GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE SCHRIFT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE SCHRIFT

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Doch Johannes weigerde Hem zeer, zeggende : Mij is noodig van U gedoopt te worden, en komt Gij tot mij ? Maar Jezus antwoordende, zeide tot hem: Laat nu af, want aldus betaamt ons alle gerechtigheid te vervullen. Toen liet hij van Hem af. Matth. 3 : 14, 15.

!UT DE> 5CHRIïi1 E KONESfG ONDER DE ARBEIDSLIEDEN AN DEN WEGENBOUW DES HEEREN.

Hoezeer hebben die twee getwist: de gezant, en zijn Koning.

De gezant: Johannes de Dooper.

De Koning: Jezus Christus, de Messias.

Daar komt de Koning op Johannes af, en zegt: gij, die gezant des Vaders zijt, en dus tot mijnen dienst hier aangesteld, hoor mijn gebod-van-den-dag, en doop mij; zoo is het mijn wil.

Maar de gezant weigert. Hij weigert zeer. Hij weigert pertinent. Hij houd vol. Ik zou U doopen? Maar dat komt niet overeen met onzen „s t a n d". Uw „s t a n d" is die VEin Heerscher en Gebieder. Van vlekkenloozen Heilige. Van meerdere. Van den Verhevene, wiens sandalen ik niet eens zou kunnen onderbinden: ik voel mij zelfs voor dat dienstwerk ongeschikt. Zou ik U immer durven doopen? Zonder twijfel, die doopt treedt op als meerdere. Als één die leiding geeft. Als één, die dient in repraesentatie van den Zender, die hem machtigde. Maar in het stuk der repraesentatie van den uitersten — eersten Zender in de hoogste hemelen zijt Gij meer dan ik bevoegd. Gij hebt gelegen in des Vaders schoot. Gij zijt zijn Zoon. Zijn beeld en zijn gelijkenis. Uw „stand" is hooger dan de mijne. Doop liever Gij, die Zoon des Konings zijt, mij, die maar des Konings dienaar ben, zijn zóó- en zóó-veelste ambassadeur. Wij moeten oordeelen naar den „stand".

Neen, - ^ zegt de Meester nu, en Hij vertoont zich als Profeet en Leeraar. Neen. In het Rijk der hemelen wordt niet de „stand" bepalend voor den „staat", doch is de „s t a a t" bepalend voor den „stand". Waar zou een menschendreumes blijven moeten, als de regel luidde: geloof in uwen stand, dan verkrijgt gij daarnaar ook uw staat? De regel luidt veeleer: geloof in uwen staat, want dat alleen is de u passende stand. Dat schept ook voortaan uwen stand. De rechtsstaat, die gaat voorop; en die rechtsstaat, door het geloof aanvaard, werkt daarna uit den stand, waarin de mensch kan bloeien in deugden, en sieraad zijn kan in Gods Huis. Derhalve: doop Mij nu, naar mijn geopenbaard gebod; want het betaamt ons beiden, naar de wet te handelen. Alzoo betaamt ons alle gerechtigheid te vervullen.

Daar viel- het zware woord dus: wet. gerechtigheid. En:

Wet en gerechtigheid, ziedaar de autoriteit, die Johannes had aangesteld tot ambassadeur in het hemelsch koninkrijk. WEIS die man soms vanwege zijn aanleg, zijn neiging, zijn religieuze qualiteiten, zijn ascetische natuur, beroepen tot ambassadeur? O neen, het stond met hem vlak omgekeerd.

Reeds als kind, ja, vóór zijn geboorte, was hij geheiligd, afgezonderd, verordineerd tot den ambassadeursdienst, dien de Raad des Vaders hem had toegedacht. Hij was er toe verkoren, door het Souverein Behagen. En zuiver terwille van die vrije verkiezing was hij nu bekwaam gemaakt. Hij had gekregen dien bepaalden aanleg, die' reëele neiging, die religieuze qualiteit, die ascetische natuur. Zijn „stand" was zelf bepaald door zijnen hem van God gewezen „staat", den rechts-staat van eisch en opdracht en mandaat ter ééner, en van belofte, toerekening, aanneming ter anderer zijde. Waarom dan zou de stand den staat bepalen? De staat had bij hem zelf den stand bepaald.

En zie, datzelfde geldt nu ook voor den Mensch Jezus Christus. Alle mensch ligt onder de wet, en onder de voorbeschikking; ook staat hij onder het bevel. Ware de Mensch Jezus Christus alzoo niet bepaald, hij zou geen waarachtig mensch mogen heeten. Hij zou geen band aan Adam hebben gekend. En ook geen band aan ons.

En daarom moet ook deze onze Broeder, deze Mensch van Nazareth, gezien worden in het licht der Roeping Gods. Hij moet toch Christus zijn, dat is: Verordineerde, Aangestelde (dat is zijn staat), en daarna, daarom, daartoe ook Bekwaam Gemaakte (hetwelk zijn stand zal wezen) ?

Leg onder het vlak van alle ontmoetingen op de wegen des Koninkrijks, ook op de ontmoeting met den Menschenzoon, de wét, en 't recht der wet, en ge zijt voor eeuwig gewonn'en voor de gedachte van grooten eenvoud: dat de staat den stanci bepaalt, en dat het omgekeerde nergens plaats vindt in Gods gewijd heel-al. Zoo 't plekje grond, waar Jezus.' voet de aarde drukt, dien regel zou verstoren, en tegen deze grondwetsgelding afgeschermd zou zijn, zoo zou de bodem van den werk-put, waarin de Zoon des Menschen afdaalt om den stroom van de rivier Gods te breken en hem af te dammen, een pijler kunnen dragen voor een troon van Hem, in tegenstelling met den troon des Vaders. Maar zulk een troon zou van den troon, dien Satan bouwen wilde voor zichzelf, in geenen deele zich nog onderscheiden kunnen. Er is maar één weg voor den Zoon des menschen: hij duike onder in den stroom; en als hij een werkput voor zich afgrenst, dan geschiede dit om een pijler te bouwen 'voor de Brug, waarover aller Koning naar zijn Land wil rijden; dan doe hij dit als Knecht, als bruggenbouwer, als weg-bereider van den Heere der heirscharen, zijn Koning en zijn God. Bereid den weg des H e e r e n, maak ZIJNE paden recht.

Hier stoot dan ook Johannes op den grooten regel: dat de Zoon des menschen koning is, maar dan alleen onder GOD DEN HEERE als Grooten Koning. Het koningschap van Christus moet eenmaal worden overgedragen aan God den Vader, opdat die alles zij in allen. Dat koningschap van Christus Jezus is alleen maar interimair: zoodra de wegen Gods tot op den laatsten toe bereid zijn, en Hij zijn wagen naar het eindpunt zal gereden hebben, zal de overdracht van 't koningschap geschieden, naar het paulinisch perspectief uit I Corinthe 15.

En daarom- moet Johannes hier zich eerst gewennen aan de wet, en aan den Raad van God.

Johannes had het zich alzoo gedacht:

De Koning, die op zijn wagen zitten, en op zijn wegen rijden wil, dat is de Vorst Messias.

En de we g-wej-ker s, die voor de wegbereiding van den Koning worden opgevorderd in Gods Grooten Arbeids-„inzet", in den Arbeidsdienst van 't Rijk der hemelen, dat zijn de menschen, die zich gaan bekeeren, en die zijn doop ontvangen. Hun taak is: de wegen te bereiden van den Vorst der eere: gaten vullen, steenen wegruimen, oneffenheden slechten, kortom, heel de moeizame arbeid van den wegenbouw.

En de opzichter over die' in het stof met wèrkhanden graaiende, en kruiende, en zweetende weg-werkers Gods, over dat arbeidsvolk van God Jahwe, dat zal de Dooper zijn.

Is 't dan geen ongerijmdheid, dat de Koning zelf zich meldt bij den opzichter, en tot hem zegt: behandel mij als een van uw wegwerkers?

Ja, dwaasheid is hejt, als de Koning alleen maar Koning is, en geen Knecht. Dwaasheid, als deze Mensch-Koning het koningschap niet overgeven moet aan een die grooter.is dan Hij; die zelf God is. Koning van de koningen en Eeuwig Vorst.

Maar daarom openbaart hem Christus, dat de zaken zóó toch zijn geordend. Dat zijn eigen koningschap het ondergeschikte zijn moet. - Het interimaire. Bij God den Heerg vergeleken, zijn de arbeiders arbeiders. Maar óók de opzichter. En óók de fConing-Messias, zoover Hij menschenzoon is, waarachtig mensch. Ook Hij is onderworpene. Hij zal zich zetten onder de wegwerkers, de kruiers, de puinrapers, de betonmengers, de steenenbakkers, de stroobewerkers. Zal het werk him handen eeltig maken? Maar Hèm zal het het hart doorboren. Zal de harde arbeid hun zweet vergen? Maar zijn zweet zal bloed zijn. Zal het hen des avonds moe op hun matje neer doen vallen? Maar Hem zal het den e uwigen dood brengen. De wet, de wet, het recht van God, en alle eeuwige edicten, — ze ziillen Hem vermoeien ^ot den dood, ja, tot den dood des kruises. De Koning is ook Borg, hij zal geprest zijn tot den rusteloozen arbeid, die den adem afsnijdt, de kracht verteert, en die geen kamp geeft, en geen kwartier, en nooit een pauze. Ook zal hij straf te lijden hebben, en geen grens en geen limiet zal daaraan perk en paal stellen.

Daarom is er op dat plekje gronds aan den Jordaan, waar de Koning en zijn opzichter twisten, een groote verborgenheid onthuld, een openbaring geschied, die alle hart ont-zet, dat in de kategorieën van de stands-verschillen denkt. De staats-versehillen, de rechts-decreten, di e zullen gelden, en z ij zijn het, die den Koning-mensch tot Knechtelijken arbeid hebben voorbeschikt, vgrordineerd, en dies ook tot dit zijn twistend woordconflict met Gods voorlooper-ambassadeuf Hem hebben bekwaamd.

Zoo wordt de borgtocht hier geopenbaard. En het bodemlooze lijden. Zet u schrap, gij weg-bereiders Gods. Zijn de nagels stuk vanwege de harde steenen, die gij te versjouwen hebt gekregen? Houdt op met klagen: gij hebt ten bloede toe nog niet gestreden. Maar dat zal Hij doen, hij daar, de minste van de wegwerkers van den Heere Tsebaoth. Hij zal tot niets gaan worden. Hij wordt ontledigd, Johannes;

en zalig die profeet, die aan dit hart van 't evangelie niet geërgerd wordt. Die zich er niet aan stoot, maar die de dagorder leest, voorzien van 't woord: In Naam der Wet^ in Naam van Zijne Majesteit den Koning van de Koningen. Houd op met redeneeren, Johannes, en aanvaard de ergernis des kruises, de dwaasheid ook der prediking, en begraaf den Zoon des menschen onder het Jordaanwater, dat zooveel vuil-va: n-menschen reeds heeft opgenomen. Gij zult veel érger vuil nu in den stroom zien opgenomen: het vuil van de zonden van die ontelbare schare, voor wie de Borg zich nu garant gaat stellen. Want dien die geen zonde gekend heeft — zoo was zijn stand, - zijn stand, zijn stand, dien heeft God zonde voor ons gemaakt, zoo wordt zijn staat, zijn staat, zijn staat, opdat wij, met onzen vullen stand, zouden worden naar den ons geschonken belofte- en verbonds-staat: gerechtigheid Gods.

Maar dan: in Hem.

Nu laat Johannes van Hem af. Hij stroopt de mouw op, en zegt: kom hier, en laat u dan door mij begraven, God wil het. God wil het.

• Laat ik wel van Hem af? Neem ik Hem aan, als den weg-werker, die'de steenen, die ik liet liggen, ja, die ik werkelijk weer op den weg des Konings neer-leg, geduldig wegruimt, en die al mijn obstakels weg-neemt, en vandaag nog weg-bidt, terwijl ik lig te slapen, en misschien wel lig te spelen, en te dobbelen op den weg, waarlangs de Koning rijden wil, zoo dadelijk, a la minute?

Als God niet zelf zijn wegen zich bereid had in den geliefden Zoon, — ik, staker van professie, ware al lang op den weg vergaan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 februari 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE SCHRIFT

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 februari 1946

De Reformatie | 8 Pagina's