GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE INDISCHE QUAESTIE (II).

' Er kunnen —j aldus gaat het verslag van de rede van prof. Gerretson verder — er kunnen niet op één terrein twee souvereinen zijn. Toen de republiek haar souvereiniteit had gepretendeerd, was er geen basis voor besprekingen.

Men kan nooit een souvereiniteits-strijd „uitpraten". Want een revolutionnaire beweging, die pretendeert gezag te hebben, gebruikt altijd gev/eld, waartegen men slechts geweld kan plaatsen. De souverein moet een macht achter zich hebben en ook elke revolutie heeft achter zich gewéld. Is er dus rebellie dan is er maar één oplossing: de machtsstrijd. Een souvereiniteitsstrijd beteekent altijd een machtsstrijd, die men niet oplost met radio-redevoerinkjes.

Van der Plas ging aan wal en legde in Batavia een dwaze vsrklaring at Hij had geen'soldaat bij zich; op de pleinen hingen de vlaggen der revolutie, de trams droegen opschriften. Toen verklaarde V. d. Plas op een persconferentie:

1. voor zijn daden gedurende de Japansche bezetting wordt niemand gestraft; 2. met Soekamo wil de regeering niet praten; 3. overigens staat de regeering open voor het spreken met alle nationalisten.

Deze verklaring was dwaas, omdat zij aan Soekamo de eenige kwaliteit, waarin hij te arresteeren was, ontnam. Mountbatton had bevel gegeven Soekamo c. s. te arresteeren, in hun kwaliteit als ooöperateur. Toen echter êen Nederlandsch vertegenwoordiger de amnestie uitspraak, was Soekamo geen coöperateur meer doch een gewoon burger en kon hij als leider der partij optreden. Soekarno was bevorderd van zijn kwaliteit van coöperateur tot den rang van partijleider, zooals bijv. Min. Schermerhom.

Op de uitnoodiging om te praten verscheen niemand, hetgeen te begiijpen is. De republikeinen konden immers hun spelletje doorspelen, nu ze geamnesteerd waren. Toen werd Van der Plas nijdig en wilde Soekamo laten halen.

Soekarno zelf durfde niet komen, bang als hij nog altijd was voor een arrestatie als oorlogsmisdadiger, de republikeinsche regeering • wilde niet praten zonder haar president, de loyale nationalisten durfden niet, bang als ze waren voor de republikeinen. Toen V. d. Plas Soekamo wilde laten halen, weigerde Gen. Christison en terecht. De Nederlandsche vertegenwoordiger had immers zelf Soekamo tot partijleider verklaard. Christison nu kon wel optreden tegen collaborateurs; maar niet zich mengen in den partijstrijd.

Overzien v/e de historie, dan kunnen we dus zeggen, dat tot 4 October 1945 op Java de stemming Nederlandsgezind was en van 4 Oct. tot 23 Dec. de republikeinen- geprobeerd hebben, hoever ze gaan konden door mishandelingen, aanvallen op kampen etc. Dit alles was een gevolg van het ge- .•^agsvaeuum dat ontstond door het praten van Van Mook CS. De Nederlandsche regeering gebruikte geen geweld, dus de Pemoeda's hadden vrij spel. Radio-Batavia gaf zelfs aanwijzingen, hoe men brandbommen moest werpen in de woningen der Europeanen.

Op 18 Oct. heeft Van Mook gepraat met Soekamo. Direct verklaar.de de regeering dat dit tegen haar wil was. Op 6 Nov. werd voor de tweede maal gesproken nu met de regeering Sharir plus Soekamo. De regeering verklaarde, dat zij haar standpunt handhaafde. Minister Logeman deelde daarop mede, dat een nieuwe vergadering met Soekamo zou worden gehouden. Hij wist dus van deze samenkomst af. Christison zou voorzitter zijn der interventie. Het zou de feitelijke erkenning zijn van de regeering- Soekamo. Maar op 17 November verscheen Soekamo niet. Dit is te begrijpen. Op de eerste vergadering immers had Van Mook gesproken met Soekamo. Dat was reeds de erkenning geweest! Toen was heel de wereld overgeseind, dat Van Mook met Soekamo aan de conferentietafel had gezeten. Nu mocht Soeka; mo de nieuwe vergadering bijwonen maar daar niet spreken. Soekamo Ir^^jm niet en Sharir luisterde drie uur doch antwoordde niets. Hij nam de stukken mee voor Soekamo!

Verder is er niet meer gepraat, Van Mook verklaarde in een oogenblik van zelfwaarde, dat de republikeinen maar bij hem moesten komen, sprak toch later van „Nieuwe contacten" en vloog tenslotte met de plannen voor samenwerking naar Den Haag en Londen.

Wat waren deze plannen en voorstellen van Van Mook aan de regeering? Van Mooks voorstelling gaat uit van een tegenstelling tusschen extremisten en nationalisten. Prof. Gerretson acht dezen echter van uit politiek oogpunt hetzelfde. Voorta ver­ laarde Van Mook, dat Sharir een veiligheidsleger bezit van 120.000 goedgewapende en goedgeoefende mannen. Om die te bestrijden had'men minstens 200.000 Nederlanders en twee jaar noodig en dus moest men wel tot overeenstemming komen. Hef veiligheidsleger, de Engelschen en wij moesten dan gezamenlijk de extremisten aanpakken.

Van Mook gaat uit van de veronderstelling, dat Sharir binnen het Koninkrijk blijven wil. Vlak voor het vertrek van Van Mook naar Nederland had Sharir echter nog openlijk verklaard, dat zijn regeering de erkenning van de republiek praealabel stelt.

Voor ? ajn vertrek uit Nederland gaf Van Mook een demonstratie van zijn politieke onhandigheid. Hij hield een radioredevoering, die door één onzer dagbladen weergegeven werd onder den kop: „De Britten willen een overeenstemming met Sharir als voorwaarde voor hun hulp". Nu was het voor Sharir duidelijk, dat hij niet moest ingaan op de onderhandelingen. Anders immers zouden de Britten optreden tegen de Pemoeda's.

Door zijn onbedachte uitlating heeft Van Mook geheel de dwangpositie, waarin^hij verkeerde, opengelegd.

Van Mook is inmiddels teruggekeerd naar Batavia en de Regeering heeft verklaard, dat zij niet met een lepubliek of een regeering wil onderhandelen doch met den persoon Sharir.

Men moet echter niet vragen naar de basis van deze onderhandelingen! Er werden weer voorstellen overhandigd doch Sharir verklaarde slechts, dat hij de voorstellen zou toezenden aan Soekamo. De Soekamo-regeering beslist dus. En dat laat onze regeering toe! De voorstellen zijn nu een soort lokvink. We hebben nu vier maal onderhandeld, men is tot de uiterste grens gegaan. De band van het Koninkrijk is half doorgesneden. Alles is opgeofferd en niets is gewonnen. Het paard der revolutie draaft door en Logeman kan het, ni^t meer grijpen.

Hier zien .we de logica der revolutiebeginselen, zooals Groen die teekende. Het verkeerd beginsel was het pactiseeren met den opstand. We zien de wet van de revolutie: de extremistische partij wint het. Slamats huis in Batavia is omringd met wachten. Sharir dekt de leugen en de terreur. Dat is nu de democratie van de dictatuur-Schermerhom. In Indië is de pax neerlandia gebracht door Coen. Coen was de bouwer, thans is Van Mook de slooper. Van Mook levert de volkeren van Indië, waarvan God ons de leiding opdroeg, . over aan anarchie en fascisme. Men heeft mij, aldus Prof. Gerretson, in de Kamer genoemd „het pronkjuweel der reactie". Doch ik weet, dat het gezonde deel van ons volk niet wil, dat in den naam van vrijheid en democratie het Javaansche volk wordt overgeleverd aan de terreur. Waarom heb ik nu gesproken, indien toch de zaak hopeloos schijnt? vroeg spr. Gij, jongelingen, zijt wel eens geneigd de waarheid der anti-revolutionnaire beginselen- te miskennen. Doch thans zien we de practische beteekenis van de grondbeginselen van Groen van Prinsterer. Dat wij het eerst den ondergang van het koninkrijk signaleerden, is'omdat wij kennen de, kracht van de logica van de grondbeginselen der revolutie.

Wij willen voor dezen gang van zaken geen verantwoordelijkheid dragen. Wij mogen nu niet slapen. Dan zal de geschiedenis eenmaal erkennen, dat althans één groep heeft gewaarschuwd en geprotesteerd. Als een volk slaapt, moet men wel hard spreken. ,

Nil disperandum, sprak eens Coen. Ook op 10 Mei 1940 scheen de toekomst hopeloos. Nog geven we Ned. Indië niet op. We vechten tot het einde toe. Indien het in Gtods Raad besloten is, dat wij Indië verliezen, laat het dan eervol zijn. Laat ons niet heulen met de vijanden van het Koninkrijk met opoffering van de loyalen. Laat ons handelen als Coen: ontzie de vijanden niet. Eén bestuurt het lot van staten naar Zijn wil. Daarom besloot Prof. Gerretson zijn rede met de bede: God behoede het Koninkrijk!

Tot zoover het verslag der rede van Prof. Gerretson.

Thans volge nog een enkele mededeeling omtrent de bespreking die op Prof. Gerretson's rede gevolgd is.

Nadat de praetor van „F. Q. I.", aan Prof. Gerretson, den dank der vergadering had betuigd, was er gelegenheid om vragen te stellen. Op de vraag, of er na- het bevel van Mountbatten getalmd was met de arrestatie van de collaborateurs, antwoordde Prof. Gerretson dat dit Inderdaad geschied was op advies van Van der Plas.

Inzake bet troepenvervoer deelde spr. mede, dat er geen schepen doch Da Cottavliegtuigen ter beschikking waren gesteld.

Op een vraag, of in den toekomstigen status van Indië de onderscheiden gebiedsdeelen afzonderlijk moesten worden behandeld, luidde het antwoord bevestigend. Prof. Gerretson verwees in dit verband naar het boek van Dr H. Colijn (1918), waarin ook hijzelf een 'aandeel heeft gehad, en 'dat pleitte voor een federatieve organisatie en een decentralisatie van het zelfbestuur. Nu hebben we echter geen vinger meer in de brei.

In een feilen aanval op de regeering betoogde Prof. Gerretson, dat onze jongens geteekend hadden om op groot-nederlandsch standpunt naar Indië te gaan en een rechtsorde te stichten doch niet om voor een republiek te worden gebruikt; dat voorts het budget in Engeland voor iets anders was bestemd dan waarvoor Van Mook het had aangewend, ja dat deze laatste niet alleen ongrondwettig handelde doch ook strafbaar was volgens het Wetboek van Strafrecht art. 233 sub. 3. Dit artikel bepaalt, dat een minister, die uitgaven doet welke tegen de grondwet ingaan, tot gevangenisstraf moet worden veroordeeld. Nederl.-Indië is staatsgebied van Nederland (art. 1 der Grondwet). Van Mook heeft Nederlandsch grondgebied afgestaan zij het niet direct dan toch op termijn. Spr. noemde de huidige regeeriijg dictatoriaal, omdat zij de vlag der democratie heeft gepland op de modderschuit van SeysiS Inquart. Wij willen niet via een „regeeringsvoorlichtingsdienst" bepreekt worden door den staat. Min. Schermerhorn heeft op de vergadering der UNO verklaard Indië naar dezelfde rechtsbeginselen te willen opbouwen als thans met Nederland geschiedt. Maar Nederland kent thans dictatuur, geldverkwisting eri een vreeselijke corruptie. In onzen rechtsstaat is zelfs een „Vereeniging ter verzekering van de rechtsveiligheid" opgericht.

Van Mook erkent de bevelen van den minister niet. In Augustus reeds zond hij een telegram aan den Minister, dat hij iliet met Soekarno zou onderhsmdelen, terwijl hij toch door een „tenzij" de mogelijkheid van onderhandelen openhield. Logeman kon echter niet tegen Van Mook optreden, omdat Van Mook slechts de ook door den Minister gehuldigde idee in practijk bracht, dat het gezag niet berust bij den Minister doch bij den man ter plaatse. Men heeft zich nu gedragen, alsof de begeerde wijziging in de constitutioneele verhouding van den Minister van Koloniën en den Lamdsvoogd reeds tot stand ~ was gekomen. Het „ius constitutum" erkent nien niet als bestaand doch men erkent de revolutie reeds als recht. De onderhandelingen met Soekamo zijn dan ook gevolg van het niet exact uitvoeren van het bevel van den Minister, die onderhandelen onwaardig en onvruchtbaar had genoemd. Van Mook stoort zich echter niet aan de herhaaldelijk gegeven aanwijzing en gedraagt zich als een Indisch satraap. Dit is revolutie doch een door de regeering gesanctionneerde, want Logeman, heeft niets gedaan tegen het genoemde telegram van Van Mook. De regeering heeft gehandeld tegen haar belofte aan de natie. Bovendien heeft ze haar omzwaai voor de natie verheimehjkt.

Op èen vraag naar de functies van den heer Van Mook zei spr., dat Welter en Tjarda waren weggedrongen. Van Mook had de gecombineerde functies ontvangen van Luit.-G. G. en Minister van Koloniën. Eind 1943 ontving hij bovendien het recht om den eersten Raad van Indië geheel zelf te benoemen. Van Mook is thans volkomen dictator. Behalve de terreur van Soekamo en die van Van Mook kennen we ook nog de terreur in Nederland. Als een symptoom van het laatste noemde spr. het feit, dat waar het blad van de „PerhimjKjenan Indonesia" een vereeniging met slechts 150 leden, een oplaag bezit van 25.000 exemplaren, het blad van de Utrechtsche Indologen, één van de echte verzetbladen, geen papier krijgt toegewezen.

Toen gevraagd werd naar de functie van den Minister-President thans en straks, betoogde Prof. Gerretson, dat men het Koninkrijk EÏIS aparte rechtsgemeenschap moet zien naast Nederland, hoewel deze beide realiter samenvallen. De functies van' het Rijk worden door Nederland uitgeoefend. Er zijn dus vier rijksdeelen, waarvan één tevens de functie heeft van vertegenwoordiger van het geheel.

Thans wil men scheiden Nederland en het Rijk; daarom spreekt men van een Rijksraad en misschien van een Rijksparlement. Prof. Gerretson ziet hier nog vele moeihjkheden.

Hoe is het te verklaren, dat ook christen-indonesiërs lid waren van het „kabinet der republieken"? Spr. antwoordde, dat in het nationalisme een demonische macht werkt.

Prof. Gerretson bepleitte de gedachte van een Indisch zelfbestuur met bewaring van den band aan het Koninkrijk ook nog door te wijzen op het feit, dat de economische verhoudingen een reëele ondergrond zijn voor het Koninkrijk. -

Uit berekeningen blijkt, dat Groot-Japan 18 % van de Indische producten kan betrekken, zoodat 82 % naar West-Europa gaat. Nederland is immer de kruidenier van Europa geweest. Deze economische ondergrond maakt een rijksministerie voor economische zaken, verkeer etc. noodig.

Op een vraag naar het aftreden van den G. G. Tjarda, zei spr., dat de politiek van Tjarda en Welter een andere was dan die van Van Mook. De eersten hadden geen rijksconferentie gewild vóór

het uitbreken van den oorlog, Van Mook adviseerde in Londen om deze zaak toch direct te laten doorgaan.

Tjarda adviseerde thans om niet naar Java terug te keeren vóór de Britten er met hun werk klaar waren. Bovendien wenschte hij alvorens besprekingen te voeren, de orde te herstellen. Niet de nationalisten moesten de basis der besprekingen voimen doch de vorsten en de groote laag der bewoners van Indië. Onder „toyaal nationalisme" zei Prof. Gerretson te verstaan het nationalisme, dat de eenheid van het Koninkrijk erkent. Hij betoogde, dat Indië op het oogenblik leiders en kapitaal mist. Wat Van Mook Indië brengt is geen democratie doch dictatuur. De inheemschen zien alleen politieke kwesties doch hebben geen voorstelling van. den socialen arbeid, die ons zijn in Indië rechtvaardigrt. Er is geen sprake van, dat Indië rijp zou zijn voor zelfbestuur. In de Indische maatschappij heerscht dan in de benedenste kringen ellende, terwijl een kleine kliek van corrupte lieden leeft onder leiding van Koning Dollar. f

Van Mook brengt aan Indië geen democratie doch corruptie van boven en ellende beneden. Een hongersnood kan Sharir niet schelen.

Er heerscht thans op Java een volkomen terreur. Loyale nationalisten worden afgeslacht. De scheiding, die Van Mook poneerde tusschen de Pemoeda's en het veiligheidsleger, blijkt volkomen onjuist.

Het civiel bestuur heeft zich opgeworpen en oefent macht door de Pemoeda's. De loyale nationalisten durven zich niet uit te spreken: Wie steunt een regeering, die zelf de revolutionnairen aanvaardt?

Met een teekening van den huldigen toestand op Java besloot Prof. Gerretson de beantwoording der vragen. Een zeer aandachtig gehoor volgde zijn uiteenzettingen. Eerst na middernacht sloot de Praetor Corporis deze buitengewone vergadering jran „P. Q. L", gewijd aan de moeiten van het Koninkrijk der Nederlanden.

N. B. Dit verslag werd geheel zonder voorkennis en dus buiten elke verantwoordelijkheid van Prof. Gerretson vervaardigd door een tweetal studenten, die voor fouten in de weergave niet instaan.

J. PABER.

WEL PRINCIPEEELE PARTIJVORMING - GEEN POLITIEK SECTARISME.

In Herrijzend Nederland van 1 Maart 1946 beoogt Mr J. G. P. Westera, dat een christelijke staatkundige partij moet zijn een organisatie van politiek geloovigen en dat het kriterium voor het lidmaatschap van zulk een partij moet zijn, dat men gelooft in Gods souvereiniteit over het staatkundige leven. „Meer niet en minder ook niet. Men mag van meening verschillen over de oplossing van practische politieke problemen — en deze verschillen mogen ook en moeten zelfs vrij en rustig uitkomen — het doet niet ter zake", aldus de schrijver. En hij meent, dat vooral daarom de eenheid der ChristenbeUjders op poUtiek terrein nog steeds niet is bereikt, omdat men de eenheid zocht „op beslist verkeerde wijze, nml. niet in geloof maar rondom een bereids vastgesteld politiek program". Daardoor veroorzaakt men, in plaats van vereeniging, steeds weer verwijdering; „men handelt onchristelijk en is gewelddadig, door niet te gelooven, dat God in de verscheidenheid van politieke inzicihten, geboren uit hetzelfde geloof, nieuw leven en nieuw enthousiasme brengen zal". Men gaat dan uit van een verkeerd eenheidsbegrip n.l. „alleen hen te vergaderen, die practisch-politiek het met de leiding eens zijn". Wie bij de pogingen tot vereeniging „streeft naar een heerschappij van eigen program van actie of eigen visie op de politieke problemen" „stelt de macht van de partij boven de kracht van het beginsel". „Het beginsel der souvereiniteit Gods over het staatkundige leven kan en moet kunnen zijn het beginsel, waarop organisatorisch een politieke partij kan worden geconstrueerd. De mogeüjkheld van verschillen binnen deze organisatie over bepaalde practische politieke problemen moet en kan daarbij aanvaard worden". De tot-stand-brenging eener Christelijk-Nationale Volkspartij is alleen mogehjk „door de volkomen gelijkwaardigheid van meer practisch-politieke visies binnen de grenzen van een eenvoudig en zoo beknopt mogelijk beginsel-program te aanvaarden". Tot zoover Mrj Westera.

In dit verband is ook belangwekkend hetgeen De Groene Amsterdammer van 16 Maart 1946 onder het hoofd „Een kwestie van beginselen" opmerkt naar aanleiding van een hoofdartikel in „Je Main-1 tiendrai" van 8 Maart. Dit laatste blad had, handelende over de Tweede (socialistische) Intematio-1 nale, betoogd, dat deze niet veel reëele beteekenis had gehad, en dat een Internationale slechts zin heeft, als zij een organisatie is van gelijkgezinden. De Groene constateert terecht, dat tusschen deze beide opmerkingen een logische samenhang bestaat. Maar daarom venvondert zij zich eenigszins over

het slot van het artikel in J. M., waarby toch werd gepleit voor een velen-omvatteade Internat'onale, waarbij meer dan één partij nit een bepaald land zou kunnen zijn aangesloten, b.v. zoowel de Fransche SociaUstische partij als de Pransche M.R.P., de partij der „progressieve" Roomsch-KathoUekeü. De Groene vraagt, of er dan wél gelijkgezindheid is en of er zoo niet een nog bonter gezelschap met nog minder reëele beteekenis zou ontstaan. In elk geval is het noodig elkanders, in diiideUjke beginselverklaringen neergelegde, ' beginselen te kennen. „Want is het in laatste instantie niet inderdaad de geUjkgezindheid, dat wil zeggen de gelijkheid van beginsel, die kracht geeft aan partijen, internationaal en nationaal? "

En tenslotte vestig ik de aandacht op een bijdrage over „De Partij van den Arbeid" in het no van het A.R. kaderorgaan Nederlandsche Gedachten van 9 Maart 1946. De Partij van den Arbeid verwerpt de antithese principieel en practisch, maar erkent het innig verband tusschen levensovertuiging en politiek inzicht. Zij geeft binnen haar verband aan groepeeringen op den grondslag van een gemeenschappelijke levensovertuiging ruimte tot bezinning en eigen activiteit. Ned. Gedachten acht dit „een merkwaardige verklaring. Partijvorming op den grondslag van een „godsdienstige beUjdenis" wordt principieel vprworpen, groepsvorming binnen het partijverband op een zoodanigen grondslag wordt toegelaten, ja zelfs toegejuicht". Ned. Ged. constateert „dat de P. v. d. A. in den grond' van de zaak met de antithese geen raad weet".

Naar aanleiding van de vele vragen overlatende itgangspunten, punten van beginselen en program an urgentie der P. v. d. A. stelt Ned. Ged. verder ast, , ', dat het soms schijnt alsof men gemeend eeft, dat vormgevende staatkundige kracht in oofdzaak verkregen wordt door het gebruik van formules, welke een „overkoepelend" karakter dragen, dat weisenlijke belangrijke verschillen kunen worden opgelost door combinaties van woorden, aarmede allen zich kimnen vereenigen. De gronddrijfkrachten, de diepste overtuigingen, de geestesgesteldheden, en de eigenlijke doelstellingen zqn op deze wijze niet tot harmonie te brengen". Naar de meening van Ned. Ged. correspondeert de wordingsgeschiedenis van de P. v. d. A. met bepaalde verschijnselen van dezen tijd. „Strevingen naar een kunstmatige eenheid, naar synthese van het tegengestelde, van de geestelijke verscheidenheden, zijn aan de orde van den dag. Verdoezeüng van beginselen en van hetgeen de worstelitig der geesten bewerkt, wordt niet zelden aangemerkt als de oplossing van de vraagstukken, waarvoor men zich ziet gesteld. Er is eene vlucht uit de werkelijkheid, en voor de verantwoordelijkheid, welke groote afmetingen dreigt aan te nemen". Aldus de beschouwing in Ned. Ged., in welke ik de stijl van den heer Schouten meen te herkennen.

In deze drie beschouwingen blijkt overeenstemming te bestaan^in zooverre, dat de politieke gelijkgezindheid, uitkomende in de gelijkheid van beginsel, basis der politieke partrjvorming wordt geacht te moeten zijn.

De vraag is nu maar, wanneer men kan oordeelen, dat zoodanige gelijkheid van beginsel aanwezig is. Hierover laat van de drie gereleveerde beschouwingen eigenUjk alleen die van Mr Western zich in positieven zin nader uit. Voor Christelijke partijvorming is z.i. alleen het gemeenschappelijke geloof in Gods souvereiniteit over het staatkundige leven essentieel en voldoende. Sterk uitgedrukt, mag over al het andere, desnoods over alle punten van practische pohtiek binnen zulk een partij verschil van meening bestaan.

Ik geloof, dat dit laatste te ver gaat. Zoo schiet men zijn doel voorbij. Een christelijke politieke partij is geen politieke debating-club op christe lijken grondslag. ZSj kan er zich in den staatkun digen strijd niet VEin onthouden ten aanzien van concrete punten van staatsbeleid een standpunt in te nemen. Dit standpunt kan ten aanzien van althans de belangrijkste staatkundige vragen van het oogenbUk niet maar een standpunt van de of van sommige leden der partij zijn, neen, het moet wezen het standpunt der part ij als zoodanig.

En wat voor deze concrete punten van staatsbeleid geldt, gaat a fortiori op voor wat onder ons dikwijls genoemd zijn de „afgeleide beginselen".

Ook daaromtrent zal een groote mate van eenstemmigheid aanwezig moeten zijn.

Wil dat nu zeggen, dat er dus geen verschillen van meening binnen den boezem der pa^üj mogen bestaan? Geenszins. Wellicht is in het verleden wel eens al te veel voor „(afgeleid) beginsel" uitg'egeven, dat op dien naam geen aanspraak mocht maken. Ook is ten aanzien van lang niet alle concrete punten van staatsbeleid eenstemmigheid noodig. Nuances, zelfs belangrijke nuances, zijn niet alleen toelaatbaar, maar zelfs onvermijdelijk en natuurlijk. Al zouden wij alleen maar denken aan, die van (meer) conservatief en (meer) progressief. „Reactionnair" en „revolutionnair" zijn verkeerd, maar de nuanceering van „conservatief" en „progressief" binnen dezelfde partij is zeer gezond. Reeds Kuyper sprak van een „droite" (rechts) en een „gauche" (links) binnen de A.R. partij, waarbij z.i. het overwicht naar de zijde der „gauche" diende te Uggen.

Maar een behoorlijke mate van homogeniteit, die ook verder moet gaan dan alleen het grondbeginsel, is in een staatkundige partij eisch, zal zij met eenig succes aan den staatkundigen strijd kunnen deelnemen. Tenslotte vergete men nimmer, dat partijvorming is: geesteUjke machtsvorming. Men sticht geen pohtieke partij als bezinnings-, studie- of debatorgaan, maar begeert daarmede een instrument voor politieke machtsvorming te scheppen.

Het voorgaande wil anderzijds niet zeggen, dat ik het geheel oneens zou zijn met Mr Westera. Uit hetgeen zooeven werd opgemerkt heeft het tegendeel reeds kunnen bhjken. „Droite" en „gauche" moeten er binnen een christelijke poütieke partij zgn; ten aanzien van meer dan een „afgeleid beginsel" en met betrekking tot verscheidene aangelegenheden van practische politiek mag en moet nuance, , zelfs verschil van meening toelaatbaar worden geacht. Maar er is een grens en die loopt m.i. niet tusschen het „grondbeginsel" en de rest, maar ergens anders. Waar precies valt niet te zeggen.'

Het is dezelfde moeilijkheid als die vsdj op kerkelijk terrein ontmoeten. Een Ned. Hervormd predikant vergeleek eens, ten tijde van de Synode van Sneek-Utrecht, de Hervormde Kerk met een oerwoud, waar men zoo af en toe met leeuwen en beren moest vechten, jnaar de Gereformeerde Kerken werden z.i. meer en meer een gevangenis. Ik laat de juistheid der vergelijking daar: het gaat mij hier alleen om de in de beelden tot uitdrukking gebrachte tegenstelling. De leering is deze: ook op kerkelijk terrein moet een grens worden afgebakend om aan te geven met vide men (nog wel) kan samengaan en met wie niet (meer); maar de moeilijkheid is aan te geven waar zij precies ligt: aan den eenen kant dreigt de leervrijheid, aan den anderen kant het sectarisme. Zoowel Scylla als Charybdis moeten worden vermeden. Maar reeds de oude dichter zeide: Incidit in Scyllam qui vult vitare Charybdim: Op Scylla vervalt wie Charybdis wil vermijden. Of in goed oud-HoUandsch: Er is maar eene effen en die is moeiUjk te treffen.

Maar de ergste klip van de twee is toch die van het sectarisme, het^ die van het kerkelijke hetzij die van het poütieke sectarisme. Wij vrijgemaakten hebben tegen het eerste gestreden: nog zou onze plaats in de Gereformeerde Kerken zijn, wanneer men ons daar geen'kluisters had willen aanleggen, die wij meenden niet te mogen aanvaarden, en geen mannen had uitgeworpen, die naar oude innige overtuiging niet uitgeworpen mochten worden. Maar deze strijd tegen het sectarisme legt ons den plicht op het sectarisme in eigen kring te vermijden èn kerkelijk èn op ander terrein, ook op het politieke. Waar ons de mogehjkheid gelaten wordt dienen wij gaarne mede te helpen de grens ruim te trekken.

Mr K. GROEN.

(Naschrift. De leervrijheid in den zin van officieeie toelating eener van Gods Woord en de belijdenis afwijkende leer, is een misdaad tegen den bindenden God, en tegen de in ZIJN'binding aan de schapen der kudde gegeven positieve vrijheid tot ambtelijk belijden. Zij is dus in wezen sectarisch, want ze maakt de kerk een zaakje van een humanistisch quasi-ohristendom, profiteerende van de slaapziekte en de inertie van den ouden mensch in de geloovigen. Zij is dus niet minder erg dan het sectarisme. Beide - zijn o.i. even erg. En zijn dat overal. De synodocraten waren nooit.zóó rekke- 1 ij k in de leer als toen ze, gEinsch sectarisch, ons uitviderpen. Dat deden de rekkelijken. Redact ie):

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 maart 1946

De Reformatie | 12 Pagina's

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 maart 1946

De Reformatie | 12 Pagina's