GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

IS ER EEN „TUSSCHENTOESTAND” ?

door Prof. Dr K. SCHILDER.

IX.

(Verbetering. In ons artikel VlU, kolom 1, regel 4 v.b., staat: en niet meer het tijds besef. Lees: en niet maar het tijdsbesef — K. S.)

Maar dit alles raakt slechts Luther. Van meer beteekenis is wat de door ons besproken schrijver meent zelf te kunnen afleiden uit de Schrift ten gunste van zijn eigen gevoelen. Wij komen dus thans tot zijn „Schriftbewijs". •

In de eerste plaats houdt hij zich bezig met Joh. 5 : 25. Daar lezen we: „voorwaar, voorwaar zeg ik u: de ure komt en is nu, wanneer de dooden zullen hooren de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben, zullen leven." '

Hier verneemt schrijver „in ongrijpbare verten de klokken van het hiernamaal s". Dit zijn voor zijn besef „tonen uit de eeuwigheid".

Schrijver meent, dat vs. 25 spreekt over 1 i c h a- m e 1 ij k dooden.

In VS. 24 stond het anders. D a. a r is z.i. gesproken over den geestelijken dood.

Maar vs. 25 handelt over lichamelijk dooden. Evenals vs. 28, waar immers sprake is van de dooden, die in de graven zijn.

Uit een en ander meent hij dan zekere conclusies te mogen ti'ekken; die komen straks wel aan de orde.

Vooraf echter een opmerking.

De cipvatting, dat Joh. 5 : 25 spreekt over de lichamelijk dooden, wordt door C a 1 v ij n niet gedeeld. In zijn „Psychopannuchia" haalt hij (C.R., 5, 194) VS. 24 aan ten bewijze, dat er een eeuwig leven is, dat voor de geloovigen reeds nu (vóór hun scheiden uit het tijdelijke leven) begonnen is. Omtrent vs. 25 oordeelt hij, dat ook daar sprake is van de geestelijk dooden, die door de stem des evangelies ten leven worden geroepen; het verband zelf, waarin de tekst voorkomt, weerlegt z.i. de meening van hen, die bij deze „levendgemaakte dooden" denken aan Lazarus, den jongeling van Nain, en dergelijke (47, 117).

Een overzicht van de meening der voornaamste uitleggers zou hier zeker interessante resultaten opleveren. Maar we zien ervan af. Laat ons maar eens even aannemen, dat schrijver gelijk had, en Joh. 5 : 25 inderdaad het oog had op 1 i c h avol­ m e 1 ij k dooden, wat zou dan daaruit gen, volgens hem?

Naar hij verzekert, zou dan dit vers den indruk vestigen, dat ons sterven samenvalt met de parousie des Heeren. Barth acht weliswaar deze meening niet met dogmatische klem bewijsbaar. Maar de schrijver is van oordeel, dat we toch wijs doen, als we in deze richting de oplossing zoeken.

Hoe hij dit beredeneert?

Het antwoord geeft hij zelf: het ligt in de lijn van den onvoltooid tegenwoordigen t ij d, waarin Joh. 5 : 25 spreekt. De ure komt EN IS NU, dat de dooden zullen hooren de stem des Zoons Gods, en die ze gehoord hebben zullen leven. Zoo staat het er. „De ure" is er nu! Dit zijn tonen uit de eeuwigheid, meent hij; wij hooren hier de klokken van het hiernamaals. Doch dat hiernamaals is er „n u"-, is er in het heden.

„Nu", „h eden".

Vanwaar dan die onvoltooid tegenwoordige tijd?

Schrijver antwoordt: vanwege de aanwezigheid van den Persoon van den Zoon des m e n s c h e n. Waar Hij aanwezig is. Hij, als het groote Wonder, daar vloeit uit die aanwezigheid dit „nu' voort. Zoo is het b.v. ook in Joh. 1 : 52; 4 : 23, 26; 5 : 24, 25; 6 : 47, 54, 63; 8 : 51, 56, 58; 11 : 25, 26; 12 : 31, 50; 13 : 31; 16 : 11, 32; 17 : 3.

Van deze redeneering begrijp^ ik niets, zoolang een niet-Barthiaan zich er achter plaatst. In Joh. 1 : 52 (51) zegt Christus: gij zult de engelen zien op en nederdalen op den zoon des menschen. Gij, apostelen; Maar dat gebeurde in zijn vernedering, toen ze bij Hem waren. Toch niet in den jongsten dag? In Joh. 4 : 23 zegt Hij tot de Samaritaansche vrouw: de ure komt en is nu, dat de ware aanbidders den Vader zullen aanbidden in geest en waarheid. Maar blijkens de woorden „geest" (tegenover , , vleesch") en „waarheid" (tegenover „schijn" of „schaduw") slaat dat op de bedeeling van het Nieuwe Testament tegenover die van het Oude. — In Joh. 6 : 47, 54, 63 wordt gezegd, dat wie gelooft, het eeuwige leven heeft, dat wie het vleesch van den Zoon des menschen eet en zijn bloed drinkt, het eeuwige leven heeft, en ten uitersten dage zal worden opgewekt (let op het verschil tusschen wat n u reeds i s en pas later wezen zal); en dat het de Geest is, die levend maakt. Wat zegt dat ten gunste van schrijvers meening ? Niets. — Joh. 8 : 51, 56, 58 zegt o.i. evenmin iets in dezen zin; maar daarover spreken we wel afzonderUjk, evenals over Joh. 11 : 25, 26. — Joh. 12 : 31, 50 verklaart, dat „n u" het oordeel dezer wereld is. Maar dit „nu" ziet blijkens het verband duidelijk op de ure van Golgotha, die aanstaande was. En het „trekken van allen tot zich" voorzegt de Heere, tegen den tijd niet van den jongsten dag, doch tegen dien tijd, dat Hij „van de aarde zal verhoogd zijn"; en dit begint bij het kruis, en zet zich voort in Pascha en hemelvaart. Het is een „trekken" in den tijd van levende menschen. — Wat Joh. 13 : 31 aangaat, is het weer hetzelfde: nu is de Zoon des Menschen verheerlijkt én God is in Hem verheerlijkt. Het is het „nu" van „den nacht, in welken Hij verraden Werd." — Wat Joh. 16:11 en 32 betreft: Daar wordt gezegd, dat de overste dezer wereld geoordeeld is, alsmede, dat de ure komt en nu gekomen is, dat de discipelen zullen verstrooid worden een iegelijk naar het zijne. Ook daar is met de ure bedoeld het aUes-beslissend moment van Golgotha, dat keerpunt der tijden. Wie daarvan zou maken een „eeuwig oogenblik" in den zin, waarin Luther onder verwijzing naar. 1 Petr. 3 : 8 zich van dien term bediende, zou zich wel ernstig vergrijpen aan de Gereformeerde grondovertuiging inzake de heilshistorie en haar onderscheiden successieve momenten. — Eindelijk heeft Joh. 17 : 3 geen enkele aanwijzing voor den tusschentoestand.

Wij besluiten dus, dat de uitdrukking „de ure komt en is nu" door den schrijver ten onrechte belast wordt in dien bepaalden zin. Wij wijzen af zijn hypothese, dat uit deze woorden zou volgen, dat de eerste en tweede komst van Christus „idealiter" samenvallen. In de heilshistorie, gelijk trouwens hetzelfde geldt van alle andere historie, vallen twee momenten nooit samen, noch in de ide'e, noch in de werkelijkheid. Openbaringsmomenten ALS ZOODANIG vallen nooit samen; dan ware de OPENBARING er uit weg. .Als Christus zegt: „de ure komt en is nu", dan bedoelt Hij, dat zijn heilswerk, optredende in die zeer bepaalde „ure", effecten brengt, die zonder zijn middelaarsarbeid van die bepaalde „ure" nimmelr mogelijk zouden zijn geweest. Zeker hooren wij bij dit woord „ure" „de klokken van het hiernamaals", maar óók „de klokken van het verleden en van het heden". Een totaal andere vraag is, hoe het „h o o r e n" is van de dooden èn van de levenden.

Wij verhelen niet, dat wij ons bezorgd maken, als een gereformeerd auteur spreekt van „idealiter" samenvallende momenten. lïldien hij van Luther nog aanhaalt, dat de zielen na den dood „hooren", „zien" en „gevoelen", en indien hij daar mee instemt, dan kan dit „samenvallen" van twee tijdsmomenten (dat van het sterven en dat van Christus' wederkomst) slechts gehandhaafd worden indien hij hun „zien" oplost in het niets. Als van den HEELEN heilsweg de beide laatste momenten „idealiter" zouden samenvallen, waarom zouden dan niet alle momenten, ook die van het begin, tevens samenvallen? Indien de afstand tusschen die beide momenten werkelijk zou ineenschrompelen tot een oogenblik voor het besef van den gestorvene, dan heeft de speculatie over die „ineenschrompeling" en over dat „samenvallen" het begrip „zien" verteerd en verslonden. Is er echter wel degelijk een „zien", dan zijn voor het „zien" van e gestorvenen de momenten van schepping, zondeal, kruis van Chirstus, opstanding, hemelvaart egripsmatig onderscheiden, maar blijft er ook geen enkele reden over om te beweren, dat dan el de eind punten van dien langen openbarings- • n heilsweg zouden „samenvallen". Eén van beide: onze dooden „zien" dien heilsweg in z ij n momenten, maar dan ook in alle; en in dat geval hebben zij een werkelijk weten van hun gestorven zijn èn van hun daarna-komende, ook, door hen begeerde en verwachte, afgewachte glorificatie ten jongsten dage. Of: ze zien dien heilsweg niet, maar dan ook in geen enkel van zijn momenten. Maar dan moet nze auteur liever zich bekeimen, dat hij, ofschoon ij zich op Luther beroept, toch beter een %kken streep halen kon door diens pertinente verzekering, dat de dooden „zien", „gevoelen", „hooren", „wachten", „afwachten".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 april 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 april 1946

De Reformatie | 8 Pagina's