GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Repliek van Dr F. L. Bos

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Repliek van Dr F. L. Bos

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

(I)

Dr F. L. Bos heeft antwoord gegeven op een artikel dat onzerzijds in ons blad eenige weken geleden gewijd is aan zijn nieuwe dogmatische en kerkrechtelijke formule, die hij tezamen met den synodocratischen predikant ds V. Teylingen gepubliceerd heeft in „Eenigheid des Geloofs".

Prof. Deddens heeft het voornemen, die kerkrechtelijke formule nog nader onder de oógen te zien; zijn artikel zal volgende week geplaatst worden, en daarom zullen we over de kerkrechtelijke kwestie hier zwijgen voor wat onszelf betreft. Op het dogmatische zullen we wèl antwoorden.

Dr Bos merkt allereerst op, dat zijn nieuwe formule niet bedoeld is als vervangingsformule. Neen; maar als ze eens algemeen aanvaard geworden was? Intusschen bleek, dat onzerzijds o.a. ik zelf er niets van weten wil op de hoofdzaak (en ik sta daarin temidden van zeer velen); terwijl aan „de overzijde", vergun mij even dit onjuiste spreken, dr Ridderbps er alles van hebben kan, voor wat de hoofdzaak betreft (bewijs, dat het stuk mis is) terwijl hij voorts wat er om heen stond weer niet aanvaarden wil. Het stuk heeft dus als compromis afgedaan, en daar zijn we natuurlijk blij mee: we willen naar de feiten terug, omdat we anders al verder van huis raken, en al verder van elkaar los wórden gemaakt. Als men 't weten wil, mijn afkeer van wat onze tegenstanders doen en mijn onwU, om met hen samen te gaan, is door de beweging-Oostefbeek, waarachter ik natuurlijk de .Toomvliets en de Volten's en dus ook weer anderen zie, niet verminderd, maar vergroot. Hoe meer Oosterbeek-gecorrespondeer, hoe verder we van hen, die het ethisch conflict hebben in 't leven geroepen, af komen staan; het ethisch conflict is begonnen met verdoezeüng-van-feïten, en Oosterbeek zal precie, s andersom werken dan het door de meesten bedoeld is. Als ze daar de A c t a hadden genomen, en voorts de feiten die niet in de Acta staan, dan had ik gezegd: wie weet, een wolk als eens mans hand ? Nu ze nieuwe formules in elkaar gaan zetten, is mijn antipathie tegen de leiders van de uitwerping buitengemeen versterkt. Men wil samenlijmen, en men jaagt al verder uit elkaar. Elk opschriftje in de kranten „naar de hereeniging" of zoo, zal, zoolang men een tusschèn-weg zoekt, die de eer van enkele menschen beschermt en de zaaksgerechtigheid verhindert aan het licht te treden, werken in tegengestelde richting.

Dr F. L. Bos meent, dat alles wat in de formule Bosvan Teylingen staat, ook in de belijdenis ligt uitgedrukt. Ik meen, dat' het er niet in staat. Daarom moet hij niet kwaad worden, want zijn artikel liep uit om een bede", mee te werken; en ik móet tegenwerken, als ik de dingen zoo' zie als ik zeide. Wie aan den weg guat staan, moet niet kwaad worden ais men hem bekijkt. En dan zegt: ik zie in uw meemng de belijdenis niet tot haar »6cht komen.

Dat ik de formule van dr Bos-ds v. Teylingen dubbelzinnig noemde, acht dr Bos een bewijs van mijn verrichten van „goocheltoeren". Wel zoo. Ik meen, dat een kind kan zien, dat „rekenen tot" een dubbelzinnige term is. Dat heb ik ook al in 1944 gezegd en daarna in 3945 geschreven. Het is dus niet een goocheltoer om dr Pos dwars te zitten. Overigens: dr Bos kan die goocheltoeren — zoo zegt hij — „niet volgen"; hij gaat ei^dus niet vet-der op in. Onze lezers bleken ze wel te kunnen volgen, n.l. als bewijs, dat er gevaar van „goocheltoeren" is aan den kant van de nieuwe formule.

Nu merkt dr Bos ter verdediging van zijn formule op:

„Die kinderen die ik niet uit elkaar ken, en die zeker niet hoofd voor hoofd voor uitverkoren (wedergeboren of te wederbaren) te houden zijn, moeten toch gerekend worden tot, geteld worden bij de levende gemeente van Christus, bij hen die door het bloed en de Geest van Jezus Christus gewassen worden, bij „degenen die delen in de wederbarende genade van de Heilige • Geest".

Het mooie van die laatste uitdrukking is, dat hiermede niets gezegd wordt aangaande het tijdstip van wedergeboorte of iets dergelijks. Maar duidelijk is hier uitgedrukt, dat bedoeld .wordt de kerk, die wij in Zondag 21 H. C. en art. 27 N. G. B. bel ij den, waarin ook plaats is voor kinderen, al zou het wederbarend werk des Geestes in hen nog niet begonnen zijn".

Tot zoover dr Bos.

• Het foutieve in deze redeneering zou ik, "verwijzende voorts naar wat ik enkele weken geleden opmerkte, zonder dat dr Bos daar tegen opkomt, aldus willen betoogen:

a. dr Bos zegt: we moeten de kinderen rekenen tot de gemeente. Tellen bij de gemeente. Best. Maar hij voegt er iets bij: „tellende bij de levende gemeente". Wat is dat? Dat er altijd een kerk zal zijn, leert de Schrift. Dat er dus altijd een „levende gemeente" zal zijn, is evenzeer' waar. Maar in die levende gemeenten zijn „goeden met kwaden gemengd", zoo zegt de belijdenis; en de Schrift leert, dat er tijden kunnen zijn, waarin de kerk in verval is, waarin „een meerendeel" niet gelooft, en Gode niet behaagt (I Cor. 10).

Het is dus onjuist, als regel te stellen, wat niet alt ij d regel is. Want als ik kinderen doop, en „ergens bij tel", dan tel ik ze één voor één; anders' is het tellen niet wezenlijk aanwezig. Tot de gemeente rekenen beteekent dus: rekenen tot die „V er g a d e r i n g", waarin goeden en boozen gemengd zijn. En dat moet men dan niet gaan „kleuren" door te zeggen: nu tel ik ze bij „de goeden", die van de boozen eeuwig onderscheiden zijn. Want wie zóó redeneert, die zégt wel: ik tel ze bij de g e m e e n.t e. Maar hij bedoelt dan eigenlijk: ik tel ze bij d e g o e d e n van de gemeente. Puur datzelfde w'a t d e synodocraten wilden. En willen.

b. dr Bos: ik tel ze bij hen die door het bloed en den Geest van Christus gewasschen WORLi(EN. Maar tevoren had hij verwezen naar het dankgebed na den doop. Daar staat, dat God ons en onzen kinderen al onze zonden vergeven en ons door zijn H. Geest tot lidmaten van zijn Zoon en alzoo tot zijn kinderen aangenomen h e e f t en ons d i t met den doop bezegelt en bekrachtigt. In dat dankgebed dankt de kerk voor wat gedurende en met het oog op alle t ij den aan de kerk geschonken is, geschonken werd, Wordt en worden zal. Ze dankt daar ook voor haar t o e k o'm e n-d e kinderen. Het zeggen, dat God „dit" door den doop bezegelt en bekrachtigt, houdt (blijkens de leer dat de sacramenten de beloften verzegelen) dus in, dat deze weldaden als b e 1 o f t e-inhoud voorkomen. Maar als men nu gaat zeggen: ze zijn gerekend tot degenen die DEELEN (niet in de BELOFTE, maar) in de GENADE van den H. Geest, de wederlDarende genade, dan worden ze toch geteld bij de ki n - deren aan wie de wedergeboorte daadwerkelijk geschied is of voor het minst geschieden zal (het geschonken „zijn" van het dankgebed wordt een geschonken „worden", let op het woord: gewasschen worden, hierboven bij dr Bos). Hij zegt wel, dat de bekende noot bij de vervanfeingsformule door hem en ds v. Teylingen is weggewerkt: hij zegt: „daar gaat ze". Maar dr Ridderbos liet al merken: ze staat nog recht overeind in deze formule, en dr Ridderbos heeft in dit waarnemingsresultaat gelijk.

c. Overeind blijft dus staan ons bezwaar, dat het (gereformeerde) deelen in de BELOFTE van de wederbarende genade wordt veranderd in het deelen in de

wederbarende genade ZELF; het deelen dus in de BE­ LOOFDE ZAAK. Het reeds daaraan deel hebbeU; - dus 't wedergeboren z ij n, als men daartoe rekenen wil de aanvangen van 't werk dat de Geest in de harten doet.

c. dr Bos merkt op: mijn nieuwe formule rekent de kinderen tot de kerk die in art. 27 geloofsbelijdenis en. in Zondag 21 Catechismus bedoeld is. Zeker; maar hij heeft van die kerk' een DEEL apart genomen, en de kinderen DAARTOE willen tellen (terwijl dan ds v. Teylingen dat „rekenen tot'.' weer op zijn manier lezen mag); Maar dat doen is niet juist. Wilde dr Bos de belijdenis volgen, dan moest hij ze rekenen tot de VERGADERING der ware chrlstgeloovigen (in die VERGADERING zijn immers ook „boozen"). Maar hij rekent ze tot de GOEDEN, d.w.z. tot een bepaald deel der vergadering. Ook al weer een „goocheltoer" ? Dr Bos laat dat grondleggende woord, dat in art. 27 Bel. v ó ó r o p staat, iiet woord „vergadering" Ibopen, en gaat dan verder lezen wat ér van die LEDEN, die de wezensgetrouwe, wijl Woord-getrouwe leden zijn, gezegd wordt. Maar dat loslaten van het woord VER­ GADERING is ongeoorloofd. En schadelijk, nu eenmaal de strijd er is, en blijft, gezien dr Ridderbos. Waarom valt dr Bos nu zoo scherp tegen mij uit, en niet tegen dr J. Ridderbos, die deze nieuwe formule in dezen zoo praohtig vond als een „vette koe" in Farao's droom? Hij had, als ik zijn formule dan zoo verkeerd lees, moeten zeggen tot dr J. Ridderbos: Schilder doet aan goocheltoeren, maar u ook, dr J. Ridderbos. Ik kan het niet helpen, dat dr F. L. Bos me herinnert aan ds B. A. Bos, die ook ons te lijf ging, en dr J. Ridderbos hartelijk kwam bedanken, hoewel deze op iiet hoofdpunt precies hetzelfde beweerde als K. S. Vergeet niet, dat dr Ridderbos' opmerking over de „vette koe" verscheen in dezelfde week als waarin ik in „De Reformatie" die formvile puur synodocratisch noemde. Staat „De Roeper" soms tegenover synodocratische figuren anders dan tegenover ons? Ik krijg ervan langs, dat vind ik natuurhjk erg best, maar dr Ridderbos krijgt geen woord te hooren. Hoe dit zij: ga niet een nevelgordijn leggen over de menschen, want dat is nu juist wat we op dr Ridderbos tegen hebben; doe dat vooral niet als ge ons telkens weer probeert duidelijk te maken dat Oosterbeek geen nevelgordijn kent.

d. Als nu dr Bos 2tegt: ik reken de kinderen tot de GOEDE leden der gemeente, dan moet hij, de formuleering der belijdenis OP DIT PUNT overnemende, verder gaan. Hij moet de kinderen dan:

1. rekenen tot de ware chrlstgeloovigen;

2. rekenen tot wie al hun zaligheid verwachten in Jezus Christus;

3. rekenen tot wie gewasscihen zijn in zijn bloed;

4. rekenen tot Vie geheiligd en verzegeld zijn door den H. Geest;

5. rekenen tot wie hun knie voor Baal niet buigen;

6. rekenen tot wie zalig worden (art. 28);

7. rekenen tot wie zich afscheiden van wie niet van de kerk zijn;

8. rekenen tot wie aangenomen hebbende den eenig: en zaligmaker de zonde zullen vlieden en de gerechtigheid najagen (art. 29);

9. rekenen tot wie God en den naaste liefhebben en niet afwijken noch ter rechter-noch ter linkerhand; hun vleesch kruisigende;

10. rekenen tot de levende lidmaten.

Dit alles is de consequentie als men de formule „tellen tot de vergadering" verandert in „rekenen tot degenen in de vergadering die deelen niet maar in de belofte doch ook in de beloofde zaak."

Nu zegt dr Bos: ik doe met die kinderen als met bankbiljetten, hoor maar:

„Ik heb een stapel bankbiljetten gekregen. Maar me is daarbij gezegd: er kunnen ook onechte bij zijn. Misschien zelfs wel een heleboel. Maar gij kunt ze niet van de èohte onderscheiden.

Wat doe ik nu?

Als ik een van die bankbiljetten van de stapel afneem, weet ik niet of het een échte is. Ik kan en mag hem niet als écht uitgeven.

Maar toch gooi ik hem niet weg. Neen, neen. Ik doe hem weer bij het pakje en zorg ervoor nèt zo goed als voor mijn andere geld. Straks zal ik er misschien een aantal verkeerde biljetten uit kennen. Dan doe ik die, als ik dat heel goed weet, als waardeloos weg.

Voor het overige wacht ik totdat mijn bankdirecteur ze met zijn onfeilbaar onderscheidingsvermogen schift.

Tot zolang reken ik het hele pakje bij mijn geld. Ik stop het netjes in de brandkast, waarin ik al mijn geld bewaar.

Wie zou dat niet doen?

Zo staat het ook met de kinderen der gemeente".

Tot zoover dr Bos.

Het is een aardig beeld. Maar ik heb enkele bezwaren:

a. Het beeld gaat mank, zooals elk ander beeld. Een bankbiljet is 'n BELOFTE. Een MEDEDEELING. Een GARANTIEBEWIJS. De Staat zegt: dit papiertje is misschien nog geen cent waard aan drukkosten en teekenkosten. Maar goed: hier kunt u lezen: de Nederlandsche Bank BETAALT aan toonder dit en dat. Kom maar op; u krijgt het zilver en goud dadelijk, als u komt op ons kant< jor (niet glimlachen, want dan ra^en we het stuur kwijt).

, b. Nu zijn er ook valsohe biljetten. Dat beteekent: er is een meneertje ergens in een kelder gekropen, die dat formulier-van-belofte gaat namaken, en erop vertelt, niet, dat HIJ dat zilver éa goud zal uitbetalen aan toonder, maar dat de NEDERLANDSCHE BANK dat doen zal. Het is dus een brutaal stukje liegkunst.

c. Daarom past dat beeld heelemaal niet op de '„k i n d e r e n". Het zou alleen passen op e én nagemaakt evangelie. Op v a 1 s c, h e beloften, die iemand uitgeeft alswarenzevanGod, maar God heeft er niets van voor zijn rekening genomen. - Als een dominee zegt tot een van zijn jonge gemeenteleden: als jij gelooft in den Heere Jezus, dan word jij zalig, mijn jongen, dan geeft die dominee een echt bankbiljet uit: Gods naam staat erop, en hij geeft uit wat de Heere hem beval uit te geven. Maar als een „gebedsgenezer" zegt: als jij gelooft, dan zal jouw rheumatiek binnen 24 uur, uit Je lichaam zijn, arm vrouwtje; of: als jij gelooft, dan'krijg je, riet als Sara, binnen een jaar een kind, 'jij moederlooze; of: als jij gelooft, dan kun je morgpn op de glasblazerij gaan werken, jij zware tuberculosepatiënt, dan geeft die gebedsgenezer v a 1 s c h e biljetten uit; daar heeft de Heere geen garantie voor gegeven. Ik wou liever wat andere beelden hebben dan die bankbiljetten-redeneeringen.

d. Maar overigens, afgezien daarvan: wat is nu voorts nog het vermoeiende van dr Bos' beeldspraak ? Hij zegt hier, hoe hij met die bankbiljetten doet: hij legt ze allemaal BIJ HET PAKJE. Daar legt hij de kwade bij de goede. En het PAKJE blijftonaangesproken tot dat hij zekerheid krijgt op een goeien dag.

e. Nu, laat dr Bos dan aan zijn beeld trouw blijven. .Laat hem de kinderen dan bij „het pakje", d.w.z. BIJ DE VERGADlERING laten. Maar laat hem geen formule in elkaar zetten met een sjniodocratischen dominee, welke formule na vier jaren theologen-twisten met veel geleerdheid komt verzekeren: ik reken al die biljetten tot de GOEDE. Als dat meenens is, wel, haal ze dan resoluut uit het pakje, en geef ze uit aan den bakker en aan den groenteman. Maar als u ze in het pakje laatr zeg dan niet: ik reken ze tot de g o é d e, want dat is dan, met eerbied gezegd: 'n beetje|nonsens. Het is de heele zaak wantrouwen, terwijl dat mooie citaat uit het dankgebed, en de, bede om als-t-u-blieft de nieuwe formule met gebeden-omeenheid te vergezellen juist weer den anderen kant uit redeneerde, n.l. dezen kant uit: begin de heele collectie te vertrouwen. IN HET PAKJE LATEN, en wachten beteekent: collectief wantrouwen. Dr H. N. Ridderbos zal bij dat beeld van dr Bos een kantteekening kunnen maken: wantrouwens-collectivisme. Deed hij het maar eens; maar ik moet het eerst zien.

Als dr Bos dan ook zijn bankbiljetten passage besluit met de woorden:

„God vertrouwt ze óns toe als „lidmaten van de gemeente van Christus", hoewel Hij erbij zegt dat ze niet alle écht zijn"

dan zou ik willen opmerken : zoostaandezaken niet. God vertrouwt de kinderen ons toe, niet om ze als dood papier in het pakje te laten (straks zal dr Bos gaan praten over „uitwendig" lidmaatschap! . H ij moet maar durven!), niet om 2e ongebruikt weg, te leggen (dat heet hier euphemistisch: bewaren!), bang om onze vingers eraan te branden, maar Hij zegt: hier is de VERGADERING waaraan ik de UIT­ REIKING van MIJN bankbiljetten (beloften) heb toevertrouwd; houd aan die kinderen die BELOFTPJN voor, d.w.z. predik hun de beloften, en wek hen op, om de han Iteekening van DE BANK, d.w.z. van God ZELF goed te vertrouwen, en als ze dat dan doen, dan zal dat'lvOJN werk zijn, Maar het zal tot stand gebracht zijn door het MIDDEL van de rechte waardschatting der bankbiljetten Gods, zijn beloften.

Zoo alleen komen we uit de beeldspraak.

Want in den grond der zaak loopen we gevaar, te vervallen in lijdehjkheid. Natuurlijk bedoelt dr Bos dat in geenen deele. Maar zijn bankbiljettenbeeldspraak wekt associaties die anderen tot üjdeUjkheid kimnen brengen. Hij zegt:

Nu mogen we niet zeggen: we houden ze hoofd voor hoofd voor ecHt; we beschouwen ze individueel als waar zaad.

Maar we mogen wél zeggen: we r e k e n e n ze bij de échte gemeente van Christus. Met alle nodige voorbehoud in de beschouwing, behandelenwe ze toch rechtens als erbij behorende. We moeten dat zelfs doen. Want de Heere heeft ze ^er zelf bij gevoegd.

Dat eerste zinnetje, daar zit het gevaar in. En daarna in het tweede. „We houden" „ze" „niet hoofd voor hoofd" voor „echt". „Ze", dat zijn hier de kinderen. Dlat wil ik wel gelooven, net als dr J. Ridderbos, met heel zijn synode. Maar de BANKBILLETTEN, die GOD op de kerktafel legt, wel, dr Bos, die houd ik ALLEMAAL voor echt. Niet voor deels volle 100 % biljetten, en deels niet-volle-100% biljetten, maar allemaal. EN wat de kinderen betreft: ALLEMAAL ZUL-DEN ZE WORDEN BEHANDELD ECHT NAAR DIE ECHTE BILJETTEN. Want daar stond een belofte op, en ook een dreigement. Wie het biljet vervalschte, en de bank niet vertrouwde, die zou arm blijven, met een zak vol waardelooze papiertjes, zonder dat hij kon koopen op de markt der vrije genade. Ik wou maar eens af van die biljetten-k i n d e r e n-beeldspraak, en terug naar de biljetten-b e 1 o f t e n-beeldspraak. En beleden zien dat God zijn verbond, zijn biljettentoezeggingen en - aanzeggingen nimmer krenken zal. Maar eeuwig het opschrift van die biljetten gedenken zal.

Dr Bos zegt: we BEHANDELEN de kinderen als „rechtens" bij de gemeente behoorende. Ik ook. Ik laat ze die biljetten (beloften) zien. Maar als dr Bos ze „in het pakje" laat zitten zooals die bankbiljetten, die

hij voorloopig maar laat zitten waar ze zitten, dan verklaar ik: dat is geen behandelen als leden der gemeente; want wie de opvoeding inricht naar het Woord, die zal vrucht zien, die komt met zijn kinderen voor den dag. Hij laat ze IN DE VERGADERING, maar laat ze niet stilletjes „in het pakje". Dr Bos redeneert al maar over geld, dat stilligt. Maar hij moet het^ hebben over grootheden, waarmee en waaraan gewerkt moet worden.

Dr Bos zegt, zoo terloops: „we rekenen ze bij de échte gemeente van Christus". Nu, ik ook. Maar waarom moet daar die „échte" bij staan? Is dat niet de stem van Bos, maar de hand van Ridderbos ? Wil dr Bos ons eens duidelijk maken, w a t d e ECHTE gemeente is? Bij mij is dat de kerk van art. 27—29 der BeUjdenis, dieechtevergadering, waarin goeden en boozen dooreengemengd zijn. Ik reken ze daartoe, en houd ze de belofte voor, die komt „met bevel van geloof en bekeering". Maar als dr Bos met „de gemeente" bedoelt: dat allegaartje, en met" „de ÉCHTE gemeente": de uitverkorenen, dan antwoord ik: nu, daar hebt ge zoowel de stem als de handen van dr Ridderbos. Een gemeente naar de uitwendige en een b i n n e n-gemeente-naar-de-i n w e n d i g e-zijde.

Laat dr Bos kiezen: synodocraat of gereformeerd. Maar geen formules over ons volk uitstrooien, die Oosterbeek helpen maar de waarheid prijsgeven waar­ voor we hebben moeten strijden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 januari 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

Repliek van Dr F. L. Bos

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 januari 1949

De Reformatie | 8 Pagina's