GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geneeskunde en Magie.

VI. (Slot.)

Thans zijn wij toegekomen aan de vraag, welke positie het Christelijk geloof heeft in te nemen in den strijd tusschen de medischle wetenschap en de magie.

Deze positie is verre van gemakkelijk. Eenerzijds verzet het zich tegen de magie, anderzijds mist het in het wetenschapsideaal der moderne geneeskunde iedere aansluiting aan wat het omtrent den mensch bij liet licht der Bijzondere Openbaring heeft leeren kennen. Het wil de grenzen, die God gesteld heeft niet overschrijden, maar het wil evenmin de grenzen terugschtiiven, waardoor ook op het terrein der geneeskunde geen plaats meer zou overblijven voor het dienen van God in het aangezicht van Jezus Christus.

Wel kan het met de moderne geneeskunde een heel eind meegaan in de bestrijding der magie. Met haar wraakt het iedere poging om de genezing met behulp van bovennatuurlijke krachten en machten af te dwingen. Sterker nog, het durft de magie in den grond zelfs een waan te noemen. Want hoe zou God zich ooit kunnen stellen onder de w'illekeurige macht van zondige menschen? Hij blijft altijd de Verhevene, Die ver boven het gewoel der menschen, Zijn raad uitvoert en volbrengt naar Zijn eigen welbehagen. Magie is niet slechts zonde tegen het eerste en het derde gebod, maar ze kan zelfs niet zijn, wat zij beweert te zijn.

En daarom kan het Christelijk geloof in zekeren zin ^een bezwaar hebben tegen de pogingen der moderne wetenschap om in de magie het element van bedrog zooveel mogehjk te ontmaskeren en haar voor het overige terug te brengen tot processen, die niets bovennatuurlijks in zich hebben.

Maar anderzijds is het overtuigd van de geweldige gevaren en bezwaren, die het betreden van dit terrein met zich mee brengt.

Want de Heilige Schrift leert ons van geestelijke boosheden in de lucht en wie, die bij dit Woord wenscht te leven, zal de mogelijkheid durven ontkennen, dat duivelsche machten ook op het terrein der magie een rol spelen?

En is dit nu zoo, dan zal tenslotte ook de wetenschap, die zich de bestudeering der occulte krachten ten doel stelt (de z.g, parapsychologie), uiteindelijk in haar hypotheses en verklaringen moeten falen, omdat het rijk der geesten, voorzoover Gods Woord ons daarover niet inlicht, aan de kennis van den mensch ontsnapt. In zulk een niet te ontwarren situatie, die de magie biedt, waar — naar we op Schriftuurlijk standpunt redelijkerwijs mogen aannemen —, natuurlijke krachten en duivelsche werkingen zoo ten nauwste met elkaar vervlochten zijn, moet deze wetenschap eengroote kans loopen, zich te verwarren in allerlei probleemstelhngen, waarvan de beantwoording boven haar vermogen ligt. Het is dan ook merkwaardig om te zien, hoe de parapsychologie voor de verklaring van de door haar vastgestelde feiten niet alleen leentjebuur speelt bij de natuurwetenschappen, maar ook, — en waarlijk niet het minst —, bij de pantheïstisch en mystisch georiënteerde wijsgeerige systemen.

Anderzijds echter mag het geloofsstandpunt er zicli niet toe laten verleiden om alles, wat duister is en een bovennatuurlij ken indruk maakt, dadelijk aan een directe werking van den duivel toe te schrijven. Want het is niet onmogelijk, dat men van dit onbegrepene eens Ln de toekomst een natuurlijke oplossing zal kunnen geven. De hypnose is hiervan een duidelijk voorbeeld. Bovendien kunnen wij niet, zooals wij zagen, in de magie het duivelsch element concreet aanwijzen, al mogen wij dan wel gelooven, dat het daarin aanwezig is. Trachten we toch dit te doen, dan kunnen de trieste gevolgen daarvan niet uitblijven. Ik behoef slechts op de heksenprocessen de aandacht te vestigen om mijn bewering nader te adstrueeren.

En de vraag rijst in dit verband, of de christen niet beter "doet zich ook met de magie, i.e. het occultisme, als wetenschappelijk vraagstuk slechts in zooverre in te laten, als dit voor de handhaving en verbreiding van zijn geloof noodzakelijk is. Ik geloof niet, dat hij hier tot een cultuiu-taak geroepen is in denzelfden zin als dit bij de andere takken van wetenschappen het geval is. Men mag toch nooit vergeten, hoe God de waarzeggerij en tooverij aan het oude Israël verboden had. Ik meen, dat hier ook van toepassing is het woord: „Maar haat ook den rok, die van het vleesch besmet is".

En tenslotte leert ons de geschiedenis maar al te duidelijk, — en dit feit behoeft ons niet te verwonderen —, dat de magie nog nimmer iets tot stand bracht, wat blijvende waarde had, noch op zedelijk, noch op geestelijk gebied.

Eerder zou het mogelijk zijn het tegendeel aan te toonen.

Zelfs de hypnose, die tenslotte op natuurlijke wijze verklaard kon worden, blijkt bij het licht der moderne medische wetenschap een methode van behandeling, die, vergeleken met de gewoonlijk toegepaste therapie, in ethisch opzicht verreweg de mindere is. Het behoeft daarom niet te verwonderen, dat ook de moderne geneeskunde, ofschoon zij de hypnose in haar therapeutisch arsenaal heeft opgenomen, er uiterst voorzichtig mee is en er zooveel mogelijk naar streeft om zonder haar uit te komen.

Want men behoeft nog waarlijk geen g^loovige te zijn om te erkennen, dat de mensch' in de hypnose feitelijk ontadeld wordt. De eene persoonlijkheid stelt zich immers geheel onder de macht en den invloed van de andere. Het komt er hier, dus wel zeer op aan, wie deze handeling verricht en met welk doel deze plaats heeft.

En dan kan men onder Christenen bovendien nog van meening verschillen over de vraag, of de prijs der genezing in religieus opzicht niet te duur gekocht wordt, wanneer een geloovige zich tijdelijk zoo zeer aan een mensch bindt, , dat hij daarvan een willoos werktuig wordt. Is het zoo, héél zeker, dat de ziel in den religieuzen zin van het woord geen schade ondervindt van een psychisch herstel, dat op deze wijze verkregen is? De hypnose blijft toch een therapie, die haar doel slechts bereikt door het dégradeeren van den mensch', die naar Gods beeld werd geschapen met een eigen verantwoordelijkheid.

En waar ik in de beoefening van het „magnetisme" principieel geen verschil zie met die van de hypnose, blijf ik ook voor deze methode van behandeling uiterst huiverig. Dezelfde bezwaren als tegen de hypnose ingebracht kunnen worden, gelden ook hier, waarbij nog komt, dat hier de gevaren nog grooter zijn, omdat het meerendeels onbevoegden zijn, cUe zich als magnetiseurs opwerpen.

Verzet dus de geloovige Protestant zich tegen de magische handeling in de geneeskunde, daarmee is, zooals wij reeds opmerkten, niet gezegd, dat hij nu ook volledige bevrediging kan vinden in de ontwikkeling, die de moderne geneeskunde getnomen heeft.

Den nadruk leg ik op het woord voUedig. Want hij mag haar niet op gelijke wijze verwerpen als de magie.

Voor wat betreft haar streven om door middelen, op natuurlijke wijze verkregen, het genezingsproces te beïnvloeden, zal hij haar in eere houden en tevens met groote dankbaarheid van haar kennis gebruik maken. Hij beschouwt haar ontdekkingen als middelen, door God den menschen ter beschikking gesteld om de ziektie, die naar Z; ijn wil ontstond, ook met Zijn hulp te bestrijden.

Al heeft God den mensch de beoefening der magie verboden en voor hem naar die zijde den pas afgesneden, dit beteekent nog niet, dat hij nu hulpeloos komt te staan in zijn strijd tegen de gevaren, die hem bedreigen. De Schepper van hemel en aarde heeft in Zijn genade den menschl binnen de gi-enzen door Hem gesteld nog zooveel te kennen en te onderzoeken gegeven, dat het onmogelijk is om zelfs bij eenige benadering te overzien, tot welke resultaten de voortgaande kennis der natuur het therapeutisch handelen zal voeren.

En de geloovige kan het niet anders dan toejuichen, dat de geneeskimde zich aan de macht van de magie heeft onttrokken en binnen die grenzen een eigen taak en roeping gevonden heeft.

De critiek van geloovige zijde op de moderne geneeskunde bestaat dan ook niet daarin, dat zij er naar streefde de natuurlijke oorzaken der ziekten op te sporen en poogde deze met natuurlijke middelen, die een redelijk verband met de kwaal hebben, te bestrijden, maar daarin, dat zij haar gezichtskring zóó zeer vernauwde, dat de mensdh; alleen naar zijn stoffelijke verschijning voor haar

516 waarde had. In haar strijd tegen de magie keerde zij zich tevens tegen iedere inmenging van de Christelijke religie op haar terrein. De gevolgen konden daarvan op den duiu' niet uitblijven.

Want het therapeulisch handelen wordt mede bepaald door het inzicht, dat wij hebben in het verband tusschen God, mensch en wereld. Bezien we dit verband onjuist, dan dreigen de gevaren der magie; ontkennen of miskennen we het, dan kan 'de geneeskunde niet verder komen dan oen practisch materialisme of positivisme zonder eenig besef van de relaties, die God tusschen mensch, wereld en Zich Zelf gelegd heeft. Zij verbindt dan niet meer wat krachtens scheppingsordinantie bij elkaar behoort. Haar oog blijft gesloten voor mogelijkheden en perspectieven, die haar tot nog rijkere ontplooiing zouden kunnen brengen. Zij kan dan niet anders dan analysecrcn, uit elkaar halen, en waar zij de synthese betracht, is deze op zuiver stoffelijke waarden betrokken.

Het zou mij te ver voeren om dit alles nader uit te werken. Ik kan slechts even twee punten aangeven, waarin de moderne geneeskunde krachtens haar uitgangspunt moest te kort schieten.

Het eerste punt betreft dat van de geneeskundige handeling als zoodanig.

Al mag de medische wetenschap bogen op vroeger nooit vermoede successen, en al zijn haar zegeningen vooral voor het maatschappelijk leven niet te tellen, anderzijds mag niet uit het oog worden verloren, dat zij meerdere mogelijkheden had kunnen aangrijpen voor haar individueele therapie, indien zij zich niet te veel verstard had in het mechanistisch denken. Daardoor verwierp zij maar al te yeel, wat in zijn werking volgens dit schema niet dadelijk te verklaren was, maar dat toch op den duur blijken zou van groote waarde te zijn. Zij zag geen kans om buiten haar eigen, hoogst beperkte wijze van denken verbanden te vermoeden, die aan hem, die in een Schepper en schetpping geloofden, niet onwaarschijnlijk behoefden voor te komen.

Ik denk hier, om slechts enkele feiten te noemen, aan haar hoogmoedige houding tegenover homoeopathie en natuurgeneeswijze, aan haar verwerping van behandelingsmethoden, die eeuwenlang hun waarde hadden bewezen, en aan de ontkenning van de beteekenis van het teleologisch denken voor het therapeutisch handelen.

Eji als tweede punt, waarin de geneeskunde te kort is geschoten, noem ik haar miskenning van het 'feit, dat het wezen van den mensch religj^eus bepaald is. Hij is geen dier, maar beelddrager Gods, in al zijn doen en laten gebonden aan Diens wetten. Hij gaat niet in het stoffelijke onder, maar stijgt daarboven uit. Aan zijn leven ligt een bestemming ten grondslag, die niet in de materieele processen is af te lezen. Hij is een eenheid, een totaliteit, die meer omspant dan zijn lichamelijk bestaan. Zijn lijden is niet louter een organisch natuurgebeuren, maar wordt door zijn geheele persoonlijkheid ervaren. De geneeskunde kan daarom niet zonder een eigen menschbeschouwing.

Dit had de magie goed begrepen. Maar deze geestesrichting maakte daarbij de fout, dat zij den waren religieuzen wortel der menschheid niet wilde kennen en daarom aan het schepsel goddelijke krachten toekende.

De moderne geneeskmide daarentegen schuwt iedere menschbeschouwing, die ook maar eenigszins verder dan het zintuigelijk-waarneembare reikt.

Zij weet niet van zonde, ze kent geen zedelijke krachten, ze ziet geen strijd tusschen het Godsrijk en dat van den duivel, ze verstaat niets van wedergeboorte en bekeering, de diepere zin van ziekte en dood ontgaat haar, zij heeft geen belangstelling voor de vraag van 's menschen hoogste goed, van een geopenbaarde Waarheid wil ze niets weten.

Zoo blijft zij in den grond blind voor den diepslen nood der wereld en kan zij tenslotte ook haar eigen wijsgeerig-wetenschappelijke fundeering niet vinden. Haar oogen blijven gesloten voor de geweldige roeping, die zij van Godswege te vervullen heeft, en zij beseft niet, hoe zij haar ontstaan en ontwikkeling te danken heeft aan Hem, Die m ongehouden goedheid nog zooveel lijden wil verzachten. Zij heeft er geen weet van, van welk een adellijke herkomst zij is.

En nu bedoel ik met deze opmerkingen waarlijk niet van de geneeskunde een stuk theologie te maken. Zij heeft haar eigen terrein en de arbeid van den predikant is de hare niet.

Maar als wetenschap heeft zij de roeping ziclil rekenschap te geven van haar oorsprong en taak, en Gods Openbaring dient haar hierbij tot richtsnoer te zijn.

En dan kan zij de bovengenoemde feiten niet laten liggen, en wel omdat de mensch een totaliteit is, w'iens stoffelijk bestaan niet straffeloos van het geheel kan worden losgemaakt. Zij heeft ook met den mensch als religieus wezen te maken en hem ook als zoodanig te bezien, zij het dan ook, dat haar taak te dien opzichte een andere is dan die van den predikant.

En nu stel ik mij allerminst voor, dat ik met deze opmerkingen het vraagstuk van de verhouding tusschen geneeskunde en Christelijke religie heb opgelost. We raken hier aan vragen, waarvaii de beantwoording zoo maar niet dadelijk is te geven. Ejzal nog heel wat wetenschappelijke arbeid verricht moeten worden, voordat we in staat zullen zijn het Christelijk geloof op de juiste wijze in de medische wetenschap tot openbaring te brengen.

Maar deze arbeid is dan ook geen overbodige weelde.

Eenerzijds heerscht er omtrent bovengenoemde verhouding nog veel misverstand, verwarring en onkunde, niet het minst in den eigen kring van Christusbelijders; anderzijds vermenigvuldigen zich ook in het kamp der moderne geneeskunde gedurende de laatste decennia de stemmen, die pleiten voor een andere, meer geestelijke instelling van deze wetenschap.

Over dit laatste mogen we ons zeker verblijden. Maar daarbij mogen we toch geenszins uit het oog verliezen, dat een geneeskunde, die zich van haar materialistischen inslag heeft losgemaakt en ook wil gaan rekenen met de geestelijke structuur van den mensch, in den grond de kloof niet dempt tusschen haar en de Christelijke religie, wanneer zij deze geestelijke structuur beziet, los van de Goddelijke Openbaring.

Meer dan ooit past hier van geloovige zijde de grootste waakzaamheid. Het gevaar om tenslotte verstrikt te geraken in beschouwingen en opvattingen, die, hoe sympathiek ook klinkend, uiteindelijk toch onvereenigbaar zijn met wat de Heilige Schrift ons omtrent den mensch leert, is verre van denkbeeldig.

En hiermee wil ik de behandeling van mijn onderwei-p besluiten.

Met het aan de orde stellen van de diepere vragen, die bij de geneeskunde aan de orde komen, meen ik geen overbodig werk te verrichten.

Wie als Christen zoekt te leven, kan niet onverschillig staan tegenover de vraag, hoe hij óók in zijn strijd tegen ziekte en dood, moet handelen overeenkomstig Gods Wil.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 juli 1940

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 juli 1940

De Reformatie | 8 Pagina's