GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

IS ER EEN „TUSSCHENTOESTAND"?

door Prof. Dr K. SCHILDER.

xxn.

Tot twee maal toe hebben we nu in ons betoog het dispuut teruggebracht naar het gewichtige punt der Schriftbeschouwing. We merkten op, dat men al zeer ongereformeerde denkbeelden koesteren moet over de accommodatie i) van de Schrift aan de denkbeelden van haar eerste lezers, indien men wil betoogen, dat de Schrift niet zelf in vollen ernst „gelooft" (lees: openbaring doen wil tot opwekking van ons geloof) aan een werkeUjk bestaanden tusschcntoestand.

Nog een derde maal moeten we met ons betoog dien kant uit. We verklaren rustig, dat we hetgeen de Schrift over de „s j e o o 1" zegt, slechts dan kunnen verstaan in gelijktijdige handhaving van ons gereformeerd Schriftgeloof, indien die s j e o o 1 een begrip is, dat teruggaat op een w e r- k e 1 ij k e n tusschentoestand.

Laten we het hebreeuwsche woord „s j e o o 1" gemakshalve (ruw) vertalen door „doodenrijk". Wat het Oude Testament daarvan zegt, laat zich niet zoo gemakkeüjk saamvatten, maar geeft toch aanwijzingen genoeg voor ons onderwerp.

Eenerzijds toch wordt van sjeool gezegd, dat God daar niet gedacht of geprezen wordt, Jes. 38 : 18, Psahn 6:6, 88 : 6, 12 v.; dat alle werkzaamheid daar een einde neemt, Pred. 9 : 10.

Maar aan den anderen kant komen, als het God behaagt, uit den sjeool menschen terug, zooals Samuel, 1 Sam. 28, wordt ook in den sjeool naijver en spot gevonden, Jes. 14 : 9, 10, Ezechiël 31 : 16. En uit andere plaatsen bhjkt, hoe terecht (Coccejus, Opera X, Lexicon et Comm. Serm. Hebr. X Chald. V. T., 418) de „sjeool" kon opvatten als een verblijfplaats der gestoiTrenen, als een zekere(n) stad of staat, door velen bewoond en bezocht (Jes. 14 : 19: de regione mortuorum tanquam civitatealiqua a multis habitata & frequentata).

Nu is het geen oogenblik te vergeten, dat de plaatsen van Jesaja en Ezechiël, zooeven aangehaald, dichterlijk zijn en dus niet te vlot genomen mogen worden als „bewijsplaatsen". Terecht zegt prof. dr S. Greijdanus, in zijn „Schriftbeginselen ter Schriftverklaring", Kampen, 1946, bl. 138: s.lang niet alles wat in de Heilige Schrift staat, moet letterUjk opgevat worden". Of: „er zijn histo­ rische deelen, maar ook profetische boeken, P.salmen, doch ook ..gelijkenissen, één Apocalypse, en meer apocalyptisclie gedeelten, brieven Omdat b.v. bij de Openbaringen van Johannes in beeldspraak wordt gesproken, en we daarbij zinnebeeldige voorstellingen en aanduidingen hebben moeten we niet meenen, dat we ook boeken als Samuel en Genesis op dergelijke wijze hebben te verklaren" (115).

Maar juist daarom is het des te opmerkelijker, dat in het Nieuwe Testament, ook in geheel andersoortige boeken dan de dichterlijke gedeelten van Jesaja of Ezechiël, wordt uitgegaan van, en heengewezen naar: een voortbestaan der dooden in bewusten toestand, óók vóór den dag der wereldvoleinding. We hebben reeds gesproken b.v. over den rijken man en den armen Lazarus; of over Paulus' verwachting van wat na zijn dood hem te wachten staat; of over de „zielen onder het altaar", we kimnen óók wijzen op Lucas 16 : 9, waarin we — maar dan nu in proza, zij het nog in gelijkenis, als het ware een „tegenhanger" hebben van de zooeven uit Jesaja en Ezechiël aangehaalde poëtische gedeelten van zooeven. Bij laatstgenoemde hebben we de voorstelling van v ij a n d e n, die elkaar na den dood met wrangen spot en bitteren lioon gaan kwellen; Lucas 16 : 9 daarentegen geeft een teekening van het omgekeerde: vrienden in den Heere begroeten elkaar in vrede en met een hartelijk welkom aan de overzijde van het graf. „Wanneer u alles ontbreken zal", d.i.: wanneer gij sterft, en dakloos staat in het heel-al, voor een oogenblik, dan staan degenen, aan wie gij tevoren de diaconia, den dienst der liefde bewezen hebt, gereed om u te recipieenen in de eeuwige tenten. DadeUjk na uw sterven.

Als nu, niet alleen maar in poëtische, doch ook in prozaïsche Schriftgedeelten, in gelijkenissen, doch ook in brieven, èn in apocalyps, in Oud- én Nieuw Testament telkens en telkens weer als het ware wordt uitgegaan van de als axioma ge^ stelde of ook wel nader geopenbaarde en geëxpliceerde waarheid, d a t er een tusschentoestand i s, dan hebben wij daartegen geen speculatieve opwerpingen in te brengen. Dan moeten we óók niet de bewijskracht dier plaatsen beknibbelen. Het geloof aan den tusschentoestand blijkt weer het raam, waarin alleen de besproken Schriftgedeelten, hoe zeer ook verschillend in zegswijze, naar den inhoud m o g e 1 ij k zijn. „Er is bij de HeiUge Schrift een groei op te merken, niet enkel in dien zin, dat er allengs bij reeds voorhanden geschriften nog weer andere bij kwamen, te meer ook zoo, dat hetgeen reeds in nuce, in beginsel, gegeven of geopenbaard was, steeds meer zichtbaar werd, grooter vormen aannam, zelfstandiger plaats en beteekenis verkreeg" (Greijdanus, a. w. 128).

„Het eene kunnen we niet recht noch vol verstaan, zonder te letten op het andere" (128). De uitspraken over de sjeool, volgens welke er aldaar geen leven, geen prijzen, geen werken is, zullen dus, gelegd n a a s t de andere, te verstaan zijn in dezen zin, dat van 't ons hier beneden bekende leven, prijzen, werken geen sprake is; van dézen kant uit gezien is de dood een afknappen van alle draden. Maar overigens is er „aan de overzijde" w è 1 en wee, een vloeken en een zegenen, spijt en vergenoegdheid, doch dit alles alleen naar een andere wet en in andere bewustzijnsvormen en - normen.

Merkwaardig is het daarbij, dat we óók nu weer uitkomen bij hetzelfde als we verleden week vonden, n.l. dat temidden-van het visioen dogmatische begrippen en onderscheidingen opduiken. We denken aan Openbaring 20, het hoofdstuk, dat door de chiliasten zoo hevig is misverstaan. De ziener heeft het daar over de „duizend" jaar (symbolisch getal), gedurende welke de kerk, anders opgejaagd en ten doode vervolgd, een betrekkelijke rust zal genieten. Vóór dit tijdperk begon, was er een heftige vervolging geweest; velen waren onthoofd om het getuigenis van Christus Jezus. Nu zijn ze „zielen", gestorven menschen. Maar zij hebben hun leven hervonden aan de overzijde van het graf. En zij heerschen met Christus, dadeUjk, en gedurende al die jaren, totdat Hij, als Satan zijn laatste razzia's gehou~ den zal hebben, zal wederkomen. Zij heerschen dus, d.w.z. ze hebben een koningslot in het Koningsslot hierboven. Ze hebben een tusschentoestand van gelukzAligheid.

Visioen, apocalypse? — Ja, 't is allemaal waar. Alleen maar (en denk nu aan het slot van ons vorig artikel): ixiet duikt een dogmatisch leerbegrip op midden in den apocalyptischen beeldenrijkdom. Er is sprake van een eerste opstanding, bhjkbaar te stellen tegenover tweede opstanding (vs. 5, 6), geUjk er ook sprake is van een tweeden dood, bhjkbaar te stellen tegenover een eersten dood (vs. 6, 14).

Eerste en tweede moment —

En daartusschen een toestand van koningsheerÜjkheid (heerscher) óf van een prijsgegeven zijn aan den dood (dood is niet: een niet zijn, doch: niet bij God zijn). Die eerste opstanding is hier de ontwaking-in-gelukzaügheid „aan den anderen kant"; de onthoofde bloedgetuigen „V i e 1 e n" wel naar menschelijke begrippen, doch „stonden op" toen zij bewust ontwaakten in gerechtigheid. En als ze nu na die eerste opstanding van hen, ieder voor zich op zijn eigen tijd, TOT AAN de tweede (straks, als het lichaam ook weer mee mag doen) „m et Christus heersche n", met Hem in het paradijs zijn, dan herhalen wij: van hier uit kan de exegese haar victorie beginnen; Zij kan nu zeggen: dit visioen GAAT UIT van den tusschentoestand, èn qualificeert hem verder: er in zijn, of er buiten staan. Met Christus leven en heerschen, of zonder Hem den dood, de vrijlating, prijsgegeven zijn in een eersten dood, d.w.z. een eerste doodüig, een eerste verwijzing naar de pijn, waarop straks, na het interim, de tweede dood (ing), ook naar het Uchaam nu, zal volgen.

Waar men van uitgaat, dat heeft men het stelligst geleerd.


^) Verleden week liet de zetter per abuia Das tweemaal spreken van accomodatie.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 augustus 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 augustus 1946

De Reformatie | 8 Pagina's