GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het vierde formulier van eenigheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het vierde formulier van eenigheid

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

13

Na hetgeen gezegd is, behoeven we thans^niet lang ineei'te praten, Wjj concludeeren thans: at de in Rom. 9 : 8 bedoelde „kinderen der belofte" niet hetzelfde zijn als „de uitverkorenen ten eeuwigen leven uit alle tijden, althans uit den tijd na Abrahim".

„Kinderen der belofte" zijn niet „kinderen, aan wie de belofte toekomt, of rechtens toegekomen is"; en ook niet: „kinderen, aan wie de belofte (van eeuwig leven) vervuld is", doch: „kinderen uit de belofte geboren".

Uit welke belofte?

Uit de belofte, die inhoud der evangelische prediking (in 't algemeen) is?

Neen: uit die zeer bepaalde belofte, die aan Abraham geschied is: „omstreeks dezen tgd zal Ik komen en Sara zal een zoon hebben" (vs 9). Het is deze belofte Welke aan Abraham den weg aenwees èn ontsloot, waarlangs hy tot het vaderschap kon komen. Welk vaderschap? Het bloot-natuurlijke? Neen; maar dat zeer bepaalde vaderschap, waarin hij tot een zegen zou worden voor de heele wereld. En wijl dit vaderschap alleen mogelyk wordt in en door den grootén Zoon, daarom is het echte vaderschap van Abraliara het vaderschap over alle geloovigen. Dat wil niet zeggen: het vaderschap over alle uitverkorenen ten eeuwigen leven, b.v. zóó, dat Abraham wèl „kind" zal kunnen zeggen tot den armen man, die in zijn schoot ligt, maar niet tot den rijken man, die de oogen opendoet „in de pijn", doch niettemin een „zoon Abrahams" is, een lid van Israël-van-vóór-het-Pinksterfeest, een tak aan den boom, die nog ïiiet afgehouwen is, van den boom Israels vóórdat de nieuwe loten geënt zijn. Abraham zegt óók tot dezen lïian: „kind". Want datvolk, waaraan de beloften toekomen, is de gemeenschap, waarover Abraham vader is. Dit volk is eerst Israël. Eeuwen lang. Tot aan Pinksterfeest. En dat is na Pinkster de kerk van het Nieuwe Testament, de kerk van den nieuwen dag.

Deze kerk nu wordt niet d a a r d o or bijeengebracht, dat Abraham een vrouw ontmoet, en dat hun ontmoeting kinderen voortbrengt (Hagar, Ketura), doch daardoor, dat de HEERÉ zegt: Ik wil eén volk mij bereiden, dat MIJN volk is, en geheel en al in zijn formatie afhankelijk is van mijn belofte; welnu, gaat nu, gij Abraham en Sara, in het geloof, dat Ik uit u< v doodsstaat het leven te voorschijn ROEPEN zal, door het wonder, elkaar ontmoeten. Zou de kerk, het wondervolk, ontstaan zijn langs den eersten weg, dan zou achteraf de eeretitel van „kerk" gegeven moeten worden aan het „zaad des vleesches". Maar nu, éér die twee samenkomen, gezegd is: ditmaal drijft ons geen vleesch en bloed, doch de belofte des HEEREN naar elkander, nü is ook die ontmoeting een dienst van gehoorzaamheid, een acte van geloof, en wordt de eeretitel van „kerk" bij voorbaat gegeven aan de kinderen van „het kind der belofte". De kerk ontstaat zoo niet uit natuurlijke teeltkeuze, maar uit het geloof aan Gods scheppend Woo r d. En zóó komt er een „zaad van Abraham", in qualiteit van vader aller geloovigen. „Geloovigen" is de naam voor „de k e r k".

Het is door den HEERÉ zelf, die, vrijmachtig en om zgn vrijmacht te verheerüjken, een keus doet tusschen kinderen en kinderen van Abraham. Een keus, welke bij den aanvang der geschiedenissen van Abrahams zaad (diens „toledóoth") bepaalt, welke kinderen van Abraham vaders van „kerkvolk" (Messiaansch volk) worden zullen, en welke niet. Dit is de zin van het goddelijke „rekenen" voor (tot) Abrahams zaad. „Zaad", zoo hoorden we prof. Greijdanus zeggen, kan de naam zijn, „die beide groepen omvat", beide groepen inde kerk, in de gemeenschap van e r, f g e n a-men. Eerst de groep dergenen, die Abrahams God niet maar met den mond belijden, doch ook met het hart gelooven; dergenen, die de quintessence van de erfenis (Christus' heil) aanvaarden als hun erfdeel, en niet maar 'roenïen in hun uitwendige positie als-Abrahamieden, en du5, de „upper ten" der wereld. En vervolgens óók de andere groep, dié biJ dien uiterlijken rOem bleef halt houden en niet doordrong tot het hart der zaak. „Zaad Abrahams" is hier de naam voor de. kerk, dèii bondskring. Gods vrijmachtige verkiezing schiftte tusschen de zonen van Isaï. Zij deed dit van eeuwigheid, doch gaf daaraan pas bekendheid achteraf. Maar als God tusschen Abrahams kinderen een keuze doet, dan is dat bij voorbaat bekend gemaakt, d.w.z. e e r de vader en de moeder samenkwamen.

Daarom is ook Gods „rekenen" geen hypothetisch „houden voo r", doch een stellig, beslissend, rechtsposities toebrengend of onthoudend rekenen. Toen we uit de gevallen, waarin de grieksche term „logizesthai eis" (rekenen tot of rekenen voor) een keuze deden ter illustratie van de mogelijke beteekenissen, die de uitdrukking hebben kan, zagen we, dat het voorzetsel „eis" („tot" of „voor") kan staan vóór dat woord, hetwelk het praedicaat aanduidt, dat wordt toegekend ? an het „object", dat „gerekend" wordt (Kittel). Het komt ons voor, dat ook ditmaal de zaken zóó staan. De kinderen der belofte worden gerekend tot Abrahams zaad, want ze zijn het ook. Ze zijn het, omdat Abraham niet maar een individu, doch een patriarch is; geen semietisoh stamhoofd, doch een kerkelijk verbondsvorst; geen aanvang van een bloedsgemeenschap, doch eersteling van de kerkgemeenschap.

En als God zóó rekent, dan moeten ook w\j zoo rekenen; Hij op grond van zijn keus, wij op grond van de bekendmaking van zijn keus. Ieder MOET de kinderen der belofte (de uit het wonder ontsproten gemeenschap) rekenen tot Abrahams zaad, d.w.z. voor die gemeenschap, waaraan de woorden ciods zijn toebetrouwd, den kring, van hen, „die door Gods beschikking en bevoorrechting met verbond en wetgeving en eeredienst etc. werden omsponnen en overladen". Dit „rekenen" heeft mét onderstellen niets te maken. Het is eenvoudig een gehoorzaam toekennen vsn praedicatén, die God in duideUjke taal vergeven heeft aan de kerk, aan de kerk. Wij rekenen eerst Israels volk, en na Pinksterfeest de christelijke kerk, en vandaag de gemeente, tot welke de liturg ambtelijk zegt: „ontvang den zegen des HEEREN", voor het zaad van Abraham. Dat onderstellen wij niet tot het tegendeel bl\jkt, msiar dat stellen wij omdat het zóó is. Het tegendeel daarvan kan niet blijken. De kerk i s Abrahams zaad, al zijn er ook bokken onder de schapen, en ongehoorzame kinderen onder het Abrahams zaad.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 februari 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

Het vierde formulier van eenigheid

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 februari 1947

De Reformatie | 8 Pagina's