GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Ernst Der Samenwerkijg. I.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Ernst Der Samenwerkijg. I.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Ernst Der Samenwerkijg. I.

Een aantal broeders, leden onzer kerken, die tevens deel uitmaken van de Chr. Vakbeweging, hebben zich in hun kring over bovenstaand onderwerp beraden. Zij werden bij deze bespreking voorgelicht door br A. A. Basoski, die een inleiding over dit onderwerp hield. Men meende, dat het woord van br B. in breeder kring diende bekend te worden en heeft daarom besloten tot uitgifte van diens referaat. De brs H. Oudekerk en H. J. Vermeulen hebben aan de hun gegeven opdracht uitvoering gegeven en voor mij ligt nu dit referaat. Voor de toezending ben ik zeer dankbaar.

Met oprechte belangstelling heb ik van dit referaat kennis genomen. De daarin besproken aangelegenheid heeft inuners ook mijn volle aandacht. Als bewijs van belangstelling voor wat br B.. hier te berde brengt wil ik dan ook een bespreking er aan wijden. En tegelijk drijft mij de hartelijke begeerte om zoo samen te vinden den weg in de vragen en moeilijkheden, waarin de Heere ons vandaag door de genade van de vrijmaking heeft willen brengen. We hebben toch allen één begeerte: in alles den Heere weibehagelijk te zijn. Br B. is voor samenwerking. Hij voert daarvoor een achttal argumenten aan. Of liever argumenten kan men ze eigenlijk niet noemen, 't Zijn meer stellingen. Ik wil nu wat br B. in zijn uiteenzettingen van die stellingen zegt toetsen. Het zal dan wel blijken, dat niet elke uiteenzetting van elke stelling een breede bespreking vraagt, omdat wat in voorafgaande bespreking is gezegd, reeds raakt wat in een volgende uiteenzetting van een of meer stellingen is gezegd. Bij voorbaat wil ik reeds zeggen, dat ik twee hoofdbezwaren heb tegen wat door br B. wordt betoogd om voor samenwerking te pleiten. Het eerste is, dat hij m.i. de kerk, ik wil niet zeggen niet ziet, maar wel niet tot haar recht doet komen in de kwestie van de samenwerking. En het tweede is, dat ik het door hem aangevoerde Schriftbewijs niet verantwoord acht.

1. Zijn eerste argument formuleert br B. aldus: de groote vraag is waar de H. S. mij verplicht de consequentie te trekken voor anderen.

Br B. laat aan zijn argumenten-reeks vooraf gaan een weergave van de bezwaren, die tegen de samenwerking door velen in onzen kring worden aangevoerd. Hij zegt dan: „wij weten allen wat er gebeurd IS m de Geref. Kerken. Men heeft het op drie synodes aangedurfd en de kerkeraden zijn daarin gevolgd om een menschelijk systeem te stellen boven Gods Woord. En daarna heeft men met de sleutelmacht die aan de kerk is toevertrouwd ons buitengesloten. En buitensluiten wil naar de Schrift zeggen: buiten het Koninkrijk Gods plaatsen. Als zij consequent waren, moesten zij weigeren met ons samen te werken, als ze tenminste nog weten wat kerkelijke tucht» is. Maar dit is het benauwende, dat men den kerkelijken stijl kwijt is en dat men niet meer kerkelijk denkt. Men heeft de kerk verlaagd tot een vereeniging. Als men het met de besluiten niet eens is dan wordt gezegd, dat men dan maar uit het kerkverband moet treden en daarmee toont men aan, dat men afgezakt is tot een vereeniging, want men maakt geen ernst meer met de belijdenis dqt men zich bij de ware kerk moet voegen".

Blijkbaar deelt br B. de opvatting, die boven is omschreven, want hij leidt de bespreking van zijn eerste stelling in met de woorden: de consequentie, die men op grond van Gods Woord en de belijdenis moest trekken, trekt men niet. Men is geen kerk, maar een vereeniging. Men moest ons buiten het Koninkrijk der hemelen plaatsen, maar men doet het niet en zegt dat 't alleen een "kwestie van orde is". Br B. stelt dan deze vraag: aar verplicht mij de"' H. S. de consequentie voor anderen te trekken? Dit zal men toch allereerst moeten aantoonen. — Naar de meening van br B. verplicht de H. S. daartoe niet. ls Schriftbewijs voor zijn meening verwijst hij dan aar Mare. 9 : 38—40.

Hier nu rijst mijn bezwaar tegen het door br B. angevoerde S c h r i f t b e w ij s. Het is m.i. niet verntwoord. Behelst Mare. 9 : 38—40 inderdaad de voor mmer normeerende uitspraak, dat we niet de conequentie mogen trekken voor anderen? Of hebben e hier te doen met een uitspraak des Heeren welke, n verband met een bepaald geval tóén, slechts berekking heeft op een bepaalde situatie-van-de-kerkn-wording-tóén ?

In elk geval zijn we niet klaar met een eenvoudig itaat uit de Korte Verklaring zonder meer. Er moeen ook bij dezen tekst allerlei dingen in rekening geracht worden, welke voor 't goed verstaan onmisbaar ijn. Br B. laat deze dingen echter achterwege. Eén an de dingen, die voor de verklaring van een tekstoord van groote beteekenis zijn is b.v. het verband aarin het staat. Dit verband is in Mare. 9 en Luc. 9 ender. Prof. Greijdanus, de zoo voorzichtige exegeet, egt. in zijn verklaring van het Evangelie naar Lucas in de K. V.): it 's Heeren woord in vs 48 schijnt oh. aanleiding genomen te hebben om deze mededeeing te doen. «Althans laat Luc. niet alleen dit spreen van Joh. terstond op dat des Heeren in vs 48 volen, vgl. ook Marcus 9 : 33—40, maar doet dat ok met de woorden: oh. echter antwoordende zeide. aarmede legt hij verband of drukt hij uit, dat er erband was. Mogelijk heeft Joh. aldus geredeneerd: _aldus aangenomen te mogen en te moeten worden, oet men des Heeren discipel zijn, en dat toonen in et volgen van den Heere. Deze man volgt den Heere iet, is dus zijn discipel niet, mag daarom öok niet ptreden met Zijnen naam om krachten daai'in te erken en duivelen uit te werpen. In zijn groote comentaar over het Evangelie naar Lucas (uitgave Botnburg) schrijft hij in geöjken zin: dat Joh. it zeide in verband met 's Heeren woord in vs 48. e Heere htd gezegd, ook de geringsten Zijner discih g g d h d d m pelen of geloovigen en dienaren aan te nemen Dat werd door God genadig hoog gewaardeerd. Joh zal nu willen zeggen: aar om aangenomen te kunnen worden moeten zij ook uwe discipelen zijn. En dal moet toch hierin uitkomen, dat zij met oiis U volgen. Dat laatste deed deze man niet. En dus moesten wii hem immers tegenstaan".

Wat nu vervolgens betreft dat „kwaad van hem spreken , prof. Greijdanus merkt daarover in de K V het volgende op: „door zijn wonderwerken van heil'of Sl^lT"? ™ s Heeren naam was hij verhinderd ternlnfi.'' /^°®1'^ "^^^^P "^^" ^««^e als een»valschen profeet of werker van het kwade voor te stellen Met üat uitwerpen van duivelen in 's Heeren naam stelde ook Z^f'^ ^^''.'^^° ^^"^ H' Heeren, en daarmede ook aan dien der discipelen, al sloot hij zich niet bij hen aan in hun volgen van den Heere".

Het is dus wel duidelijk, dat het verband aan dezen tekst een bepaalde kleur geeft. Vervolgens is het ook te raaS^ *' Schriftuurplaatsen te controleeren en in ? ei? fH^^"' Z^^^^ ^^° soortgelijken inhoud hebben" Matth 12 4'°^''"/ ^«f M"^-^•^ '^«"'^ hierbij aan S dtt "1 cf" V"*"-"J ? ^-^^™it blokt wel duidelijk, dat de groote en beslissende zaak waarom het „met Christus zijn moet en „met Hem móet verèaaeren" Wat de Heere in Mare. 9 en Luc. 9 zegt S t dan duidelijk dat in de toenmalige situatie van de wordende-kerk het „met-Hem-zijn" niet gebondin wasaan het volgen van den Heere Jezus, zooals de dfs den Heerf ^ H'^"'^'^'^"^ ^"'^ bij-nde^e ro^ng dt; he? met H/^'"-"" '"°''^."° doen.--Het monopolie van kerk'^fi; T 'J" •'^^' '° ^^ "°g ongeorganiseerde kerk niet gelegen in het Hem-volgen als de disSpelen. De man uit Mare. 9 was wel , ^met Hem"! al had hij zich met aangesloten bij de discipelen in hun vol-gen van den Heere. Ook „vergaderde" hii met HIM ge IJk dat bleek in het krachtin doen in Z^n nS' ? i T''^^ ? T '^^^'•°'" "'«t verboden worden omdTt hj dit deed door het geloof in Hem; en dat g^oof r kutrsptle spreken.

Tenslotte moet ook rachten doen in Zijn naam: elen zullen teXn dage tot MIJ zeggen: eere, Heere, hebben wij niet in Uwfl'. ÜrtZ.^'^''°^''''? ''^'r"" '"^ Uwen Naam^ooze geeSenmtgeworpen en m Uwen naam vele krachten gldaan? ' ii.n dan zal ik hun openlijk aanzeggen: k heb ü" nooit gekend; gaat weg van Mij, gij werkers der on gerechtigheid (Matth. 7:21). Er z'ulTen er dus ook: aoh nlf - "l ? f ^" l^achten doen, maar metterdaad-°f "'!? , , met-Hem-zijn" en dus niet „met-Hem-ver- en „ vertrooien”.

Uit het bovenstaande blijkt wel, dat het door br B aangehaalde woord uit Mare. 9 niet te gebruiken iè' om te bewijzen dat de H. S. ons niet verphcht de co^> sequentie voor anderen te trekken. Het is niet meerdan een uitspraak des Heeren in een toenmalige X atie van de wordende kerk des Nieuwen Testtments. De conclusie, welke br. B. dan ook uit dit tekstwoord trekt ten aanzien van de samenwerking is dan ook ^zeer gewaagd. Hij zegt n.l.: als zij (n.l. de synodo-. craten) voor velen arbeid in het Koninkrijk Godö? lechte hjnen trekken naar de H. S., dan mag ons dit Tr, ? f^V^^I^t^ ^^" "^^» t« ^^^ken. In het mSden latend, dat het sterk gekleurde „krachten doen" in den naam des Heeren door hem wordt vervaagd tot rechte lijnen trekken naar de H. S., zou ik als ik dezen tekst ging haifteeren op de wijze van br B met evenveel recht kunnen zeggen, dat de Heere hier het pleit voert voor gescheiden optreden en voor met samenwerken. Wat ik niet graag zou willen be-T Z O^^^sens geloof ik, dat br B^ niet ontkomen t^=" T, heerschappij van het „samenwerkingsschel . ma . Ik verwijt hem dat niet. Ik wq.et zelf maar al te goed welk een macht onze zoo vertrouwde schemata over ons hebben. We zijn a.h.w. in ze ontvangen en geboren, ze zijn ons vleesch en bloed geworden. We weten niet beter of het behowt zoo. Ze oefenen ^ k - meer macht over ons dan we ons bewust zijn. En trots onze beste bedoelingen brengen ee ons ook tot een Schriftgebruik, dat niet verantwoorde' en ons schema m de kaart speelt.

Mijn tweede bezwaar tegen de eéisfï "door br' B* aangevoerde stelling is, dat hij de kerk niet tot' haar recht doet komen.

Ik wil beginnen met de opmerking, dat de door hem blijkbaar aanvaarde tegenstelling: kerk — vereeniging ten aanzien van verleden en heden der Geref. kerken met juist geacht moet worden. Het is juister als we ons houden aan het spraakgebruik der belijdenis ten' deze. In art. 29 maakt de N.G.B, de tegenstelling ge-' heel anders, n.l.: ware kerk — valsche kerk Wat — om alleen bij dit punt te blijven — de tuchtoefening' der valsche kerk aangaat, zegt zij, dat deze vervolo-t • degenen die heilig leven naar het Woord Gods en die' aar bestraffen over hare gierigheid, gebreken en afoderijen. Als kerk des ongeloofs is zij daarin wereldelijkvormig, heeft zij daarin aangenomen de orde ezer wereld, want de wereld vervolgt degenen die eihg leven naar het Woord Gods. Hadden de synoocraüsche kerken zich verlaagd tot een vereeniging an was het zoo eenvoudig als br B. zegt: een royeent, dat men naast zich neerlegt. Maar het ligt zoo

niet. Deze kerken zijn haar tucht gaan gebruiken op zulk een wijze, dat zij een middel werd om die heilig leven naar het Woord Gods te vervolgen door schorsing, afzetting, wering uit het ambt, afhouding van het H. Avondmaal, weigering van den H. Doop, uitsluiting uit het Koninkrijk • der hemelen, en niet om dê zonden te straffen,

In die tuchtoefening ^rd zij als valsch openbaar — immers de VALSCliE kerk vervolgt die heilig leven naar het Woord Gods. In die tuchtoefening manifesteerde zich tegelijk het feit van de geestelijke breuk. Met vervolgden heeft de vervolger geen geestelijke gemeenschap. Die tuchtoefening Is dus niet maar een roijement va^j een tot „vereeniging" vervallen kerk, maar een handeling van een valsch geworden ware kerk. Een handeling die geschied is met de pretentie van tuchtoefenende kerk te zijn, die in den naam des Heeren haar ambtelijke bevoegdheid uitrichtte. En juist, omdat zij een handeling is van een - valsch geworden ware kerk leg ik haar niet naast mij neer, kan en mag ik haar niet naast mij neerleggen. Want ten aanzien van die valsch geworden ware kerk heb ik naar de Schrift te betrachten barmhartigheid en te betoonen mij v e r a n t w o o r-d e 1 ij k te weten.

In haar toch ontving ik eenmaal den H. Doop, beleed ik eenmaal mijn geloof, zat ik aan aan den disch des verbonds, werd ik gesterkt in mijn geloof, ontvin'g ik mijn ambt. Zij is mijn Moeder, die mij baarde door het Woord en gevoed heeft aan haar borsten. Voor haar verval ben ik mede verantwoordelijk. En als zij — om welke reden dan ook — de consequentie van haar eigen tuchthandeling niet trekt, zal ik, naar het Woord barmhartig zijnde over en mij verantwoordelijk wetend voor haar, haar woord ernstig nemen, voor haar de consequentie trekken en haar die rusteloos' voorhouden, opdat zij zich bekeere óf zich verharde. Als ik het niet zou doen zou ik toonen, dat ik haar nooit waarlijk had liefgehad, dat ik haar niet dankijaar b, en voor wat ze eenmaal voor me was en voor me deed. En in dié barmhartigheid en verantwoordelijkheid HOUD IK HAAR DUS VAST. Het is krachtens die barnihartigheid en in dat verantwoordelijkheidsbesef, dat Petrus op den Pinksterdag en na de genezing van den kreupele, dat Stefanus in zijn verantwoording voor den Raad, de valsch geworden ware kerk van den ouden-dag doodelijk ernstig nemen in haar tuchthandelingen ten aanzien van den Christus, de profeten en zichzelf en er voor haar de consequentie uit trekken, opdat zij zich zou bekeeren' of zich verharden. Maar in elk geval, opdat er een uiteindelijke beslissing vallen zou. .

• Nu, wat haar geldt, dat geldt in haar midden ieder, die zich van haar ongoddelijke vonnissen niet heeft vrijgemaakt. Die heeft gemeenschap met deze booze ' werken der duisternis. Daarom is 'iet onbarmhartig en onverantwoordelijk tegenover 'een ieder van hen, • zoo zij de consequentie van hun deelgenootschap aan deze tuchtoefeningen niet trekken, dat niet voor hen te doen. Omdat wij, die zelf mede schuldig zijn aan het feit, dat het in die Geref. kerken zoover komen kon, door Gods genade aan die schuld zijn onidekt en ons bekeeren mochten tot den Heere en Zijn Woord, is het des te meer onbarmhartig en onverantwoordelijk als wij de consequentie voor hen allen en een iegelijk niet trekken (Ezech. 33). Als dan ook br B. zegt: een consequentie die zijzelf niet trekken, behoef ik ook niet te trekken, dan stel ik daar tegenover de vraag: durft u h? t dan aan, wanneer u menschen raet wie u zooveel jaren onder één kerkelijk dak hebt gewoond zwaar ziet zondigen, en die noch hun zonde zien, noch zien welke consequentie die zonde heeft, niet alleen aan hun lot over te lat^n, zoodat ze in hun zonde blijven liggen, maar óók nog in hun zonde t*^ stijven? En dat is het wat men doet als men van Maandag tot Zaterdag in de organisatie naast hen zitten gaat en met hen samenwerkt als weleer, na alles wat er gebeurd is en wat er nog eiken Zondag dóór gebeurt. Want die samenwerking is toch met hen staan onder hetzelfde juk, op voet van gelijkheid met hen verkeeren. Maar 's Zondags ontkennen zij dien voet van gelijkheid weer. Zoo is er in de samenwerking een brok onwaarachtigheid, welke den Heere .een gruwel is. En de samenwerking vasthoudend laat men hen dus in feite los. En dat is onbarmhartig en onverantwoordelijk. Het is veeleer barmhartig en verantwoordelijk hen nog de consequentie in te jagen. Niet, omdat 't zoo'n leuk werk is, maar omdat ge wilt zoeken en behouden. En zóó komt in pns handelen de kerk tot haar recht, omdat dat tóndelen dan den stijl der kerk vertoont.

Want ieder, die een levend lidmaat der kerk is, moet in al zijn handelen den stijl der kerk vertoonen. En de stijl der kerk is den stijl van het Woord. En de stijl van het Woord is, dat we altijd anderen zoeken te brengen tot een beslissing, welke dan ook. Gelijk het leven meer is dan het voedsel en het lichaam dan de kleeding, zoo zijn de menschen meer dan de samenwerking. Nooit mogen we van de samenwerking maken een quietief ten koste van het geestelijk welzijn dergenen met wie wij in de organisatie verkeeren.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 november 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

De Ernst Der Samenwerkijg. I.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 november 1947

De Reformatie | 8 Pagina's