GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

Over een preek van ds J. Groen.

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ds J. Groen heeft enkele maanden geleden een preek, ook in ons blad reeds vermeld, uitgegeven bij de Hendrik de Cock-Stichting onder den titel: hristus verijdelt het valsche Eenheidsstreven" (Hand. 21 : 17—30). We hebben die preek met blijdschap gelezen: e Was ernstig werk, en trok zuivere lijnen. Over die preek nu heeft de sjmodocratisch zich bindende dr Schelhaas volgende recensie gegeven:

„Christus verijdelt het valse Eenheidsstreven", preek gehouden door Ds J. Groen Jr; Uitgave van de Hendrik de Cockstichting te Groningen.

We hebben deze preek met zorgvuldigheid gelezen. We achten dit geschrift typerend voor de geestelijke instelling van hen, die de leiding hebben in de vrijgemaakte kerken. Geen compromis! En onder die leus wordt alle streven naar hereniging weerstaan, tenzij slechts langs de weg der vrijmaking. Het komische is — bij alle ernst die hier ons beheersen moet — dat Ds Groen het zelfs beter weet dan de apostel Paulus. Hij spreekt over Hand. 21 : 17—30. Maar wat Paulus daar doet, is verkeerd in des pastors oog. Dat Paulus' pogen verhinderd werd door een - wilde menigte, moet aanwijzen, volgens Ds Groen, hoe mis het was, dat Paulus had gedaan wat hem verzocht werd. Het iï duidelijk: e vrijgemaakte leidslieden zijn nog zuiverder en beter op de hoogte van de eis der vrijmakingdan de apostel Paulus. Men moet wel medelijden hebben met de gemeenten, die op deze wijze worden geleid en gevoed in het leven des geloofs. Hoe het mogelijk Is, dat velen verzoeken, dat deze, preek in druk

verschijnt, is onbegrijpelijk als men let op het voedsel, dat de mens voor zijn geestelijk leven nodig heeft. Het is begrijpelijk, wanneer men bedenkt, dat er nog velen zijn in de vrijgemaaJcte kerken, die als eis van waarheid en recht Gods zien, dat zij eerst in alles gelijk krijgen, waarna herenigen natuurlijk mogelijk is. Dat men zelf niet voelt, dat men zich belachelijk maakt, wanneer men zelfs boven Paulus uitgaat en tegen hem •ingaat, is een droef teken van verblinding vanwege ijver voor vrijmaking en isolering. Men verliest uit hst oog het onderscheid tussen isolatie en isolement. Het. spijt mij, dat ik over deze preek niet veel goeds kan zeggen. Ik hoop, dat er als regel in de vrijgemaakte kerken anders wordt gepreekt. Want als dit niet het geval is, dreigt vermagering van het geestelijk leven in ernstige mate.

En daar komt me warempel dr G. M. den Hartogïi schrijven in het weekblad van dr J. Ridderbos en dr Berkouwer:

Wij hebben meermalen blijk gegeven het met verschillende meningen en uitingen van Dr J. Schelhaas Hzn niet eens te zijn. Het verheugt ons, volle instemming te kunnen betuigen met de recensie.

Na dezen handdruk is het goed, te lezen wat Groen zelf zegt. Hij merkt op in Gron. Kbl.: ds

Wat hiervan te zeggen? Wel allereerst, dat het verbazen moet hoe een mEUi met de wetenschappelijke graad van doctor ia de theologie, die uitdrukkelijk verklaart: „We hebben deze preek met zorgvuldigheid gelezen", kan neerschrijven, dat het feit, dat Paulus' pogen verhinderd werd door een wilde menigte, volgens ons moet aanwijzen, hos mis het was, dat Paulus had gedaan wat hem verzocht „werd.

Dit feit komt immers in de beoordeling van Paulus' handelwijze in de preek zelfs niet ter sprake, maar heel andere, aan de Schrift-zelf ontleende, argumenten worden daarvoor aajigevoerd.

Hierna volgt een uiteenzetting van den stand der iwestie:

Berst is op pag. 9 uiteengezet, wat de „ijveraars voor de wet" feitelijk wilden, n.l. de Joden-Christenen binden aan de ceremoniële wetten, waarvan indertijd te Jeruzalem de Heiden-Christenen waren vrijgesteld. Hand. 15. Voor welke uiteenzetting verwezen wordt naar de Korte Verklaring van Prof. Greijdanus op de brief aan de Galaten, p. 46 en 47, en ook Prof. J. Ridderbos in zijn „De Apostel der Heidenen", p. 201, 302 ware in deze te noemen..

Vervolgens wordt dan op p. 10—12 uit Paulus' eigen brieven aangetoond, dat de eenheid, die Jakobus en zijn kerkeraad met het voorgestelde compromis zochten te bewaren, geen wezenlijke eenheid was. „Zodra toch de onderhouding van de Mozaïsche wetten voor de Joden-Christeaen noodzakelijk wordt verklaard, is daarmede tegelökertijd het JSvangelie der vrije-genadein-Chrlstus voor hen vsm. zijn kracht beroofd. Volgens Paulus' eigen woord aan de gemeente van Galatië: Christus is.u ijdel geworden, die door de wet gerechtvaardigd wil worden; gij zijt van de genade vervallen" (5:4).

(5:4). „En zo wordt practisch de wezenlijke eenheid, die er alleen in Christus tussen Jood en Heiden is, prijsgegeven voor een schijn-eenheid, die op de duur onmogelijk stand houden kan".

„Alleen „in Christus" immers is „noch Jood, noch Griek" (Gal. 3:28), is Hij toch beider vrede. Die ze samen één gemaakt heeft en de middelmuur van afscheiding gebroken hebbende, hun vijandschap in zijn vlees heeft te niet gemaakt, n.l. de wet der geboden in inzettuigen bestaande". (Bf. 2 : 14, 15)

„Wanneer dus Jakobus en de ouderlingen van Jeruzalem met de ijveraars voor de wet de Joden-Christenen feitelijk onder het „juk der dienstbaarheid" (Gal. 5 : 1) houden willen door van hen de stipte naleving der ceremoniële wetgeving te blijven eisen, dan is daarmede de eenheid der kerk niet gediend, maar veeleer opgeheven en prijsgegeven aan de aloude vijandschap tussen Jood en Helden".

„In plaats, dat zij de eenheid der kerk zoeken en bevorderen, staan zij die eenheid daadwerkelijk tegen door die middelmuur tussen Jood en Heiden, namelijk „de wet der geboden in üizettingen bestaande", welke Christus geslecht had, zij het dan ook slechts gedeeltelijk weer op te bouwen".

lijk weer op te bouwen". „Is toch in Christus Jezus de vervulling ook der ceremoniële wet, dan is zij dat juist voor de Jood, want de Heiden, was die wet nimmer gezet. Bn de Joden-Christen, die dus aan de vormen dier wet blijft vasthouden, en zich daartoe verplicht acht en zich in zoverre niet onderscheidt van de Jood, die Christus verwerpt, hij doet zijn Christus-getuigenis met de daad afbreuk. In zijn publieke optreden heeft hij meer van, , een Jood dan van een Christen"

dan van een Christen" „Het was de band der Joden-Christenen aan hun maagschap naar het vlees die hen 'in deze al te zeer parten speelde. Ben band, waardoor zij zich tn werkelijkheid meer gebonden voelden dan door die aan de bekeerde Heldenen als hun broeders-in-Christus. Door de handhaving van welke band zij gevaar liepen de geestelijke eenheid der ware gelovigen, de eenheid der door-Christus-van-het-Jodendom-vrijgemaaikte kerk, prijs te geven voor een eenheid naar het vlees".

„Gelijk Petrus zich daartoe reeds had laten verleiden door de tafelgemeenschap met zijn broeders-uif-de-heidenen te verbreken om wille van Joods-Christelijke ijveraars, die vreesden zich te verontreinigen door de aanraking met de onbesnedenen, die zich niet hielden aan de Oud-Testamentische reinlgtngsvoorschriften en spijswetten" (Gal. 2:11—13).

En op p. 16 wordt nog opgemerkt, dat „Paulus blijkbaar niet genoegzaam onderkend heeft het gevaar, dat de Jeruzalemse Kerkeraad van oordeel was hem als Jood tot het doen van een dergelijke gelofte te mogen verplichten. Dat zijn daad door de ijveraars voor de wet zal worden opgevat in die zin, dat hij de ceremoniële wet in alle gevallen nog voor de Jood, als wet van kracht acht, waarvan nalevmg van iedere Joden-Christen moet worden gevergd".

„En dat zodoende het Evangelie der vrije-genade-in-Chrlstus In gedrang komt, want „indien de rechtvaardigheid door de wet is, zo Is Christus tevergeefs gestorven". (Gal. 2:21).

„Dat niet minder ook de begeerde eenheid tussen Joden-en Heiden-Christenen op die manier ve'eleer onmogelijk wordt gemaakt dan bevorderd. Wordt zo toch de Evangelie-waarheid, dat in Christus is noch Jood. ' noch Griek door de practijk gelogenstraft".

Dan komt ds Groen terug naar dr Schelhaas:

Op grond van dit alles, en niet op grond van wat Dr Schelhaas naar voren brengt, maar door ons zelfs niet wordt genoemd, concluderen wij dan: „Daarom, al wUlen wij Paulus' goede bedoeling gaarne waardereu, en prgzen wfl het tn hem, dat hij om wille van de begeerde eenheid der Joden-en Heiden-Christenen zijn eigen persoon geheel uitschakelde, wij oordelen hier toch, dat Paulus de inschikkelijkheid en toegevendheid te ver gedreven heeft. Ging het hier immers niet om bijkomstigheden, maar om het kruis van Christus, en het Evangelie der vrije genade! Om de eenheid der ware Chrlstgelovigen. In plaats van een dubbelzinnig compromis was hier een ondubbelzinnig, klaar en krachtig getuigenis op zijn plaats geweest, of de Ijveraars voor de wet het wilden horen of niet horen, opdat zij niet te verontschixldlgen zouden zijn geweest".

Dat nu een man, die de doctorstitel voor zijn naam heeft staan, en uitdrukkelijk verklaart de preek zorgvuldig te hebben gelezen, dit alles voorbij kan gaan. en zijn lezers wijsmaiken: „Dat Paulus' pogen verhinderd werd door een wilde menigte, moet aanwijzen, volgens Ds Groen, hoe mis het was, dat Paulus had gedaan wat hem verzocht werd", kan ik alleen verklaren uit het feit, dat hfl de voor-ons-oordeel-werkelijk-gegeven motivering niet heeft kunnen weerleggen, waarom hij er zich op deze oneerlqke wijze van af maakt. En wij laten het oordeel gaarne aan iedere onbevooroordeelde lezer, of Dr Schelhaas het recht heeft te schrijven: " „Men moet wel medelijden hebben met de gemeenten, die op deze wijze worden geleid en gevoed in het leven des geloofs". Wij voor ons hebben inderdaad medelijden met mensen, die zich op deze wijze in hun pers laten voorlichten.

Neen, Dr Schelhaas, het is niet duidelijk, gelijk gij schrijft, dat de vrijgemaakte leldsUeden nog zuiverder zijn en beter op de hoogte van de els der vrijmaking dan de apostel Paulus. Want dit heeft met de vrijmaking niets, maar dan ook niets te maken, doch is louter zaak van eerlijke, objectieve exegese!

Tenslotte laat ds Groen zien, dat er heel wat theologen zijn geweest, die er precies zoo over dachten, of mogelijk achtten te denken, als hij deed:

Hier is — gelijk gij heel wel weten kunt, en ook wel weet — allerminst sprake van een eigenwijs oordeel van een of andere vrijgemaakte dominé. Reeds Calvin immers schreef in zijn commentaar op vers 24: „Bovendien was het niet heilzaam, dat Paulus lang als een onderhouder der wet werd beschouwd, zoals toen de discipelen het over het algemeen waren. Want op deze wijze zou nog dichter sluier voor hun ogen getrokken worden, om het licht van Christus te verdonkeren".

En op vers 26: „Daarom heeft het meer schijn en is het, om zoo te zeggen, te eerder vol te houden, dat hij al te toegeefUjk is geweest. Waarom ook Prof. Grosheide in zijn Korte Verklarmg, dl. 2, p. 127 opmerkt: „Er zijn er die de apostel hebben veroordeeld. Zo niemand minder dan Calvljn".

En Dr B. Wlelenga zegt in zijn werk „Van Jeruzalem naar Rome", dl. 3, p. 131: „Men kan pro en contra pleiten zonder aan de waarheid geweld aan te doen". Al zijn wij het op de aangevoerde gronden niet met hem eens wat het „pro" betreft, ons „contra" is dus oqk volgens Dr Wlelenga niet verkregen door geweldpleging aan de waarheid. En dat hij ook tenslotte zelf kiest voor het „contra" blijkt, als hij op p. 133 aangaande Jakobus en zijn Kerkeraad schrijft: „Wel laat zich moeilijk de gedachte onderdrukken, dat de Voorgangers, meer dan zij zichzelf bewust waren, onder invloed van het Judaïsme stonden. Calvljn veronderstelt ook, „dat zij in de beginne reeds teveel hadden toegegeven, om hun stamverwanten ter wille te zijn, zodat zij later niet vrij meer stonden". Wij verminken de historie niet, wanneer wij deze opinie tot de onze maken. En zo leert ons — nog steeds Dr Wlelenga (G.) — deze geschiedenis hoe een schijnbaar geringe toegeeflijkheid, hoe een ogenschönlijk miniem tekort aan principiële standvastigheid voor de kerk en het Koninkrijk Gods, ook voor de dienstknechten des Heeren een geweldige nasleep van droeve gevolgen kan hebben".

Eu op p. 134: Wij kunnen niet anders concluderen, dan dat wij te doen hebben met een, tqdelijke Inzinking en verwarring, tengevolge van de verbijsterende omstandigheden, niet tn het kamp der vijanden (voor de , , wereld" hadden de Apostelen geen vrees), maar in de boezem der Gemeente zelve. Niemand onzer zal over deze mannen een hard oordeel uitspreken. Zij zochten niet eigen eer of welvaart, maar de trlumf van het Koninkrijk Gods. Zelfs het feit, dat de tempelgang van Paulus tn een debacle eindigt, geeft ons niet het recht tot een scherp vonnis. Ook deze catastrofe heeft tenslotte medegewerkt ten goede vain het uitverkoren geslacht. Zij geeft ons nieuwe gelegenheid tot aanbidding van Hem, die ook door de voor ons onbegrypelflke handelingen der Apostelen Zijn raad volvoert en Zijn Rijk .bevestigt."

Tenslotte, om niet meer te noemen, ook in de verklaring van Kenneth S. Wuest van de brief aan do Galaten, verschenen in 1946, lezen we op p. 70: James was the occasion of Paui's lapse when the apostle at his request took upon himself a Jewish vow to show the Jews in Jerusalem that he was still a strict Jew (Acts 21 : 18—26)", d.i. „Jakobus was de aanleidende oorzaak van Paulus' val, toen de apostel op zijn verzoek een Joodse gelofte op zich nam om de Joden in Jeruzalem te tonen, dat hij nog een strenge Jood was."

Is dit oordeel van deze leraar in het Nleuw-Testamentlsch Grieks aan „The Moody Bible Institute" te Chicago, alsmede dat van Wlelenga en van Calvljn. soms ook „een droef teken van verblinding vanwege ijver voor vrijmaking en isolering", gelijk Dr Schelhaas aan ons adres schrijft? Zijn deze mannen soms ook al te beklagen omdat zij zelf niet voelen, of gevoeld hebben, dat zij zich belachelijk maken of maakten, wanneer zij zelfs boven Paulus uitgaan of uitiglngen en tegen hem ingaan of ingingen?

Of maakt deze doctor in de theologie zichzelf door een dergelijke onverantwoorde critiek, die van volslagen onkunde met betrekking tot de becritiseerde zaak blijk geeft, soms alleen maar zichzelf belachelijk? Wij laten 't oordeel weer gaarne aan de onbevooroordeelde lezer.

Blijkbaar was volgens Dr Schelhaas een man als de apostel Paulus boven de mogelijkheid van bestraffenswaardlgheid verheven, 'n mogelijkheid, welke Paulus . ? ; elf bij zijn mede-apostel Petrus wel degelijk in rekening, bracht. Paulus' gedragingen mogen we volgens deze theoloog kennelijk niet beoordelen zelfs in het licht der Schrift. Dan wij echter tn ons in-deze-vanhem-afwijkend oordeel niet alleen staan, moge hierboven zijn duidelijk geworden.

Moge Dr Schelhaas het „komisch" vinden, dat Ds Groen het zelfs beter weet dan de apostel Paulus, wfl voor ons vinden het wel wat komisch, dat Dr Schelhaas yan mening is, dat hier sprake is van een novimi, een nieuwigheid je van een zekere Ds Groen. Al vinden wij het echter — „bij al de ernst die ons liler beheersen moet" — voor een man als hij meer droevig dan komisch.

We lezen nu nog eens, wat dr G. M. den Hartogh schreef: „Een scherp, maar rechtvaardig oordeel".

Bechtlijnlgheidsnonsens.

De heer K. C. van Spronsen schrijft in „Ons Kerkblad" (Zeeland, Noord-Brabant en Limburg):

Naar aanleiding van wat Ds Stam, predikant in de synodocratische gemeenschap te Goes, las over de Geref. Kerk dier plaats, meent hij te moeten waarschuwen „tot welke consequenties het rechtlijnig denken helaas moet voeren".

Wat is het geval?

Er was bij den raad der Geref. Kerk een klacht binnengekomen over het schoolonderwijs, waarbij deze raad als zijn meening uitsprak, dat dit onderwijs over het algemeen schromelijk tekort schiet in het op den voorgrond stellen in alle vakken van den Verbondsweg, waarin het zaad des Verbonds moet worden onderwezen.

Ds Stam' maakt daarbij enkele opmerkingen, waarvan de eerste is, dat deze klacht niet bepaald tot „de kerkeraadszaken behoort. De kerkeraad had beter gedaan deze ouders te verwijzen .naar het „sohooladres". De Raad zou daarmee „reformatorisch" tn eigen kring hebben gearbeid".

Wanneer men dat zoo leest, stuit men al direct weer op de moeilijkheid: hoe kan men elkander nog benaderen? De vrijmalcing der kerken blijkt ook hier weer maar niet een geschllletje geweest te zijn over een stukje dogmatiek en kerkrecht, maar diep in te grijpen in onze geheele levenshouding.

Om te beginnen: Ds Stam schijnt niet eens meer te weten, dat de Dordtsche kerkenorde nog een artikel 21 bevat. Blijkbaar bestaat In dezen kring niet veel anders meer dan de artt. 79 en 80, die over schorsingen en afzettingen handelen. Maar wat zegt art. 21? „De Kerkeraden zullen alomme toezien, dat er goede schoolmeesterr zijn, die niet alleen de kinderen leeren lezen, schrijven, spraken en vrije kunsten, maar ook dezelve in de godzaligheid en in den Catechismus onderwijzen".

Dit art. zegt dus met zoovele woorden, dat het wel terdege tot de taak van den Kerkeraad behoort, nauwlettend toe te zien, hoe het op de scholen toegaat. Bn nu moet men ntet komen aandragen met het argument, dat dit art. is gemaakt in een tijd toen de kerken zich bemoeiden met onderwijs en dat de school nu aan de ouders behoort, want dan had men dit art, behooren te schrappen, waarvan wij nimmer gehoord hebben. Bovendien zou dit schrappen, waartoe Ds Stam blijkbaar practisch al gekomen is, mede een bewljs zijn, dat men het oude geref. pad verlaten heeft, want het blijft de taak der Kerk nauwlettend toe te zien, dat de ouders de Doopsbelofte nakomen en eveneens dat de school hier niet tn gebreke blijft.

Tegenover deze schriftuurlijke en derhalve gereformeerde visie staat de onschrlftuurlijke constructie van de z.g. „terrelnenleer" die wij principieel verwerpen, mede dank zij de reformatie der Kerken in de jaren 1942-1944 tot stand gekomen. Wij evenmin als onze vaderen erkennen die „terreinenscheidingen", waarvan Ds Stam blijkbaar nog steeds uitgaat.

Bn dat deze scheiding ook maar een fictie is, zullen we in de tweede plaats aantoonen.

Eén der onderwijzers aan de christelijke school te Goes was in 1944 ouderling en kwam tn zijn ambt als zoodanig bij een gezin, namens den Raad zijner Kerk met een anderen ambtsbroeder vertellen, dat man en vrouw onder censuur zouden komen, wanneer zij doorgingen met het maken van „propaganda voor de vrijmaking". Voorloopig werden zij beiden alvast van het Avondmaal gevigeerd. Wij vragen Ds Stam: wanneer deze ouders kinderen in de klas hadden bij dezen ouderling en we dus de situatie gekregen hadden, dat de ouders censurabel en bij volharding afsnljdingswaardig zouden worden, d.w.z. getroffen met den ban en uitsluiting uit het Koninkrijk der hemelen, terwijl deze ouders in hun hajt overtuigd waren, dat zij slechts deden, wat God van hen vroeg, zouden deze ouders hun kinderen dan langer hebben toevertrouwd aan dezen onderwjjzer-ambtsdrager ? In geen geval en hiermede ziet U, dat heel die „terreinenleer" dóór en dóór valsch en onwaarachtig is. De Kerk heeft hier wel degelijk met het onderwijs te maken. Trouwens, waar heeft de KERK niet_mee te maken? U kunt dit „rechtlQnig denken" smalen, ik dank er God voor, dat Hij ons weer zóó „rechtlijnig" heeft leeren deuken, want het kromlijnig denken vaji Ds Stam snijdt hier In het Lichaam van

Christus. Kerk en gezin en school zijn éên voor Gods Aangezicht, omdat God zélf zich niet deelen laat, en omdat ons geloof, onze doop één zijn. Er ligt geen grens tusschen wat een broeder-ambtsdrager kerkelijk doet en wat diezelfde man in zijn functie als onderwijzer doet. Wij verwerpen een „gemeene gratieleer". Wie kerkmensch wil zijn, heeft dat elk uur van zijn leven te zijn en in geheel zijn bestaan. En al moge de mensch in zijn zondige dwaasheid denken, dat dit wél te scheiden is, in de praktijk zal hij toch voor de klas dezelfde mensch blijven, die hij des Zondags 'in de ouderlingenbank als ambtsdrager is. Het is heel gemakkelijk dit eene sprekende voorbeeld met meerdere aan te vullen. Op diezelfde school Is een onderwijzer, die ook eenmaal ouderling was en met wien ik in 1944 tijdens de droeve periode, dat de synodocratische gemeenschap prof. dr Schilder geschorst had, op een vergadering vaa de mannenvereeniging verschil van meening had over het karakter eener generale synode. Deze onderwijzer beweerde, dat de generale synode de „hoogste kerkelijke autoriteit" was, aa, n wie de plaatselijke kerken onderdanigheid verschuldigd waren en tegen wie zij niet in , .opstand" mochten komen. Een onschriftuurlijk, hiërarchisch en dóór en dóór ongereformeerd kerkbegrip. Deze man staat óók voor de klas eener christelijke school aan wien wij onze kinderen hebben toe te vertrouwen om te worden opgevoed in „de voorzeide leer", d.i. de gereformeerde leer. Wilt U een ander voorbeeld? Aan de U.L.O.-school terzelfder plaatse geeft een man onderwijs, die 'bij alle leerlingen (het woord IS niet te sterk) berucht is vajiwege zijn , , bijbelsch onderricht", wanneer het dien naam nog hebben mag. Deze man veranderde even gemakkelijk van kerk als een ander van zijn jasje. Aan zoo'n man moeten wij onze kinderen toevertrouwen cm te worden opgevoed in de , , voorzeide leer". Het zijn maar een paar voorvalletjes, die echter den Raad der kerk van Goes volle vrijmoedigheid geven om te spreken van een schromelijk te kort. Daarmede is dus niet bedoeld, dat het nu speciaal aan juist die school zoo erg is. Volstrekt niet, misschien maakt die school nog een gunstige uitzondering op den algemeenen regel. Het kwaad is over de geheele linie ingeslopen, omdat het kwaad in de KERK is binnengehaald en naar het woord van Groen: „alle krenking van Gods waarheid nadeellg werkt op elk gebied" dus zeker wel op het gebied van het christelijk onderwijs.

En dan gaat Ds Stam een kant uit, die ons uitermate zeer verbaast Hij schrijft: , ik hoor ze in de eerste klas leesoefeningen maken, en zie ze lijntjes trekken om de schrijfkunst meester te worden hier is de overgang naar het belachelijke heel gemakkelijk "

Dit „argument" vinden wij in één woord verschrikkelijk. Precies dezelfde argumentatie hadden vroeger de palstaanders voor het Volksonderwijs, om de openbare school te verdedigen tegenover de christelijke. Ook zij trachtten onze vaderen belachelijk te maken door het argument van , , christelijk" leeren rekenen, lezen en schrijven. Ik hoop voor Ds Stam, dat deze regelen hem ondoordacht ontglipt zijn.

Ds Stam vraagt: , , Durft men de stelling aan, dat eigen ver'bondsinzicht het eenlg juiste is ? " Hier moesten we opnieuw de oogen uitwrijven. Men staat gewoon paf over zulk een argumentatie. Dat zegt een predikant, die achter een synode zich gesteld heeft, welke „eigen verbondsinzicht" zóó absoluut deed gei(? en, dat er hontier'-lcn ambtsdragers om geschorst en afgezet zijn, allen trouwe, gereformeerde professoren en predikanten en ouderlingen, dat zegt een predikant, die een binding aanvaard heeft aan een absolutistisch verbondsinzicht, waarom anderen zijn gecensureerd en verbannen van 's Heeren Tafel.

Ik noem dit een ontstellend feit, waar eigenlijk geen woorden voor te, vinden zijn. Staat Ds Stam niet meer achter zijn synode, neemt hij de zondige schorsingen en afzettingen niet meer voor zijn rekening? Dat hij het dan openlijk zegge als man - van karakter. Dan weten we waar we aan toe zijn!

Nu schimpt hij over het „absolutistisch standpunt" en het „rechtlijnig" denken der Gereformeerde Kerk van Goes, die klaagt over het feit, dat zij momenteel nog niet in de mogelijkheid verkeert een eigen school te stichten, waar de kinderen des Verbonds weer Onderwijs naar het Verbond kunnen ontvangen. Hij smaalt over het , , voorop stellen van den Verbondsweg op de christelijke school".

Welnu, niet Ut, maar wijlen zijn ambtsvoorganger zullen we eens laten spreken over deze diep ingrijpende zaak. Wat schreef Ds W. H. v. d. Vegt, die vóór Ds Stam op denzelfden kansel stond over deze zaak? Ge kunt het vinden in zijn brochure: „Het genadeverbond en het Chr. OndetTvijs". We citeeren: „De schoolstrijd is een strijd geweest om de rechten des verbonds zoo is de strijd om de Christelijke school ingezet met de belijdenis van het verbond", (pag. 5). „Het gebed der kerk bij een huwelijksbevestiging voegt reeds verbond en onderwijs samen" (pag. 6). „Verbond en onderwijs waren voor de reformatoren zaken, die elkander ten nauwste raakten", (pag. 7). „Toen de school weer aan de ouders kwam, ontstond er ook terstond een nauwer verband tusschen de leer der Kerk en de leiding op school", (pag. 9). „Christelijk onderwijs zal dan gegeven worden in en naar en uit het verbond der genade", (pag. 9). „Een christelijke onderwijzer zal zich daarbij in alles door het verbond bepaald weten" (pag. 18). Een onderwijzer b.v. die niet ten avondmaal gaat, moet men naar mijn stellige overtuiging, de kinderen des verbonds niet toevertrouwen" (pag. 22). „Het politiek parool: de school aan de ouders, wordt naar den eisch des verbonds: de school voor den Heere. Want 't doel van alle Christelijk onderwijs is, de leerlingen God te leeren dienen naar Zijn verbond", (pag.

22). „Dat veronderstelt eerst, dat de leerlingen weten wat het verbond der genade is. Men heeft ons wel willen verzekeren, dat het woord „Verbond" voorloopig contrabande moet zijn voor het kind, omdat het voor hem toch een klank is en meer niet. Maar dit is een wijsheid, die bij de ware wijsheid van 't Woord Gods verdampt als een ijdele nevel in de zon", (pag. 23). „God spreekt in het verbond juist de taal der menschen. Hij spreekt daar op zoo'n klare en simpele wfls als KEVDEREN verstaan" (pag. 23).

„Wie het verbond klem geeft, zal voorts den leerlingen van 't begin af een machtig wapen geven tegen allerlei streven naar secularisatie. Geen deel van het leven valt nu buiten de grenzen van het verbond", (pag. 24). , , 't Verbond geeft maar niet een bepaalfle structuur van het heil. 't Is de weg des heUs óók voor het schoolwezen. Afwijking van dien weg is doodelijk, want ze doet de Christelijke school haar doel missen", (pag. 29).

En tegenover dit schriftuurlijk woord komt Ds Stam ons nu verklaren: „wanneer men dit wil toespitsen als 'een voorop stellen van den Verbondsweg, dan wordt dit toch wel wat merkwaardig. Dan zou men, eerlijkheidshalve, toch ook moeten zeggen, dat over het Verbond door alle Christenen niet gelijk wordt gedacht." Waarop hij dan aankomt met het reeds eerder geciteerde merkwaardige, en verbijsterende zinnetje: „Of durft men de stelling aan, dat eigen verbondsinzioht het eenlge juiste is? "

Ds Stam noemt dit „rechtlijnig denken". Inderdaad we nemen dit. , , rechtlijnig" denken gaarne voor onze rekening. Ds V. d. Vegt schrijft: „God spreekt in het Verbond juist de taal der menschen. Hij spreekt daar op zoo'n klare en simpele wijze als kinderen verstaan "

Het kromlijnig denken van Ds Stara verstaat dit niet. En we denken aan het woord, van onzen Heiland: den wijzen en verstandigen is het verborgen, maar aan de kinderkens is het geopenbaard

En wij bidden en zien uit naar de school, waar dit eenvoudige verbondsonderwijs naar de Schriften „rechtlijnig" wordt onderwezen door een personeel, waarvan wij de vaste waarborg hebben, krachtens hun kerkelijk belijden en beleven, dat het de heerlijkheid van dat eenvoudige verbond heeft gesmaakt.

Dat was de zin en de bedoeling van de door Ds Stam gewraakte passage uit het verslag, van den Raad van de Gereformeerde Kerk van Goes.

Dat rechtlijnigheidsgezetir (van Overduin, Bavinck tot Stam) moet nu maar eens veranderen in gerefor­ meerd spreken — het is gauw Pinksterfeest.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 mei 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 mei 1949

De Reformatie | 8 Pagina's