GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

KERKELIJKE, DAN WEL VOORALSNOG WETENSCHAPPELIJKE TAAK? (TEGEN LASTERPRAAT)".

De synodocratische leiders, hoewel wetende, dat de heeren Greijdanus en Schilder in 1936 hebben gezégd: begin niet met die „meeningsgeschillen", doch als er wat is dat bedenking ontmoet, behandel het dan met den maatstaf der b e 1 ij d e n i s in den kerkelijken weg, gaan toch voort met het giftige lasterpraatje: Schilder wilde de ruzie. Tot in Amerika en Afrika toe geeft men op gezag van de heeren der V.U. dit lasterpraatje door. We achten tegenover dezen openbaren kwaden handel den tijd thans gekomen, te publiceeren wat mede met mijn naam eronder officieel gerapporteerd is aan de synode, die de meeningsverschillen wilde behandelen. Wij geven het stuk letterlijk (met uitzondering van de inleiding, die terugkomt op de „voorgeschiedenis" van de affaire, en die we misschien pok'gaan publiceeren, nu men zoo droef onwaarheid durft spreken en verbreiden). Na die (korte) inleiding vervolgt het bedoelde stuk:

„Afgedacht hiervan is ons toen vni over de ons toegewezen agendapunten onze gedachte lieten gaan ten overvloede gebleken, dat geen der zes ons toegewezen punten rijp te achten was voor kerkelijke behandeling. Wel erkennen wij, dat althans voor wat één punt betreft een gangbare meening ons ontmoet is waartegen bezwaar rees. Maar zelfs ten aanzien van dit punt was het ons niet mogelijk bepaalde „leeringen" te ontdekken die onderling een eenheid vormden. Wij hebben hierbij het oog op het vraagpunt van de „onpersoonlijke" menschelijke natuur van Christus. Op alle andere punten echter kon o.i. niet eens van gangbare meeningen gesproken worden. Zeker, er was in betrekking tot het vraagstuk van de algemeene genade wel een gangbare overtuiging aangaande de eenheid van natuur en genade. Maar' daar bleef het dan ook bij. Zoodra men de samenhangende vraagstukken raakte bleek zelfs bij dit eene punt en a fortiori dus ook bij de andere punten van gangbare meeningen niet wel gesproken te kunnen worden. Ze waren een fictie.

Waar dan nog bij komt dat de divergenties in materieelen zin soms nog samenvielen met verschillen in terminologie (de onsterfelijkheid der ziel). De beteekenis van deze terminologische verschillen — ook voor de kerkelijke samenleving — ontveinzen we ons niet. Veranderde termen kunnen aanleiding worden, of oorzaak van het insluipen van verkeerde gedachten of voor het op den achtergrond raken" van goede. Nog onlangs is in de pers naar aanleiding van een recente publicatie daarover gesproken.

De ervaring leert, dat voor goede behandeling van confessioneele kwesties, ook in de kerk deze terminologische verschillen duidelijk moeten zijn, opdat misverstand geweerd worde. Zoolang in dezen misverstand heerscht, wordt de behandeling en afdoening van zaken ten zeerste bemoeilijkt.

Ook voor de thans aan de orde gestelde vraagpunten valt hieraan te denken. Wij willen tot geen prijs de kerkelijke behandeling van aanklachten over afwijkingen in de leer laten wachten tot de wetenschap klaar gekomen is. Werd deze eiseh gesteld, dan zou iedere ketter den arbeid der kerk, ook in het weren van vreemde leeringen kunnen remmen en ophouden. Met alle kracht willen wij het recht en den pUcht der kerk om tegen haeresie te strijden handhaven! Belijdenis-handhaving is levensvoorwaarde der kerk.

Evenmin willen wij de kerken remmen, en laten „wachten", ' tot „de" wetenschap gereed gekomen is (wat nooit gebeuren zal), wanneer het gaat om een opnieuw of wederom (maar dan verscherpt) belijden.

Alleen maar: in het4iuidige stadium der kerkehjke sam£nleving staan de zaken anders.

Er is geen aanklacht ingediend.

Er is evenmin gevraagd om uitbreiding, verheldering of herhaling van de belijdenis.

Er is in eerster instantie besloten tot het instellen van een onderzoek naar de za k e 1 ij k e b e- t e e k e n i s, van bepaalde, door de Synode zelf niet omschreven opvattingen.

. Zeer zeker was dit niet het e e n i g e, hetwelk gevraagd is, want „toetsing" moest naar den wensch der Synode van 1936 volgen. Onderzoek naar de z a k e- lijke béteekenis van bepaalde opvattingen moest evenwel voorafgaan. Maar ieder zal aanstonds inzien, dat een dergelijk onderzoek o n m o g e 1 ij k is, indien de opvattingen niet van te voren scherp en juist zijn omschreven.

Welnu, uit onze inleidende opmerkingen weet Uw Synode, dat de commissie, die thans uiteengevallen is, reeds in haar eerste zittingen door ons, evenmin als door Prof. Greijdanus, er niet toe te bewegen was, vooraf gezamenlijk de in aanmerking komende meeningen vast te stellen en in bepaalde, weloverwogen formuleering elkander voor den aanvang van het werk in 'de. subcommissie voor te stellen.

Wij blijven dit betreuren.

En wij verklaren ronduit, dat het tweede deel der opgedragen taak (de toetsing) eenvoudig onuitvoerbaar is, zoolang aan. het eerste deel niet met volkomen duidelijkheid, en in getrouwe weergave der in aanmerking komende meeningen, is voldaan.

In abstracto is het nu mogelijk over elk der genoemde punten een rapport te geven, dat de geheele materie volledig zou verwerken — maar ieder ter zake kundige ziet het belachelijke van een dergelijke onderneming aanstonds in. Met een dergelijken arbeid zouden jaren en jaren intense studie zijn gemoeid — indien men er al ooit mee klaar kwam.

Toch hebben wij, overeenkomstig de .-ns gegeven opdracht, wél gerapporteerd over 'de genoemde punten. Gtevende daarin wat ons in den huldigen toestand van ons kerkelijk leven het meest profijtelijk voorkwam, tot opklaring van de verhoudingen en tot een zuiverder stellen van den eigenlijken stand van zaken ten aanzien van de genoemde punten.

Maar vóórdat wij deze rapporten bij Uwe Synode mdienen, willen wij mét den meesten ernst het volgende onder Uwe aandacht brengen.

Wij zijn er ons volkomen van bewust, dat misverstand aangaande onze bedoelingen voor de hand ligt, als we gaan zeggen wat volgt.

Maar vrees voor misverstand mag ons geen oogenblik het belang der kerken en de eischen der wet Gods, die voor allen broederlijken omgang d U i d e 1 ij k- heid en openhartigheid eischt, uit het oog doen verliezen.

En daarom vragen wij Uwe Synode, of zij niet met ons van oordeel is, daï de uiterste voorzichtigheid geboden is ook hierin, dat aan de toetsing ookvan Synod e- wege niet begonnen worde, eer de zakelijke béteekenis van de te toetsen meeningen in ieder geval duidelijk en getrouw is weergegeven.

De historie spreekt hier ook een woord. " I waarschuwend

Zij spreekt ons van een groote voorzichtigheid en wijsheid juist in de behandeling van kwesties als die, welke ons thans bezighouden.

Immers, de Synode van 1896 (art. 34 der Acta) be; •) sloot een bezwaarschrift (nog wel een bezwaarschrift) aangaande allerlei punten der leer, ingezonden door den Kerkeraad der Gerefoi-meerde Kerk van Bedum A niet in behandeling te nemen. Ze had daarvoor naar eigen verklaring formeele gronden, aangegeven in een rapport, waaruit we dit citeeren:

De kerkeraad van Bedum (A) heeft zich met zijn bezwaarschrift eerst gewend tot dedeputaten der Gereformeerde Kerken voor de oefening van het verband tusschen deze kerken en de theologische faculteit der Vrije Universiteit op Gereformeerden grondslag.

Tot zijne teleurstelling kreeg de kerkeraad in een schrijven van 6 Juli j.l. van voornoemde deputaten bericht, dat zij wel de bezwaren van den ikerkeraad ernstig hadden overwogen, doch dat er voor hen geene redenen bestonden om handelend op te treden, „zelfs niet om Dr KUYPER op een of ander punt nader te hooren".

Den raad van genoemde deputaten, om , , deze zaak niet ter komende Generale Synode te brengen", heeft de kerkeraad gemeend niet te kunnen en te mogen opvolgen. In zijne vergadering van 22 Juli j.l. besloot hij een afschrift van het bezwaarschrift ter Generale Synode te zenden.

Uwe commissie is van oordeel, dat waar de kerkeraad van Bedum (A) nu tot de Synode komt, na zich eerst gewend te hebben tot bovengenoemde deputaten, wier lastgeefster zij is, de Synode dit bezwaarschrift wel tot behandeling kan toelaten.

Tegen zulk een klacht is formeel niet alleen geen bezwaar, maar het is zelfs te waardeeren als kerkeraden en kerken op dit punt zich waakzaam betoonen Maar dan valt het uwe commissie ook aanstonds op, dat naar haar bescheiden meening. dit bezwaarschrift van dien aard is, dat eene ernstige behandeling daarvan op de Synode onmogelijk is.

Immers zal worden toegegeven, dat voor eene' klacht op zulk een punt noodzakelijk vereischte is, dat klaar en duidelijk en in, de eigen woorden van hem, tegen wien de kla)sht gaat, worde aangegeven, waarin de afwijking van de leer bestaat

Dit nu is naar het oordeel uwer commissie in het bezwaarschrift van Bedum niet geschied

Hierbij komt, dat naar het gevoelen uwer commissie eene Synode volgens Gereformeerd k e r k r e c h t ni e t geroepen ishar e zi11ingente doen strekken voor een theologisch dispuut, teneinde daaruit mis. schien tot eene formuleering van b e z w a r e n t e kunnen komen, die door de klagers hadden behooren gegeven te worden. Op den weg eener Synode ligthet niet zich bezig te houden met algemeene beschouwingeji, noch ook dogma» tische vraagstukken van algemeenen aard te bediscussieeren. Gelijk elke kerkelijke vergadering, meerdere of mindere, kan en mag zij alleen oordeelen pver feiten of leeringen, die in c o n c r e t e n ' vorm aan haar oordeel onderworpen wordem

Daarom kan uwe commissie, hoe gaarne zij den bezwaarden broederen in dezen zou willen tegemoet komen, niet adviseeren om op dit bezwaarschrift in te gaan.

Zij stelt daarentegen aan uwe vergadering voor, om, op de formeele gronden bovengenoemd, dit bezwaarschrift niet in behandeling te nemen, en van dit besluit aan den kerkeraad der Gereformeerde kerk van Bedum (A) bericht te zenden.

A. M. DONNER, Rapporteur".

Dezelfde Synode (art. 40 der Acta) oordeelde, niet in te kunnen gaan op een verzoek der „provinciale Synode van Drente", van welk verzoek de Acta zelf een duidelijk beeld geven:

„Namens de eerste commissie van advies brengt Dr L. H. WAGENAAR rapport uit. En wel vooreerst over het verzoek van de Provinciale Synode van Drenthe, „dat, met het oog op het veje twistgeschrijf in den laatsten tijd in publieke bla'den over verschillende leerstellige punten, als o.a, wedei'geboorte, doop, roeping, de vraag of het menscaelijke geslacht behouden wordt en slechts de enkelen verloren gaan, de rechtvaardigmaking en de lesr der kerk, de Generale Synode eenige deputaten benoeme om een nauwkeurig onderzoek in te stellen, naar wat wij volgens Gods Woord en onze Belijdenisschriften aangaande genoemde punten hebben te verstaan".

De Sjmode oordeelt, overeenkomstig het advies der commissie, dat zij op het verzoek van de Provinciale Synode van Drenthe niet kan ingaan.

Het advies der commissie, „overeenkomstig" hetwelk de Synode besliste ter afwijzing van Drente's verzoek luidde als volgt: ^

Uwe commissie, hoewel erkennende, dat het streven om tot meerdere eenheid van opvatting te komen én den vrede der kerken te zoeken, op zichzelf alleszins loffelijk is, oordeelt echter, dat het verzoek van de Drentsche Synode niet behoort te worden ingewilligd en dit op de volgende gronden:

Ie. Verschil van voorstellen, en formuleéring der waarheid in de genoemde punten is in de Gereformeerde Kerken altoos gea ch t g e- worden, en behoort geacht te blijven, te liggen binnen de grenzen' der Gereformeerde belijdenis;

2e. nadere formuleering van eenig stuk der Gereformeerde confessie is een arbeid, die bezwaarlijk verricht kan worden door eene synode van enkel Nederlandsche Kerken, geheel buiten de uitlandsche Gereformeerde Kerken om. En voor de medewerking der uitlandsche Gereformeerde Kerken in dezen, zijn de toestanden geenszins rijp; ^

3e. bespreking dezer dogmata, ook in de pers, kan meewerken om de beginselen en begrippen tot meerdere helderheid te brengen en behoort dus niet te worden be- 1 e m m e r.d, hoewel natuurlijk daarbij alle bitterheid behoort te worden geweerd;

4e. de voorgeslagen weg om tot nadere verklaring der beleden waarheden deputaten te benoemen, die een volgende Synode van advies dienen, wijkt geheel af van de lijnderhistorie. '

Om alle deze redenen adviseert uwe commissie de Generale Synode, om te besluiten, dat zij op het verzoek der Synode van Drenthe niet kan ingaan.

Dr L. H. WAGENAAR, Rapporteur".

Deze stem der historie lijkt ons sprekend. O o k v e r- manend. Wij verhelen niet, dat naar onze meening de Synode van Amsterdam 1936 een totaal andere lijn gekozen heeft dan die van Middelburg 1896.

Hadden de deputaten tot wie wij behooren, gezamenlijk de in geding gebrachte meeningen vastgesteld en omschreven of hadden zij daartoe slechts besloten, misschien zouden wij over de discrepantie tusschen 1936 en 1896 hebben gezwegen. Nu de zaken anders staan en wij evenals prof.' Greijdanus daartegeji van den aanvang af ons bezwaar vergeefs hebben kenbaar gemaakt, achten wij het onze roeping, U de vraag voor te leggen of niet in den teleurstellenden loop der dingen aanleiding voor de Synode ligt, om alsnog de in 1896 gevolgde lijn opnieuw de facto als juist te erkennen. Geen enkel onderzoek, geen enkele toetsing behoeft dan achterwege te blijven. Alleen wordt daarvoor dan de rechte baan weer gezocht en vrijgemaakt".

Tot zoover het bedoelde stuk.

Het spreekt voor zichzelf en is volkomen duidelijk.

Wie dit rapporteert, 6 jaar na 1936, d.w.z. na de eerste waarschuwing (niet doen!), en dan na dit rapport, ongeveer 11/2 jaar later, nog eens (13 Dec. '43) schrijft: wacht tot na den oorlog (en ik ben bereid in dien tusschentijd, desverlangd, over de zaak te zwijgen), heeft di e den boel in brand willen zetten? Kom, kom!

Dr Ridderbos en de zijnen hebben al heel wat met nadruk en met „moreel" en „kerkelijk" en „profetisch" gezag geschreven stukken in de kachel laten stoppen. Ze hebben de onze aan de publiciteit onttrokken. Ze kregen zoo gemakkelijk spel — in oorlogstijd. En Dr H. H. K. zag toe. Maar mijn stukken van '36 af behoeft men niet in de kachel te stoppen. En nu men ze erin geduwd heeft, haal ik ze er weer uit. Het moet wel in afweer van een onzedelijke lastercampagne.

K. S.

REFORMATIE, HAAR OORSPRONG EN HAAR CONSEQUENTIES, I.

Het zou wel zeer te betreuren zijn indien de reformatie der kerk, tot welke de Heere ons door Zijn Geest en Woord heeft willen wekken voor ons niet méér en niets anders zou beteekenen dan de afwerping van het tweeërlei juk, over hetwelk de „acte van vrijmaking of wederkeer" spreekt. Bleef zij inderdaad daartoe beperkt dan zou daarmee het bewijs geleverd zijn, dat die heele vrijmakingsactie met reformatie eigenlijk niets te maken heeft, maar dat zij geen andere beteekenis en bedoeling heeft dan het aanbrengen van een paar correcties ten aanzien van een paar geconstateerde, hoewel gewichtige, afwijkingen in het leven der kerk. Want zal er waarlijk van kerkreformatie sprake zijn, dan wil dat altijd eeggen, dat er sprake is van een reformatie van het hart. Reformatie der kerk vangt dan ook nooit aan bij de kerk, maar zij vangt altijd eerst aan in het hart' eiï deze reformatie van het hart draagt op haar beurt vrucht o.a. in een reformatie der kerk. Elke reformatorische beweging in de kerk des Heeren zal, wil zij, waarlijk op dezen naam aanspraak kunnen maken, haar oorsprong vinden in het hart dergenen, die „van de kerk zijn". Dat spreekt vanzelf. Immers daar, in het hart neemt de verlating van het Woord en de afval van den God des verbonds steeds een aanvang. Daar is het, dat zij verwekt en ontvangen en geboren worden. En daar ook hebben Woordverlating en afval hun voedingsbodem. Éérst is het hart, de zetel van het op den Heere en Zijn Woord gerichte geloof, begonnen het Woord des Heeren te verlaten doordat „geloof" zich richten ging op een valsche openbaring, en het is van den Heere afgevallen, en een afgod toegevallen. De Heere noemt dat in Zijn Woord: afhoereeren, dat Zijn vrouw Hem, haar Man, Die haar heeft ondertrouwd, heeft verlaten en geworden is tot een boeleerster.

Het is van ongemeen groote beteekenis, dat we daarvoor oog hebben. En dat wij, die met vreugde spreken van de reformatie der kerk, ons zelf beproeven om te zien of zij wel waarlijk vrucht is van een wederkeer van ons hart tot den Heere en Zijn Woord. Niet zonder groote oorzaak zegt de Heere in Zijn Woord: behoed uw hart boven al wat te bewaren is, want daarin zijn de uitgangen des levens. De Heere roept ons alles te bewaren; al de uitgangen van ons leven. Wij zullen ze bewaren door ze allen gevangen te geven en te binden aan het Woord des Heeren door het geloof. Tot dat bewaren zullen we echter pas instaat zijn als we, boven al wat te bewaren is, ons hart behoeden, met ons hart blijven bij den Heere en Zijn Woord. Als we dat niet doen dan verlaten wij met het hart en dus met de uitgangen des levens Zijn Woord om van Hem daarmee af te vallen. Dan deformeeren hai t én leven. Want zoo het hart van den mensch is, ZQÓ zijn ook de uitgangen van zijn leven. Wat het hart van den mensch beheerscht, dat beheerscht óók de uitgangen van zijn leven. In deze deformatie van het ' hart en van de uitgangen van het hart vindt haar oorsprong o.a. ook de deformatie der kerk. Deze deformatie der kerk is dan ook niets anders dan een metterdaad verlaten van 't Woord en dus een a f- vallen van den God des verbonds in het leven der kerk. Een deformatie, die heel het interne leven der kerk over de geheele linie aantast. Slechts door een wederkeer tot het Woord en tot den God des .verbonds met ons hart en dus met de uitgangen van ons leven, is het mogelijk in de kerk de deformatie te zien, te bestrijden en te overwinnen.

Daarom vraagt de dichter van psalm 91: Wie zou de afdwalingen verstaan? Reinig mij van de verborgen afdwalingen. Maar daarom ook zegt de Heere in Zijn Woord door den mond van een van zijn profeten tot zijn afvallig bondsvolk: scheurt uw hart en niet uw kleederen. Inde kerk slechts onze kleederen scheuren, slechts wat kalefateren hier en daar, slechts wat vroom praten en spreken, slechts wat' tranen schreien bij een eigenwillig opgerichten kerkelijken klaagmuur, slechts overweldigd Vv^orden door Evangelisatie- of oecumenische driften, slechts een paar jukken afwerpen, slechts een roepen: vrijmaking, vrijmaking, dat is nog geen kerkreformatie. Het is in de geschiedenis der kerk wel vaker gebeurd, dat men riep: Heere, Heere, en in Zijn Naam ging profeteeren, en duivelen uitwerpen en vele krachten doen, over hetwelk echter de Heere snijdend en scherp moest oordeelen: Ik heb u nooit gekend. Want met reformatie had dat alles niets van doen, omdat het geen scheuren van het hart was, omdat het niet vrucht was van een aanvaarden van de totale en absolute heerschappij van het Woord des Heeren met het hart. De Heere heeft tot zijn afvallig bondsvolk nog een ander woord gesproken: , , Braakt ulieden een braakland en zaait niet onder de doornen. Besnijdt u des Heeren en doet weg de voorhuiden uws harten, gij mannen van Jud|^ en inwoners van Jeruzalem: opdat mijn grimmigheid niet ontsteke als een vuur en brande, dat niemand blusscheft kunne, vanwege de boosheid uwer handelingen". Want het is den Heere met Zijn kerk heilige en bittere ernst.

Het zal goed zijn als we ons daarvan terdege rekenschap geven nogmaals, opdat we verstaan, dat, wat wij nu kerkreformatie noemen, met kerkreformatie niets te maken heeft, als zij geen vrucht is van bekeering des harten tot den Heere en Zijn Woord, als zij alléén maar dit is, dat we het huis der kerk wat hebben gebezemd en versierd, omdat de booze geest van binding aan zondige synode-besluiten uitgedreven is. Want dan worden we bedreigd door het oordeel dat het laatste van ons erger zal zijn dan het eerste.

Als, wat wij nu kerkreformatie onder ons noemen, in niets anders bestaat dan in het afwerpen van het tweeërlei juk, dat in de „acte van vrijmaking of wederkeer" wordt genoemd, dan mogen wij ons wel . heel ernstig afvragen of het met ons hart voor den Heere wel in orde is en of wij slechts onze kleederen gescheurd hebben en niet ons hart.

De deformatie in de Geref. kerken is wel heel scherp plotseling aan het licht getreden in het feit, dat de synodale vergaderingen van Utrecht 1944-'46 de dogmatische en- kerkrechtelijke beslissingen namen, die ze genomen hebben. Dat zij dat kónden doen en het , deden op de wijze zopals ze het gedaan hebben, n.l. door zich en haar ordinantiën meer macht en autoriteit toe te kennen dan den Woorde Gods, door te vervolgen degenen, die heilig leven naar het Woord Gods en die haar bestraften over haar gebreken, maakt het wel duidelijk, dat er hier niet maar was een deraillement op • een paar punterf, maar een openbaring van een ver voortgeschreden en ingekankerd proces van deformatie, waarin héél het interne leven dier kerken betrokken was, welk proces op die bepaalde punten plotöeling naar buiten openbrak en dat zijn oorsprong vond in het hart. Dit wordt ons nu met den dag wel duidelijker. Menigmaal vragen we ons verslagen af hoe we toch zoo blind geweest zijn, dat we dat niet eerder hebben ontdekt. Is het niet mede daardoor dat wij ook zelf met ons hart het Woord des Heeren hadden verlaten en van Hem waren afgevallen?

Daardoqr hebben wij zoovele jaren als slaapwandelaars in het leven der kerk verkeerd. Als we eerlijk zijn zullen we ons niet verontschuldigen door allerlei, maar zullen we dit feit moeten aanvaarden als - een groote schuld voor God. Wij hebben daarin zwaar tegen den Heere gezondigd. Ik wees daarop reeds in mijn openingswoord op de bekenae vergadering van door de Synodebesluiten bezwaarden in Den Haag 11 Aug. 1944. Door Gods genade hebben we echter dat tweeerlei juk van onzen hals afgeworpen en ons van die zondige besluiten vrijgemaakt. Deden we het als vrucht van een wederkeer tot den Heere en Zijn Woord met ons hart? Was deze vrijmakingsdaad waarlijk een daad van kerkreformatie?

Zoo ja, dan zullen we ook moeten verstaan en toonen, dat deze reformatie der kerk maar niet tot deze afwerping te beperken is, om dan daarbij te blijven staan en de kerkzaak op denzelfden voet als gisteren en eergisteren voort te zetten. Want dan heeft deze kerkreformatie consequenties voor het interne leven der kerk over^e geheele linie. Ze heeft consequenties voor de bediening van alle ambten in haar midden, voor haar organisatie, voor haar prediking, ' voor haar tuchtoefening, voor haar zendings- en „Evangelisatie"-arbeid en voor nog zooveel meer. Natuurlijk beteekent dat niet dat we onmiddellijk in een ijver zonder verstand in dat alles het breekijzer hebben te zetten. Dat zou revolutie zijn. En revolutie is nog geen' reformatie. Gelijk ook reformatie geen revolutie is. Maar het beteekent wel, dat dit alles opnieuw moet worden getoetst aan de Schriften, dat dit alles bij het licht van het Woord moet worden onderzocht of en zoo ja welke trekken van deformatie het nu toont, om daH met dit alles, als vrucht van de reformatie van ons hart, weder te keeren tot den Heere en Zijn Woord. Al^ we dat alles ernstig onder de loupe van het Woord brengen om het te onderzoeken, dan zullen we ontdekken, dat er in het leven der kerk méér gedeformeerd is dan we zoo met één oogopslag kunnen zien en dat er komen moet een vrijmaking of wederkeer in het leven binnen de kerk over de geheele linie. En daarmee zijn we nog maar nauwelijks begonnen. Indien ook maar begonnen. Verstaan we toch, dat de vrijmaking van de binding aan zondige Synode-besluiten, als zij vrucht is van de vrijmaking van ong hart, roept tot vrijmaking van heel het interne leven der kerk. Worstelen wij waarhjk om daarin den Heere

te gehoorzamen door het geloof.

Kn,

DE „ACTA" ZIJN ER!

Bij de uitgeverij J. Boersma te Enschede zijn verschenen de „Acta van de Generale Synode" van Groningen 1946 (24 April-28 Juni). Van de wettige synode dus, die der onveranderde Gereformeerde Kerken.

Eerlijk gezegd, we keken ietwat onthutst tegen dit boek aan. Onwillekeurig denkt een „vrijgemaakte" ziel: vooreerst wat zachtjes aan met alles. En als zoo'n „ziel" dan weer „Acta" in handen krijgt van 331 bladzijden, nu ja, dan krijgt ze zoo even 't gevoel, dat alles weer net is als vroeger. Toen was men óók zoo gewend aan die „dikke turven".

Toch is er in dit boek niets te veel opgenomen. De eigenlijke Acta zijn zelfs bekort in grergelijking met die van de vorige synode, omdat de discussies niet meer worden saamgevat of kort gememoreerd. Het feit ligt er toe: óns kerkelijk leven heeft zich hersteld, de genade Gods deed de vrijmaking verder gaan, en de zaken „loopen" weer. Hem zij daarvoor de dank. Dat dikke boek wordt ons nu lief: wat menschen ten kwade dachten, heeft God ten goede gekeerd.

Aan ieder, die ook maar even kan, wil ik aanbevelen een exemplaar te bestellen. Alle kerkleden behooren mee te leven; dat is de weg van den bloei der kerken als Kerken. Hoeveel belangrijke stukken vindt men hier niet bijeen! De bijlagen geven b.v. uitvoerige stukken over de opleiding (inclusief de Stichting tot financieele verzorging), over de Theologische Hoogeschool, over de kwestie van , , 1905", over het contact met de Chr. Geref. Kerk, inzake de kwestie der „samenspreking" met de synodocraten, ze geven den tekst van het , , Getuigenis", dat van onze leerken uitgegaan is tot wie haar grondslag en orde ontrouw geworden zijn, de stukken inzake de zaak van ds S. J. P. Goossens (deze rapporten, opgenomen in de Bijlagen, werden wel met scheldwoorden, doch niet met tegenredenen beantwoord), den tekst van getuigenissen o.a. aan de menschen in Indië, stukken betreffende de geestelijke verzorging der militairen (met zeer belangrijke kwesties o.a. inzake de z.g. „nood-" of „veld-gemeenten"), of nopens de toepassing van art. 8 K. O. (singuliere gaven), of de kwestie van verzorging der emeriti etc. (art. 13 of art.ll? ) en vele andere zaken.

Aan de scribae der synode, met name (voor wat de Acta betreft) ds B. A. Bos, mogen we ons wel zeer verplicht rekenen.

Laat ieder zich haasten om de Acta te bestellen. Later moeten velen vergeefs er naar zoeken.

Er zijn in die Groningsche synode belangrijke zaken ter tafel geweest, en de onderzoeker van later zal zich juist voor de Acta der eerste synodes na de vrijmaking bizonder interesseeren. Hij moge ons, die zelf in dezen mooien, beslissenden tijd leven, niet achter zich laten in den wil tot kennis van de feiten.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 december 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 december 1946

De Reformatie | 8 Pagina's