend van geestige zeggingskracht.

Prof. Hepp bedenke, dat wie de vergissingen van zijn aanvallend plurif ormiteitsartikel des tij ds in een studentenalmanak nog in gedachten houdt, bij de lezing van zijn bestrijding van ds Feenstra óók gedacht heeft aan „herhalingsoefeningen op geaccidenteerd terrein". Hij zelf is door zijn methode van polemiseeren er de aanleiding voor, dat we nog eens op de aangelegenheid terugkomen, die we anders graag hadden begraven. De heer Janse zegt:

Nu gaf „Credo" verleden week weer een diep-ernstige, heel den Meisjesbond oproependen, klaroenstoot tegen ds Feenstra.

En deze week (25 Nov.) spreekt de prof. weer even „unverfroren" over de „ a f w ij k i n g e n van de b e 1 ij d e n i s ". 't Is geen kleinigheid.

En hij zegt... „Er rest hier werkelijk niet anders dan publiek protest en publieke weerlegging op broederlijke wijze". Tenslotte:

Hij moet niet voortgaan met ongemotiveerd wantrouwen te zaaien.

Zulke onbewezen beschuldigingen van afwijking van de belijdenis zinken als gevaarlijke mijnen in ons kerkelijk vaarwater. • •

Vragen inzake het verbond.

Ds J. Smelik schrijft in „Ons Kerkblad" (Loosduinen etc.) in verband met het ook door ons besproken boek van prof. dr G. Cb. Aalders over bet verbond:

De lezing liet bij mij soms wel vragen opkomen — vragen ooii inzake kwesties, wier oplossing gelijk ze door dr Aalders gegeven wordt, mij niet bevredigt.

Eén dier vragen is b.v., wat de schrijver opmerkt over het Verbond in het Nieuwe Testament — en wel speciaal zijn redeneering, „dat de periode der sluiting van verbonden in het N.T. voorbij is, omdat het nieuwe verbond, waarvan Jeremia heeft geprofeteerd, zijn verwerkelijking heeft gevonden in Jezus Christus".

Al moet den schrijver worden toegestemd, dat in het N.T. de termen „een verbond sluiten" of „oprichten" niet voorkomen — wil dat dan zeggen, dat God de Heere in de Nieuwe Bedeeling Zijn Verbond niet meer oprecht?

Dat doet Hij toch voortdurend met de geloovigen en hun zaad? Zegt ons Doopsformulier dat niet in heel zijn betoog? En is 't dan juist te zeggen, „dat de oorspronkelijke idee van een wederzij dsche overeenkomst geheel en al is verdwenen? " Wij, die leven in de N.T.-sche bedeeling, moeten toch ons leven in het Verbond gronden èn op het Oude en op het Nieuwe Testament.

De redeneering van prof. Aalders, dat het Verbond der genade alleen gesloten is met de uitverkorenen; dat het getal der bondelingen en der uitverkorenen gelijk is, begrijp ik niet; ik meen trouwens, dat heel onze liturgische bundel in anderen geest spreekt, en er in onze Gereformeerde theologie verschillende uitspraken voorkomen, die de tegenovergestelde meening huldigen.

Het komt mij voor, dat de hooggeleerde auteur in dit gedeelte van zijn boek (vooral blz. 193 en v.v.) het onderscheid niet in het oog heeft gevat of willen houden tusschen de Verbondssluiting in den Raad Gods en de uitwerking daarvan in de historie.

Ik voel in dezen, ook na de lezing van prof. Aalders' betoog, nog steeds meer voor de meening o.m. door prof. Schilder verdedigd (men leze hierover trouw de Reformatie!)

De opmerking over het gx-oote verschil tusschen prof. Aalders' opvatting, en die, welke neergelegd is in onze liturgische formulieren is van beteekenis. Inderdaad is er dat verschil. Prof. Aalders' opvatting wijkt zéker af van die der gereformeerden „uit den bloeitijd". Die bloeitijd is voor mij zeker niet normatief. Ik heb me meer dan eens bet recht toegekend, ervan af te wijken, en dit ook te zeggen. Maar dan

kwam er wel eens een hoofdschuddend gebaar van de zijde dergenen, die prof. Aalders' opvatting warm verdedigen. En dat versta ik niet. Die bloeitijd moet niet tot een gemakkelijke figuur worden, waar naar de gelegenheid des tij ds men mee voor den dag komt, dan wel waaraan men geheel en al voorbij loopt. Argumenten uit Schrift en belijdenis moeten steeds het pleit beslechten.

Een gewoon mensch.

Ds A. M. Boeyinga iverihaalt in Haarl. KW. van ds Henstra, die veldprediker is, en die in „Ons Kerfcblad" vertelde van een bezoek, door hem gebracht aan een friesohen soldaat:

„Ik vertelde hem, dat ik juist Maandag in zijn kwartier was geweest, maar dat 'hij toen met verlof was. Ik vertelde ihem ook, dat die avond niet erg geslaagd kon lieeten, want het was op niets uit- I geloopen. I

En ook, dat ik gisteravond van een ander kwartier nog meer onvoldaan naar huis was teruggekeerd. Want ik vond absoluut geea sfeer, waarin een gesprek over de eeuwige dingen kon opbloeien.

Maar toen liet deze jongeman mij zien, wat ik onder de jongens nooit zie en kreeg ik ongedacht onderscheiden vrenken ivan hem, die hij mij als onbewust, op zijn zeer eenvoudige manier, meedeelde.

Hoe er Boovsel 'wordt gevloekt, behalve 'als de dominé er is. En ook, hoe er wordt gespot, als er „gepreekt" is geworden en de dominé weer is vertrokken.

Nu 'ben ik toch weer versterkt en zeg bij me zelf: het behoeft nog geen verloren avond te zijn, als je eens niet aan de praat komt. En het behoeft niet verloren te zijn geweest, 'dat je je gisteravond tenslotte maar aan een 'partijtje dammen hebt gewaagd (waarbijl je het ook nog schandelijk hebt verloren!), want de idee moet er eerst volkomen uit, dat een

dominé niet anders kan, dan anderen „bepreeken". Hoe gewoner je met die dingen aankomt, des te meer ingang 'het zal vinden. Een eerste vereisdhte is zöker, dat ze voor alles weten, dat je een mensch als een ander bent en heelemaal niet ver afstaat van het natuurlijke leven."

Ds Boeyinga voegt er zijnerzijds aan toe :

Dit wijs advies geldt zeker niet alleen ivoor het verkeer met soldaten.

De tijd gaat gelukkig almeer voorbij, waarin een zwarte jas, een tamelijk strak gezicht, een apart taaltje en een dierbare toon het moesten doen. Die alle hebben dan ook met ambt en amhtsbesef niets te maken.

Stakkers, die het alleen of voornamelijk daarin zoeken en daarmee, althans bij. de wereld, Christus en Zijn evangelie in den weg gaan staan.

Ik weet van een veldprediker, die in zijn auto onlangs «en grooten stapel detective- en andere verhalen had. Olm uit te deelen aan de menschen, die „ergens in Nederland" gevaar liepen zich te vervelen. De 'boeisem waren te voren door een comité gekeurd op 'het gehalte. Het lijkt me een heel verstandige zet van dezen predikant-majoor. De soldaten leerden zien, dat een dominee een gewoon mensöh is. Straks kon hij des te beter met hen spreken; het ijs was gebroken. Er zijn er natuurlijk bij^ massa's, 'die nog nooit een dominee hebben gezien, en die dadelijk aan iets verschrük'kelijks en aan een museumstuk denkien, als ze het woord „dominee" tegenkomen.

Kampen en Grand Rapids; zesde hoogleeraar, en zoo.

Ds D. J. Oouvée is auteur van volgende woorden:

„Wanneer wij nu.... enkel en alleen maar eens den nood onzer zending.... stellen tegenover.... 'dezen feilen e i s o h van een zesden Hoogleeraar te Kampen, als gold het er op of er onder van onze Theologische Hoogeschool, ja het to be or not to be van Gods 'zaak! dan wordt het toch tragicomisdh.

....Eerlijk gezegd: ik vind 'het heele zaakje wat lyrisch, of, wat anderen betreft: opgeschroefd, opgezweept."

Geso'hreven in „Herleving", welk orgaan blijkbaar zich af en toe !beijvert in het verbranden van wassen beelden, die de redacteur zelf ontwierp en verfde, vervolgens voorstelde als staatsvijand nummer één, len daarna in de olie drenkte, en tot heil des volks manmoedig verbrandde. Want natuurlijk past de teekening op niemand.

Is alzoo ds D. J. Couivée auteur dezer woorden, prof. dr V. Hepp is hun doorgever. In „Credo" gaf hij onder 'het opschrift „De Zesde" (!) het stuk verder, en schreef eronder :

„Dit werd geschreven — men zal het reeds hebben geraden —• door Ds Couvée in Herleving.

Of ik 'het op dit punt met hem eens ben, wat doet het ertoe?

Het is zeker de moeite waard om naar hem te luisteren."

„Wat doet liet ertoe ? ", vroeg prof. Hepp. Ik kon 'me deze vraag zoo' nog al indenken, toen ik onder de oogen kreeg, wat dezelfde prof. dr V. Hepp eenmaal sdhreef in „De Reformatie", Se jaarg., nr 39, blz. 307, kolom 2, d.d. 26 Juni 1925 :

HEUGLIJK NIEUWS.

Uit Grand Rapids komt het bericht, dat men uitbreiding van het Theologisch Onderwas noodzakelijh acht.

Aan de vakken zullen worden toegevoegd: bijbelsche theologie apologetiek en vergelijkende studie der godsdiensten

Een mooi bewijs van groeikracht.

Het aantal theologische studiejaren zal met één worden verlengd en van drie op vier gebracht

OOK ZAL EEN ZESDE HOOGLEERAAR WOR­ DEN BENOEMD.

Wij verheugen ons zeer in dien vooruitgang Moge de Theologische School nog eens uitdijen tot een Universiteit

Ziedaar het heuglijk nieuws.... over Amerika. Maar als het over Nederland gaat, moet ds D. J. Couvée worden geciteerd, wordt de zesde hoogleeraar tegengewerkt, en met het schrikbeeld van een universiteitJe-in-Kampen 'het kerkelijk bewustzijn afgeschrikt van 'het promotierecht.

Intusschen geven ze in Grand Rapids twee w e - tenschappelijke graden boven hetgeen men noodig heeft om predikant te worden.

Beter een goede buur dan een, verre vriend.

Gemakkelijker evenwel de vriendschap tegen de verren, dan de billijkheid tegenover de nabijen.

En dan worden sommigen nog wrevelig, als men zegt, dat er zijn, die de zaken ivan Kampen bezien onder het aspect van Amsterdam.

Wanneer zal men billijk 'handelen?

Ned. Chr. Persbureau.

Verleden week wezen we op een Heraut-bericht, dat naar het N. G. P. verwees. We kregen van dr v. d. V. Smit, directeur van dit bureau, weer een verontwaardigd stukje toegezonden, waarop we niet ingaan: in de eerste iplaats, omdat ik wel gewoon ben aan booze stiikjes van nationaal-socialisten, len me daarom niet verwonder over iets 'dergelijks uit den koker van een bureau, dat, evenals zijn directeur, dezen heeren herhaaldelijk goede diensten heeft hewezen, en voorts, omdat dr V. d. V. 'S.'s bureau zich verdedigt tegen wat ik nergens heb beweerd. We citeerden De Heraut volledig.

We stelden in uitzicht, uit de vroegere berichtgeving van dezen directeur of zijn bureau nog eens wat aan te halen. We 'doen dat niet „rücksichtslos", zooals in goed duitsoh wordt opgemerkt, doch omdat we het noodig vinden, dit bureau wegens zijn publicaties, o.m. ivoorzoover ze den nationaal-socialisten diensten bewijzen, te_ bestrijden, en indien mogelijk te voorkomen, dat van de zijde van werkers voor de gereformeerde kerken met dit bureau verder relaties worden onderhouden, met het nadeelige gevolg, waarvan we onlangs spraken (het geval van de anonieme stukjes betreffende de synode, waarvan ik t'hans in „De Wachter" lees, dat dr W. A. v. Es inderdaad de auteur is; waarvan ds Veldkamp, persverzorger der synode, een tekst overnam in Eriesch Kerkblad, de auteursvermelding veranderende, en het stuk toeschrijvende aan het Bureau zelf; en waarvan prof. Hepp verzekerde, dat men gerust kon gelooven, dat het niet door een synodelid geschreven was; zoodra het Bureau deze zaak afmaakt naar door mij aangegeven lijn, Iboop ik in deze materie hetzelfde te doen).

Ter kennismaiing geven we volgend stuk weer, waarop reeds in Friesoh Dagblad, 22 Aug. 1934 'de aandacht was gevestigd :

„Do Eührer heeft nog nooit zoo sterk gestaan als thans. En hij' stond reeds sterk. De regeering 'heeft de leiding zeer vast en onbetwist in de hand. En ze is doelbewust. Duitschland verzamelt zich als één man om zijn Führer. En de eenheid is niet slechts uitwendig en afgedwongen, maar ook oprecht en innerlijk sterk. De echo van de hulde, in den rijksdag door dien, rijkstanselier aan Von Hindenburg gebracht, wordt in Duitschland door geen wanklank verstoord. De oppositie van voorheen is, al is ze natuurlijk niet verdwenen, niet slechts onderdrukt, maar ook in dezen onbeteekenend geworden, wat er voorts ook onder de asc'h nog smeulen moge. Het Duitsdhe ivolk marcheert de vanen van het derde rijk met trouw en toewijding achterna."

Volgten^ Fr. Dgfbl. was dit een stuk van een brief, door dr v. d. V. S. uit Berlijn toegezonden aan nederlandsohe bladen. Terecht merkte De Nederlander op, dat het ook wel van Goe'bbels afkomstig kon wezen.

Erger wordt het, aldus het blad, wanneer we lezen :

„De godsdienst is geen wanklank meer in het openbare leven, ternauwernood geduld en bij voorkeur verwaarloosd; de godsdienst heeft in het openbare leven een eereplaats; het kwam reeds eerder en valeer uit; ihet kwam ook nu uit. En het is opzettelijk en uit overtuiging, dat 'het geschiedt. De kerk heeft natuurlijk 'haar moeilijkheden, de revolutie heeft alles tot in de grondvesten doen schudden, en iheeft de kei% en het kerkelijk leven niet onaangetast gelaten, integendeel, 'het heeft alles in beweging gebracht. Maar uit den brouwketel der bewogenheden van het moment komen toch allengs nieuwe gedachten van nieuwen opbouw voort."

We 'hoipen de 'aan'halingen te vervolgen.

„Vrederaad" en „genadeverbond".

In „Zeeuwsche Kerkbode" schrijft ds J. Meester over „verlossingsverbond" en „genadeverbond":

Ons eindpunt was het onderscheid tusschen het verbond der verlossing en het genadeverbond. Prof. Aalders schijnt dat onderscheid niet voldoende scherp gezien te hebben. Hij heeft het in ieder geval niet in rekening gebracht.

Dat blijkt uit het dilemma — het óf — èf dat hij op blz. 193 van zijn boek heeft opgesteld, om onweerlegbaar te bewijzen, dat het getal der uitverkorenen en het getal der bondelingen gelijk zijn.

Volgens Prof. A. zijn alleen de uitverkorenen bondelingen. De niet-uitverkorenen zijn geen bondelingen. Althans geen wezenlijke bondelingen, slechts quasi kinderen des verbonds. Schijnbaar zijn zij het wel. Zij zijn immers gedoopt. Doch het teeken en zegel 81 van den doop is voor hen slechts een s c h ij n - teeken en zegel, een onecht garantiebewijs Gods. Het lijkt er een, maar het is er niet een.

Professor Aalders gaat bij zijn bewijs voor dit betoog uit van het hier volgende dilemma:

Zegt men, dat het aantal der bondelingen en der uitverkorenen niet gelijk is, dan moet men een van tweeën stellen: .

óf dat er dus bondelingen zijn, die niet in Christus begrepen zijn,

öf dat men wel in Christus begrepen kan zijn en toch niet uitverkoren wezen.

Volgens Prof. Aalders is elk van deze beide stellingen onmogelijk. Ongerijmd zelfs. Bondelingen, die niet in Christus begrepen zijn, zijn er niet. Maar als men in Christus begrepen is, dan zal men behouden worden en kan men niet verloren gaan. Als men in Hem begrepen is, dan is men uitverkoren voor het eeuwige leven.

Het komt mij echter voor, dat dit dilemma niet te aanvaarden is. Wat bewezen moest worden, wordt in deze twee stellingen als bewezen aangenomen. De kern van beide leden van het dilemma zit in het „in Christus begrepen". Daar zit trouwens de heele kwestie van de verhouding van verbond en verkiezing aan vast. Wat is dat? Wat beteekent dat? Wat verstaan wij er precies onder?

Wat Prof. Aalders er onder verstaat is duidelijk.

De uitverkorenen ten eeuwigen leven.

Degenen, waarvoor de Zoon borg geworden is in het verbond der verlossing. Die de Vader Hem gegeven heeft, waaruit Hij er niet een zal verliezen. Zoo gezien zijn Professor Aalders' uitspraken volkomen zuiver en kan niemand er eenig bezwaar tegen hebben. Stemt ieder Gereformeerde van heeler harte er mee in. De

uitverkorenen zijn in Christus begrepen. Maar de vraag is nu juist, of de bondelingen in het genadeverbond, gezien mogen worden als uitverkorenen? Of van hen gezegd mag worden, dat zij behooren tot „degenen, die de Vader aan Christus gegeven heeft", waarvan Hij er niet een zal verliezen. Dat is de vraag. Prof. A. heeft in de beide leden van zijn dilemma die vraag reeds bevestigend beantwoord. Maar daardoor is zijn dilemma niet zuiver gesteld.

Nogmaals de vraag blijft: de leden, niet van het verlossings-, maar van het genadeverbond, zijn die in Christus begrepen? Ja, zegt iedere Gereformeerde. Beteekent dat echter ook, dat zij uitverkoren zijn ten eeuwigen leven? Antwoord: neen! Absoluut niet.

Antwoord Prof. Aalders: ja. Zeer beslist. Het beteekent, dat zij uitverkoren zijn. Hier ligt nu het verschil.

De bondelingen zijn in Christus begrepen. Daar denken wij eenstemmig over.

Over de vraag of zij allen ook uitverkoren zijn, denken wij niet eenstemmig. Prof. Aalders zegt: ja. Wij zeggen: neen.

Dat ja van Prof. Aalders beteekent echter weer niet, dat hij de meening toegedaan is, dat alle gedoopten zalig worden. Hij maakt bij de gedoopten onderscheid tusschen bondeling en bondeling. ledere gedoopte is voor het oog een bondeling, maar niet ieder is een echte bondeling. Er zijn ware en schijn-bondelingen. Alleen de eerste, de ware bondelingen, hebben een echten doop ontvangen. En zij zijn in Christus begrepen. Zij zijn uitverkoren.

Wij gaan er van uit, dat alle bondelingen echte bondelingen zijn. Dat de doop voor allen een ware doop, een teeken en zegel van Gods verbond der genade is. Dat alle gedoopten die genade van God ontvingen, dat zij op den grondslag van Zijn verbond werden gezet en zoo deel aan Christus hebben ontvangen. Zoo houden wij het verbond zuiver. Daar kumien wij ook mee weg in de praktijk. Want het onderscheid tusschen echte en niet-echte bondelingen weten wij niet en kunnen wij niet weten. Maar hoe kunnen wij dan ooit den kinderdoop werkelijk in het volle vertrouwen ontvangen? Als een kindje gedoopt wordt, moet — naar de opvatting van Prof. A. e.a. — altijd de verontrustende gedachte bij ons zitten: als het maar een echte doop is, als het maar geen vertooning is.

En waar hangt het van af of de doop echt is? Niet van het bevel en de belofte Gods?

Maar van het kind, dat den doop ontvangt?

Of de doop een echt teeken en zegel van het verbond der genade is, hangt af van het kind. Als dat kind een wezenlijke bondeling is, dan is de doop een garantiebewijs Gods voor het kind. Maar is het kind geen echte bondeling, dan is de doop zonder waarachtige waarde. Als het zóó staat, hebben wij in de praktijk aan den doop voor onze kinderen niets. Het blijft dan immers een open vraag of de doop wel een teeken en zegel van Christus is, net zoo lang totdat wij uit de belijdenis van onze kinderen de overtuiging bekomen, dat zij echte bondelingen zijn. Jonge menschen, die God liefhebben.

De doop verliest naar deze opvatting zijn waarde. Theoretisch kan men die waarde wel staande houden. Maar praktisch verliest hij zijn beteekenis.

Wat hebben wij aan den kinderdoop als hij ons niet meer zegt dan dat hij misschien een zegel Gods is voor ons kind, namelijk dan als ons kind een uitverkorene ter zaligheid is.

Ook zonder den doop weten wij, dat onze kinderen gewis zalig zullen worden, zoo zij uitverkoren kinderen zijn. We zouden dus den doop evengoed kunnen missen.

Helaas zou het voor sommige christenen geen verschil maken zoo hun kinderen niet gedoopt waren. Helaas zien velen den doop als een „teeken" met een „misschien". Met een groot vraagteeken er achter. Voor hun geloof en gebed van hun kinderen heeft

hij niet de minste waarde. Hoe heel anders wordt het als wij het sacrament

uit Gods hand ontvangen als een „ontwijfelbaar getuigenis", dat wij en onze kinderen een eeuwig verbond met God hebben (Doopsformulier). Een „ontwijfelbaar getuigenis" van God. Hoe totaal anders wordt het als wij geen reserve's gaan maken waar God ze ook niet maakt. Maar aannemen wat Hij geeft.

We hebben dan houvast aan Gods beloften voor onze kinderen. Durven ze Zijn kinderen te noemen. In Christus tot genade aangenomen. Daarmee spreken wij dan nog geen oordeel uit over dingen, die voor ons verborgen zijn, zooals de uitverkiezing tot zaligheid. Maar wat wij weten nemen wij onvoor­

waardelijk aan. Calvijn sprak van tweeërlei verkiezing en van tweeërlei aanneming tot kinderen: een algemeene en bizondere. In het algemeen waren alle besnedenen en zijn alle gedoopten aangenomen tot Zijn kinderen. Ook Ezau en Ismaël. Zoo noemt Jezus de ongeloovigen in Israël toch nog kinderen van het Koninkrijk der hemelen.

De bizondere aanneming tot kinderen is nog wat anders. De ongeloovige en onbekeerde kinderen van het Koninkrijk worden uitgeworpen uit het huis van

den Vader in de buitenste duisternis.

Maar zij zijn er in geweest hier op aêirde. Het teeken der genade, besnijdenis en doop, was een echt teeken. Het feit, dat zij toch verloren gaan, doet daar niets af.

Ons doopsformulier staat heel beslist ook op dit standpunt. De gedoopte kinderen worden zonder restricties kinderen Gods genoemd in het formulier. De opvatting van Prof. A. e.a. is er stellig niet in te vinden naar het ons voorkomt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 december 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 december 1939

De Reformatie | 8 Pagina's