GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het Woord werken laten.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Woord werken laten.

32 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dit was de titel, die Ds C. Stam van Ermelo voor zijn rede gekozen had. Hij sprak als volgt:

Broeders en zusters,

We lezen in den eersten Thessalonicensen-brief, het tweede hoofdstuk, het dertiende vers: „Daarom danken wij ook God zonder ophouden, dat als gij het Woord der prediking Gods van ons ontvangen hebt, gij dat aangenomen hebt niet als der menschen woord, maar gelijk Ket' waarlijk is als Gods Woord, dat ook werkt in U die gelooft''.

Uit dit vers zien wij dus, dat het Woord Gods wérkt. In Hebreen 4 staat, dat het Woord Gods levend en krachtig is en in Romeinen 1, dat het Evangelie een kracht Gods is tot zaligheid, een iegelijk die gelooft. Het Woord Gods is dus niet een geschiedenisboek alleen of een oorkonde, maar het Woord is een werkend en levend Woord. Door dat Woord spreekt de HEERE concreet zijn volk aan.

Door dat Woord roept de HEERE zijn volk tot geloof en bekeering, maakt Hij de dooden levend, d.w.z. de dooden hooren de stem van God door het Woord. Zoo zegt Zondag 21 van den Heidelbergschen Catechismus, dat de Heere Christus zich een gemeente vergadert door zijn Woord en Geest. Dat is met name de groote rijkdom van deze laatste bedeeling voor de wederkomst van Christus. God gaf ook aan het volk Israël Zijn Woord doch dat geschiedde met tusschenpoozen en soms op vreeselijke wijze.

Toen het volk Israël bij den tasteUjken berg Sihaï gekomen was en de HEERE van dien berg Zijn stem deed hooren, bad het volk of de HEERE niet langer spreken wilde, zoo vreeselijk rolde de stem Gods naar beneden het volk in de ooren. En Mozes zelfs was gansch bevreesd en bevende.

Maar nu in deze laatste dagen spreekt God tot ons door den Zoon. Nu spreekt God aldoor tot Zijn volk, zonder tusschenpoos, zonder veel rumoer, maar met niet minder, doch meer ernst.

Het voorrecht is vandaag grooter, om zich zoomaar te hooren aanspreken door Gods Woord, dus is de verantwoordelijkheid ook grooter.

De HEERE vergadert zich dus een gemeente door Zijn Geest, Die zich bedient van het levende Woord. Het Woord is vol energie van den Heiligen Geest. Maar nu moeten wij den Geest ook in ons werken laten, zooals wij belijden met Zondag 38 van den Catechismus.

, Wij belijden met Zondag'38 immers, dat wij rusten moeten van onze booze werken en den HEERE door Zijn Geest in ons werken laten moeten en alzoo den eeuwigen sabbath in dit leven aanvangen.

Kerkwerk en dus ook het werk van deze Theol. Hoogeschool is sabbathswerk en dat sabbathswerk is steeds door: strijden tegen de zonde, tegen alle verkeerde constructies, die voor de gemakkelijkheid zijn uitgevonden en ons steeds weer laten aanspreken door den Geest, zooals de Geest ons aanspreekt door Zijn Woord, eerbiedig en gehoorzaam blijven luisteren naar dat Woord, dat een lamp voor den voet en een licht op het pad is. Wij kunnen dus ook zeggen, dat wij het Woord moeten werken laten, omdat immers de Geest werkt door dat Woord.

Wij moeten ons tegen het Woord des HEEREN niet verzetten, maar dat Woord laten schijnen als een licht. Wij moeten machtig worden in de Schriften, die alleen wijs kunnen maken tot zaligheid en de belijdenis steeds meer gaan kennen en belijden.

Zoo ziet U, broeders en zusters, dat de HEERE aanwerkt op den volkomen en eeuwigen sabbath, waarin wij volkomen zullen rusten van de booze werken en waarin wij ons volkomen zullen laten beheerschen door den Geest en 't Woord des HEEREN.

Maar ook hier op deze aarde moeten wij dien eeuwigen sabbath aanvangen en het Woord werken laten.' Wij moeten dat ook bedenken bij het kerkvergaderend werk van onzen Heere Christus. Wij leven in een tijd van reformatie door Gods genade. En bij elke reformatie doen zich groote moeilijkheden voor.

Op den Theol. Hoogeschooldag van verleden jaar is door prof. Schilder, toen hij sprak over de moeilijkheden die er nu zijn bij de vergadering van Christus' kerk, gezegd, dat wij zulks niet moesten zien als een „crisis der jeugd".

Immers, zoo was het betoog van prof. Schilder, de ergste crisis was er al geweest in de dagen der vrijmaking, het gaat nu meer over de fundeering van wat God ons schonk in de vrijmaking van Zijn kerk.

En wij konden ook niet spreken van „jeugd", omdat wij door Gods genade mogen zijn de voortzetting van de aloude, eenige, heilige, algemeene. Christelijke kerk. Wij kunnen het daarmee eens zijn. Het is geen „crisis" en het is geen „jeugd". Het is fundeering en voortzetting van wat God schonk.

Niettemin echter kunnen zich toch bij die fundeering en voortzetting groote moeilijkheden voordoen. En die moeilijkheden komen er, doordat er verschil van gevoelen bestaat, doordat wij niet allen hetzelfde gevoelen. Nu beteekent reformatie: terugkeer naar het Woord van God. En deze refonnatie is het werk des HEEREN. Daar komen wij zelf niet toe. Maar de HEERE geeft reformatie, als zijn Woord bedekt is geworden door allerlei menschelijke. uitvindsels en constructies. Dfen geeft de HEERE aan een overbUjfsel zijn genade, om weer het geklank van het Woord te hooren en te kennen en daarnaar ook te luisteren.

De kerk van Christus kan zóó allerlei wijsgeerige constructies hebben gebouwd en verwerkt, dat het een geweldige worsteling is, om daar onder vandaan te raken en weer genoeg te hebben aan het klare en zuivere Woord, om dat klare Woord weer te aanvaarden ook al komt er nóg zulk een verdriet voor vleesch en bloed, ook al brengt het nóg zooveel moeilijkheden in de gemeente des HEEREN en met degenen die buiten zijn.

Immers, als wij het Woord werken laten, dan komen de verkeerde toestanden bloot te liggen. Ai wat openbaar maakt is licht, zegt Paulus in den brief aan Efeze. Dan wordt heel ons persoonlijk leven belicht, ook het kerkelijk leven, het kerkelijk erf. Maar dan moeten wij dat licht ook laten schijnen, om de verkeerde toestanden steeds te gaan zien en inzien.

Paulus zegt: Ziet toe, dat gij nauwkeurig wandelt. Als wij baden in het licht, is het heel erg om te struikelen en te vallen. In het donker vallen is erg, maar op klaarlichten dag vallen is des te schandelijker. Welnu, de HEERE spreekt ons - aan door zijn Woord en werkt in ons door zijn Woord. Dan moeten wij dat Woord ook werken laten. Dan moeten wij de verkeerde brillen waardoor wij vroeger de dingen zagen, ook afdoen.

De schriftgeleerden en wetgeleerden uit de dagen, toen de Heere Christus op aarde in zijn vernedering rondwandelde, rolden de boekrollen wel af, kenden de Schriften wel, maar zij zaten zóó vast in allerlei systemen, dat ze de Schriften uitlegden naar die systemen en die systemen lieten heerschen over de Schrift.

En zoo is het ook ons overkomen, dat wij de Schriften niet meer verstonden en de belijdenis niet meer beleden, zooals die voor ons lag zwart op wit, dat wij vele dingen maar zelf hadden uitgedacht, ja, het was in de meeste gevallen zóó, dat wij vele dingen zooniaar overnamen van knappe theologen, maar dat wij deze dingen niet meer toetsten aan Schrijft en belijdenis. Met name wat betreft de belijdenis van de kerk.

Hoe weinigen waren er die beleden wat daar stond; in art. 29 van de Ned. Gel. Belijdenis. De meesten onzer, met name de jongeren, hoorden op catechisatie of onder den Dienst des Woords zelden spreken over de ware kerk, maar in de meeste gevallen werd er gesproken van de meest zuivere of de minst onzuivere kerk. En nu wij in dezen de belijdenis zoo ontwend waren, is het een ontzaglijke worsteling geweest en is het nóg voor velen om de belijdenis weer te verstaan en te belijden.

Men wordt als een extremist beschouwd, als men weer de aloude belijdenis belijdt en de-Schrift naspreekt over eenheid van Gods gemeente, welke niet een onzichtbare eenheid is maar een zichtbare eenheid in de vergadering, als men weer beeft voor de heiligheid van Gods huis.

Dat is niet een woord dat gesproken is naar het hart. Men zingt allerwege het lied der pluriformiteit. Dit is echter niet voor het eerst zoo. In het herdenkingsboek over de afscheiding, getiteld: „Van 's Heeren wegen", heeft prof. Schilder in zijn rede: „De dogmatische beteekenis van de Afscheiding", p. 82, gezegd, dat men in de dagen der Afscheiding „al zeer ver gegaan was met het plan der algemeene protestantiseering". De richtingen werden dooreen gemengd; tusschen de Hervormde en Evangelisch Luthersche synoden was reeds contact gelegd.

Men noodigde elkanders leden uit tot bijwoning van de zittingen; de grondwet van de Hervormde Kerk werd model voor die der Evang. Luthersche (Fabius). Prof. Schilder vervolgt: , , Dat nu de Afscheiding zulke droomen wreed verstoord heeft, is haar pioniers wel heel kwalijk genomen, maar het heeft toch, gelijk na 100 jaar te constateeren valt, het leven van het Nederlandsche Volk weer die mogelijkheid van nationalen opbloei gegeven, welke ieder zal moeten erkennen als van de grootste beteekenis ook voor den troon der Oranjes zelf en voor de waarachtige eenheid der natie".

God heeft inderdaad door de Afscheiding weer laten zien de heiligheid van zijn huis, de kerk van Christus.

Leven wij nu in een anderen tijd? Is nu'het oecumenisch streven niet onovertroffen? Er is de wereldraad van kerken, de oecumenische synode der „Gereformeerden" en dit alles wordt gestuwd door de pluriformiteitsgedachte. Er is een pluriform-denken over heel de linie. Een gevaar zoo groot als het nog zelden geweest is. Meer dan ooit heeft de kerk van Christus op haar hoede te zijn. We moeten het Woord werken laten. Doch niet alleen tegenover hen die buiten zijn, maar ook tegenover de leden der kerk moeten wij dit bedenken. Want ook alle leden der kerk zijn niet vrij van den ouden zuurdeesem. Die oude constructies zitten dieper dan wij denken. Bij ons allen. Telkens merken wij, hoe vast wij er nog in zitten en telkens weer worden wij onderwezen • door het Woord, leidt de HEERE ons weer het rechte pad op. Eiken keer laat de HEERE ons weer meer zien. Het is wel zoo, dat wij de geheele openbaring Gods hebben, die noodig is tot zaligheid, maar niet in één slag is de reformatie doorgedrongen, ja, het gevaar is steeds aanwezig, om opnieuw dienstbaar te worden aan menschen en menschelijke constructies. Wij moeten steeds weer de Schriften onderzoeken, of de dingen, die verkondigd worden, alzoo zijn. En als wij zien, dat wij allen piet hetzelfde gevoelen, moeten wij ons des te meer laten onderwijzen door den Geest des HEEREN. Er niag niet zijn een geprikkeldheid en een nervositeit, om direct klaar te staan met critiek en om te gaan protesteeren, terwijl we niet eens de dingen, die gezegd zijn, getoetst hebben aan Schrift en belijdenis.

Op onze Theologische Hoogeschool geschiedt heerlijk en verantwoordelijk werk. De colleges hebben een geweldigen invloed op den lateren arbeid van dienaren des Woords in de gemeente. Er wordt in de college-jaren heel wat kennis opgedaan.

Doch het voornaamste is Schriftkennis. De dienaren des Woords ondervinden vandaag hoe er in de gemeente steeds weer gevraagd wordt: wat zegt de HEERE in zijn Woord. Eén ding staat bij de gemeente Gods vast en daartegen wil zij waken, om niet weer in bindingen terecht te komen die de gemeente verwoesten. Maar bij al deze dingen is het noodig, om onderwezen te zijn in de Schriften en om den geest der eeuw te onderkennen.

Laat het dan geen crisis zijn en geen jeugd, maar er is in den reformatietijd wel een gespannen situatie, „of het nu verder wel goed gaat". De mannen der Afscheiding hebben elkander ook vaak „de waarheid gezegd". Deze was te ruim en gene te streng. Maar was dat eigenlijk wel een wonder, daar deze broeders groot gebracht waren in een gedeformeerde kerk? Ze moesten het Woord op vele punten nog leeren verstaan. Laten ook wij geduld hebben. Naarmate wij toenemen in de genade en in de kennis van onzen Heere Christus, naar die mate zullen wij ook de situaties meer en meer leeren kennen. Ook wat betreft de actie in alle sectoren van het leven. Daar is zooveel te doen in deze dagen, we zien weer zoo die geweldige opdracht van Christus, dat het ons op eenniaal wel eens te veel kan worden. Maar al deze dingen komen ook niet voor elkaar in een korte spanne tijds. Laat ons ook in dezen bedenken, dat het Woord zelf levend en krachtig is. Dat het Woord zelf wel werkt in kracht en majesteit.

Daarom moeten ook de dienaren des Woords niet nerveus en prikkelbaar worden. De predikers moeten ook bedenken, dat de uitwerking van het Woord niet hun .zaak is. Ik weet wel, we gebruiken allicht uitdrukkingen: „Ik heb nu reeds enkele jaren daar en daar gewerkt en nu is er nog maar zoo'n heel klein beetje vrucht te zien''. Maar laten wij als dienaren des Woords ons er voor wachten om van onze gemeente nu eens een model-gemeente te willen maken, want dan komen er groote teleurstellingen en verzuchtingen als deze: „Ik was zoo mooi op weg in mijn gemeente en toen kwam er dit of dat en nu is heel mijn werk kapot".

Maar het is ons werk niet, hoe snel het Woord doorwerkt. Wij hebben déze geweldige taak om het Woord te laten spreken en werken. Daarin moeten wij maar trouw wezen. Daarvan vraagt de HEERE rekenschap. Maar wij moeten er niet nerveus bij worden, als wij bemerken dat er nog zooveel verkeerde opvattingen en visies zijn. Ik zeg dus duidelijk: wat betreft het brengen van het Woord, daarin moeten wij getrouw voortgaan. Doch het tempo van de doorwerking van het Woord ligt niet aan ons. Dat moeten wij aan het Woord zelf overlaten, aan den HEERE zelf toevertrouwen.

De HEERE Christus heeft eens tot zijn discipelen gezegd: k heb U uitgezonden om te maaien, hetgeen - gij niet bearbeid hebt; anderen hebben het bearbeid, •en gij zijt tot hun arbeid ingegaan. Joh. 4 : 38. Hiermee wil de Heere ons leeren, dat zaaien en maaien niet altijd samen vallen. Wij moeten maar leeren getrouw te leven bij het Woord des Heeren, rustig en nauwgezet te zaaien, de Heere zal wel voor de doorwerking van zijn Woord zorgen.

Dit heeft de Heere Christus ons ook geleerd in Marcus 4 : 26—28. En Hij zeide: lzoo is het Koninkrijk Gods, alsof een mensch het zaad in de aarde wierp, en voorts sliep en opstond, nacht en dag, en iet zaad uitsproot en lang werd, dat Hij zelf niet wist boe. A. Janse zegt hiervan in zijn „Met geheel uw verstand", p. 66: oo ook de prediking van het Woord. Naar links en rechts, overal waar 't maar vallen wil, overal waar maar hoorende menschen zijn, daar wordt liet gezaaid. En dan gaan de menschen huiswaarts. En de dominee gaat een kop thee drinken. En een pijp rooken. Straks gaat hij slapen. Morgen „rustdag" om wat ontspanning te vinden. Dan weer studeeren «n slapen.

Inderdaad, zoo is het. Als de dienaar het Woord maar recht heeft ver-' kondigd, dat vraagt de Heere van hem.

Maar daarmede onderwijst de Heere ons allen. Wij moeten maar veel geduld hebben. Wij moeten maar niet zoo gauw klaar staan met de bewering, dat de «en meer vrijgemaakt is dan de ander. Petrus zegt (1 Petrus 5:5): ijt met de ootmoedigheid bekleed. A. Janse zegt hiervan, a.w. p. 82 „maar volgt den Heere ook daarin na, dat gij de slaven-schorfe aandoet voor Uw broeders, dat gij, zooals er woordelijk staat: llen voor elkander u de dienst-schort van de ootmoed voorbindt."

Wij moeten maar niet zoo hoog van den toren blazen, ' doch elkaar willen dienen en helpen. En als wij dan nog veel onkunde in de gemeente bemerken en verkeerde toestanden, dan moeten wij die maar rustig bestrijden met het Woord des Heeren. Wij moeten elkaar blijven dienen, onderwijzen, vermanen in alle ootmoedigheid en niet zoo spoedig op elkaar verstoord worden.

Ik kan mij heel goed vinden in wat prof. Jager schreef in het kerkblad van de Geref. Kerk te Voorthuizen 23 Juli 1949: „het gaat (bij een reformatie) niet zonder verschil van gevoelen. De één ziet het wel wat anders dan zijn broeder of zuster. Men vindt eikaars inzichten wel wat vreemd. De zwakken vinden de sterken veel te radicaal en drijverig. De sterken vinden de zwakken veel te traag en slap. Er worden ook wel eens m.eeningen verkondigd, die inderdaad vreemd zijn en op den duur de toets van het Woord niet kunnen doorstaan. Er is aan den anderen kant ook wel eens slapheid en halfheid die voor den Heere niet kan bestaan."

„Daar is de kwestie van onze organisaties en levensverbanden. Wat wij daarin doen of niet doen, moet zijn naar den wil des Heeren. Laten wij biddend wor-, stelen om den wil des Heeren te kennen. Wij moeten geduld hebben". Inderdaad moeten wij ons meer werpen op de bestudeering van het Woord in alle ootmoedigheid en lankmoedigheid, dan zal de Heere het wel maken.

Dat wil niet zeggen, dat wij dan met de HeUige Schrift maar wat moeten omspringen. Neen, dit moet onder ons vaststaan, dat wij naar Gods Woord blijven luisteren en daaraan gehoorzaam zijn. Wij mogen niet terwille van elkaar toegeven aan 't kwade. Petrus zeg^ wel: Zijt met de ootmoedigheid bekleed, maar hij zegt ook: vernedert u dan ondef de krachtige hand Gods.

Dat moet zelfs voorop gaan. Wij moeten niet om lijden en moeilijkheden, verdriet en verdrukking gaan murmureeren. Wij hebben ons in de allereerste plaats voor God te verootmoedigen. Bovendien hebben wij zelf aan zooveel zonden meegedaan, ja zelfs wel met zeker enthousiasme. Ook toen het al lang niet meer goed ging met die groote organisaties, roemden wij er nog in en waren er nog grootsch op. Wij moeten tot den Heere wederkeeren, dat gaat voorop. Wij hebben gezondigd, zegt Ezra in zijn gebed. Ezra 9. Wij Moeten dat goed zien. Laten wij ons bij zooveel toe­ standen en situaties maar goed bezinnen op de Schrift.

Laat ons bedenken, dat de gemeente van Christus de kern is van het koninkrijk Gods. En laat ons toezien, dat wij dè organisaties niet wederom stellen boven Christus' kerk. Wij moeten alles laten varen wat niet naar den wil van God is, alle schepselen laten varen desnoods en ons vertrouwen alleen op den Heere stellen. Wij moeten weer leeren eiken dag alle dingen uit de hand des Heeren aan te nemen. Dan alleen staan wij veilig en rustig.

Als een dienaar des Woords duidelijk en klaar het Woord heeft verkondigd, dan kan ook hij rustig zijn, maar als een prediker eigen standpunt en visie brengft, moet hij later, als er critiek op de preek komt, die eigen visies gaan verdedigen, hetgeen een hopelooze zaak is. Als een dienstknecht echter het Woord Gods gebracht heeft, kan hij rustig verwijzen naar dat Woord zelf. Een dienaar moet leeren zich duideUjk en eenvoudig uit te drukken. Dit wil niet zeggen, dat wij onze hersenen niet zouden behoeven te gebruiken, want de Heere schakelt ook ons verstand in in zijn dienst. Zoo zal de gemeente toenemen in Schriftkennis.

En als wij zoo het Woord laten werken, dan komt er ook steeds meer blijdschap. Immers zóó vertelde de Heere Christus de gelijkenis in Marcus 4. De zaaier kwam 's morgens bij den akker kijken en toen zag hij hoe de planten opschoten en bij den dag langer werden en hij wist zelf niet hoe. Ziet u, broeders en zusters, de zaaier daar staan te kijken, vol bewondering naar zijn akker? Wat ziet hij toch nog een vruchten! Dat heeft hij zelf niet gedaan. Dat heeft God bewerkt. Wat een wonder toch! De zaaier is niet allereerst verdrietig over het zaad dat bij den weg is bezaaid en onder de doornen is gevallen en op de steenachtige plaatsen, maar hij is dankbaar over het zaad dat opschiet en lang wordt.

Is het geen wonder, dat de Heere telkens weer reformatie geeft en dat Hij ons weer doet luisteren naar zijn Woord? Dat ^Hij ons begeerig maakt door zijn Woord en naar zijn Woord? Dat doet de Heere zelf, dat is zijn werk!

Hier staan wij blij verwonderd over de werking van zijn Woord. Als over het algemeen de geest der eeuw de menschen overvalt en meesleurt, dan is er toch nog een volk tot zijn dienst bereid. Is dat niet heerlijk? Is de reformatie van elke eeuw geen wonder Gods? En zoo moeten wij het ook vandaag zien. Als iedereen zingt het lied van de pluriformiteit, het lied dat de menschen zoo machtig bekoort, doch metéén in slaap wiegt, dat er dan toch nog een volk is dat niét mee zingt, omdat dit pluriformiteitslied een lied is, vreemd aan de Schriften Gods. Dat er dan toch nog een volk is, dat alleen naar Gods klanken hoort. Dat heeft de Heere gedaan, het is zijn werk. Dat moet ons blij maken.

Laat ons ook niet vergeten, dat de satan, de tegenstander van God en ook de tegenstander van Gods gemeente, bezig is om het werk des Heeren en den weg des Heeren te lasteren. En och, er is ook wel veel te vinden in de kerk des Heeren wat niet is naar het Woord. De leden der kerk hebben hun fouten en gebreken wel. Zoo zag ook Zacharia, de profeet, Jozua, den hoogepriester, in vuile kleederen staan en hoorde hij den satan lasteren. Heerlijk is het, dat wij niet terug behoeven te schelden, dat zal de Heere doen voor ons. Het is zijn werk, de kerk in deze landen. Hij zal beschutten en bewaren. Hij vergadert immers door zijn Geest en Woord. En zijn Woord houdt stand in eeuwigheid; dat Woord zal de tegenstanders van Gods kerk schelden.

Wat kunnen wij toch dankbaar en rustig zijn. De strijd en de moeite zullen ook blijven, maar wij gaan dan voort met het Woord des Heeren. Dan zal de Heere ons het goede weer doen zien. Hij zal voor zijn kerk zorgen en ook voor onze Theologische Hoogeschool. Ja, Hij is machtig, om ook land en volk weer te zegenen. God gaf zegen op de reformatie van de zestiende en negentiende eeuw en zijn arm is niet verkort.

Zij onze bede voortdurend: Regeer ons alzoo door Uw Woord en Geest, dat wij ons hoe langer hoe meer aan U onderwerpen; bewaar en vermeerder Uw kerk;

; verstoor de werken des duivels, mitsgaders alle booze raadslagen, die tegen Uw heilig Woord bedacht worden;

totdat de volkomenheid Uws rijks kome, waarin Gij alles zult zijn in allen. Laat ons dan den Heere in ons werken laten door zijn Geest en Woord.

Ten slotte volgt de rede van ds G. Hagens te Rotterdam, die sprak over:

Kerkhervorming.

„Kerkhervorming", dat woord en het begrip danken wij niet aan de groote reformatie der 16e eeuw. Twee eeuwen vóór Luther's Kerkstrijd stond het woord reeds op het agendum van een kerkelijk concilie: hervorming van de kerk in hoofd en leden. En in dien tijd sprak men onder het kerkvolk zelf al van „hervormde" menschen. Dat waren zij, die temidden van het verwereldlijkte leven der Middeleeuwen opvielen door hun versoberde levenswijze en mystieke vroomheid. Van hervorming der Kerk is men gaan spreken, zoo langen tijd al vóór Luther en Calvijn, klaarblijkelijk naar de woorden van Rom. 12. In het 2e vers wordt daar gezegd: „En wordt dezer wereld niet gelijkvormig, maar wordt veranderd door de vernieuwing uws gemoeds, opdat gij moogt beproeven, welke de goede en welbehaaglijke en volmaakte wil Gods zij". De latijnsche tekst van de Vulgata, toen vrijwel uitsluitend in gebruik, leest daar: reformamini, wordt veranderd. En naar dit woord ging men spreken van reformatie, hervorming. Al meer stemmen gingen op tot hervorming van het kloosterwezen, tot hervorming van de Kerk in hoofd en leden.

Of het nu juist was, omdat dit woord geschreven stond in den brief van Paulus aan de gemeente van Rome, Rome de bron en het broeinest van zooveel ongerechtigheden in de Middeleeuwen, dat de aandacht van velen er op viel, weet ik niet. Maar nu dit woord uit Rom. 12 is gegrepen en omhoog geheven als een roep, die de eeuwen door is herhaald, is het toch wel goed dien tekst van den Romeinenbrief wat nader te bezien.

Prof. Greijdanus zette in zijn commentaar al boven die verzen 1 en 2: Vermaning tot volle toewijding aan God en tot algeheele levensvernieuwing. En, de woorden precies aangevende, las hij: DIaarom, omdat gij verlost zijt, vermaan ik dringend u, geloovigen te Rome, broeders, en de ontfermingen Gods die toch in uw verlossing door Christus openbaar werden, mogen deze mijn vermaning aan kracht doen winnen; dat ge, ieder het zijne, uwe personen beschikbaar stelt als levend gemaakte offers, Gode toegewijd, zonder zonde. Dat is de eigenlijke, ware, welbewuste dienst van God.

En dan vs 2: En laat uw dagehjksch leven niet langer gelijken op dat van de wereld, deze zondige wereld. Uw uiterlijke levensopenbaring moet anders worden. En dat moet niet zijn een van buiten aangebrachte verandering, maar een, die vrucht is van een innerlijke vernieuwing door den H. Geest. Opdat (en zoodat) gij zoekt te weten te komen den wil van God, die goed is en aantrekkelijk en volmaakt. Anderen lezen het slot aldus: Opdat gij zoekt te weten te komen den wil van Grod, en weet wat goed is en Gode welbehaagUjk en volmaakt.

Het eigenlijke woord in den tekst dat den roep: reformatie, hervorming in de wereld heeft gebracht, komt nog eenmaal zoo voor in Paulus' brieven. In beide gevallen blijkt duidelijk, dat bedoeld is: een goedwaarneembare verandering van gestalte, van verschijning naar buiten, maar die van binnen uit zich voltrekt.

trekt. Wat ons in Rom. 12 : 2 van reformatie, hervorming, gezegd wordt, is dit: ervorming is een verandering door innerlijke vernieuwing van den H. Geest. Tot die hervorming roept de Heere de Kerk, steeds door. Opdat ze niet vertoont het schema, de gestalte, van deze wereld. De Kerk heeft dus een eigen gestalte en de Heere roept haar die te toonen, in het geheele leven.

Rechte reformatie, vrucht van innerlijke vernieuwing door den H. Geest. Een prachtige illustratie van dit woord levert het O.T., met name de beschrijving van de reformatorische periode in den Koningentijd. In de boeken Kronieken bijv. treft het, hoe nadrukkelijk ons wordt bekend gemaakt, dat in het leven van de O.T. kerk en ook in haar reformatorischen strijd vóór ieder ander de Heere bezig is. Dat wordt aan het einde van die boeken, als de ballingschap onafwendbaar nabij is, door den Kroniekschrijver nog eenmaal samengevat in het woord: „De Heere, de God hunner vaderen, strekte vroeg en laat door bemiddeling Zijner gezanten de hand naar hen uit, want Hij spaarde Zijn volk en Zijn woning".

Prof. Noordtzij, in de inleiding op zijn verklaring van die boeken, wees er op, welk een groote plaats de profeten innemen in het Kroniekenboek. En daarna de koningen. In die bizondere ambten worstelde de Heere met de Kerk telkens Weer tot bekeering. Om het hart van Juda ging het steeds weer. Opdat door innerlijke vernieuwing er zou zijn nieuw leven, wederkeer in alle dingen.

Rechte hervorming is vrucht van het werken des Heeren. Wie haar bespot, hoont God.

Maar is er niet vernieuwing door den H. Geest, dan kan ook van rechte hervorming geen sprake zijn. Toen in de Middeleeuwen de roep om reformatie niet te negeeren was, omdat invloedrijke mannen zich daar achter stelden, kwam het woord hervorming inderdaad te staan op de agenda der concilies. En er gebeurde ook wel wat. Maar dat waren geen vruchten van den H. Geest. Tegen het ongebreideld vormen van al maar nieuwe monnikenorden (en dat waren nesten van boosheid) werden maatregelen genomen; ja, maar juist zulke, die meteen de pauselijke macht vergrootten. Er is van pausehjke zijde fel gestreden tegen de simonie, het verkoopen van geestehjke ambten door wereldlijke heeren (en dat was een groot kwaad), maar de bedoeling van den paus was, dat alleen hij die ambten zou kunnen verkoopen en zijn beurs alleen gevuld werd. Er is opgetreden tegen vrijgeesterij, ja, maar om zich van lastige tegenstanders te ontdoen.

Er komt zoo wel (eenige) verandering in het kerkelijke leven. Maar — de deformatie zet door. Er worden excessen weggesneden, maar vreeselijker excessen breken door.

Er zijn ook vruchten van den onheiligen geest. Die

óók kimnen het aangezicht van de Kerk veranderen. Zooals ze hebben gedaan, tot in onze eeuw.

Rechte hervorming is vrucht van innerlijke vernieuwing door den H. Geest. En tot die hervorming roept God de Kerk. Dat is natuurhjk: vruchten des Geestes doet God Zelf rijpen en Hij Zelf brengt ze uit — nochtans beveelt God de Kerk: „Geef den Geest doortocht en verhinder Hem niet".

Als God werken wil, wie keert dan?

Luther en Calvijn wisten zich omringd van 'n verwereldlijkte kerk, 'n machtige clerus zou dreigen met banvloeken, de volksmassa sidderde voor hel en vagevuur. De universitaire wereld kwam in actie. De faculteiten van Keulen, Leuven, Parijs hebben Luthers stellingen veroordeeld. Scherpzinnige humanisten bestreden hem. Zij hebben geprofeteerd. Als God werken wil, wie keert dan?

Rechte reformatie vindt altijd groeienden weerstand. Als Gods Geest zich verheft en vruchten doet rijpen, verheft zich tegenover Hem de onheilige geest en zijn wereld. In eiken reformatietijd culmineert de strijd tusschen God en den booze. Dat het niemand van ons in verwarring brenge! — Als God werken wil, wie keert dan? Ja, maar voor de kerk geldt het eiken dag: Geef den Geest doortocht en verhinder Hem niet.

Die verhindering nu kan er zijn, zegt Rom. 12 : 2: e kerk kan vertoonen het schema van deze wereld.

Deze wereld is een vaak voorkomende uitdrukking bij Paulus. Johannes spreekt in zijn brieven en evangelie in den zelfden zin van de wereld.

Enkele hoofdstukken verder noemt Paulus telkens iets van dit schema van deze wereld. En zoo noteert hij: prat gaan op je gaven, het kwade goedpraten, handelen uit sympathie of antipathie en niet naar de norm van goed en kwaad, aldoor vervuld zijn van dingen die je zelf raken, optreden als eigen rechter door kwaad met kwaad te vergelden, je zelf wreken bij aangedaan onrecht. Maar kort gezegd kan het in een enkel woord. De gestalte, de verschijning van de kerk is aan te duiden als: beproeven, welke de wil van God is. Die van deze wereld nu is juist anders: te i.ide gaan met den eigen verdorven wil.

Nu, hier is de groote verhindering, waarmee de kerk den Geest van God verhinderen kan: Christus' kerk kan vertoonen het schema van deze wereld.

Het O.T. geeft al voorbeelden. Ik denk aan het moment toen Israël besloot de ark des Heeren weg te halen uit den tabernakel en die mee te voeren iu het leger om enthousiast te kunnen strijden. Die geste hebben de Filistijnen toen dan ook prompt verstaan.

En onze geloofsbelijdenis geeft voorbeelden: als de kerk als vergadering der geloovigen zichzelf en haar ordinantiën meer macht en autoriteit toeschrijft dan den Woorde Gods; of als zij vervolgt die heilig leven naar het Woord Gods en die haar bestraffen over haar gebreken, vertoont ze het schema van deze wereld.

Als eenige kerkeUjke vergadering (een meerdere of een mindere) zich voegt naar stemmen van links of rechts; of ook voorzichtig aftast welke weg begaanbaar en effectief zal zijn. Als op de kerkeraadsvergadering tucht geoefend wordt naar aanzien des persoons; of als ambtsdragers ontzien worden omdat ze zoo'n goeden staat van dienst hebben; als sympathieen en antipathieën de beslissing taeheerschen.

En dat alles is in de vergadering der geloovigen van het bizondere ambt geleid. Maar de Kerk leeft en werkt zeven dagen van een week. Ze kan ook in haar politieke en wetenschappelijke , en sociaal-economische activiteit de gestalte van deze wereld vertoonen.

Dan is dit haar zonde: dat ze God niet aan het woord en niet tot de voltooiing van Zijn werk laat komen; dat ze Satan diens stempel doet drukken op het werk van den Christus; dat zij acht, waax God veracht; dat zij bewondert, waar God vervloekt; dat zij verwachting heeft waar God al lang het teeken van den dood en den ondergang heeft aangebracht.

Het is naar Gods bestel, dat de Kerk een eigen gestalte vertoont in de wereld. Het mag ook niet anders vanwege de eere Gods. Die eigen gestalte is: beproeven welke de wil van God is.

Den wil van God beproeven, d.i. (parallelplaatsen maken dat mee duidelijk) allereerst leeren kennen en dan ook nader onderzoeken en tenslotte samenvatten, je realiseeren wat God zegt; om — heelemaal overeenkomstig dat Woord te leven. Want dit is in de Schrift wel heel duidelijk: en wil van God leeren kennen, nader onderzoeken, samenvatten, en er naar leven, dat alles is onverlDrekelijk één, het is alles samen: et bezig zijn met den wil, het Woord, het verlossingswerk van God. De Schrift zet niet naast elkaar het beüjden en beleven (Col. 1 : 9; Ef. 5 : 17).

Onderzoeken welke de wil van God is, d.i. meteen Gods verlossing in Christus uitleven. Leeft de Kerk niet naar den wil van God (dus handelt ze als deze wereld) dan beproeft ze den wil van God ook niet.

Zoo dus, de Kerk van den Heere Jezus Christus vertoont haar eigen, eenige gestalte, gelaat, als haar leven is: beproeven welke de wil van God is. Ze leeft niet haar eigen leven als normatief.

Wat wij bijv. te zeggen hebben als vergadering der geloovigen op den nieuwen voorslag van de Haagsche synode, zal toch niet gebouwd mogen zijn, niet voor het minst op z.g. eischen van de practijk of handelingen van dezen of dien. We zouden dan toch het schema van deze wereld vertoonen. Maar beproeven we den wil van God, dan zal het antwoord zich geven als vrucht in onze handen. En zoo zal ons gansche leven zijn om „de ontfermingen Gods die openbaar werden in den Heere Jezus Christus".

Nu wil zich van dit Woord echter meester maken in onze dagen een gevaarlijke dwaUng. In de vorige eeuw al werd sterk een roep om „vrijheid van onder-. zoek". Maar daarin wilde men zich vrij maken van de kerkeüjke belijdenis en leven bij eigen individueele uitlegging en overtuiging.

Da Costa schreef in 1843 van de drie formulieren van Eenigheid: , , Als acte van verbindtenis mogen zij voor een tijd, bij en onmiddelüjk na het oogenblik eener sterke worsteUng, gelijk bijv. in de dagen der synode van Dordrecht, wettig zijn gebruikt geworden; hun kracht als zoodanig verflaauwt later uit den aart der zaken van zelve". Hij was er in zijn tijd dan ook geen voorstander van, dat de synode weer krachtig zou opkomen voor het gezag der belijdenisschriften. Da Costa meende, dat voldoende was, als beginsel te stellen: „de allervolstrekste genoegzaamheid der Heilige Schriften".

Is dat, wat nu ook in Rom. 12 : 2 bedoeld wordt ? Kan de Kerk alle historische kerkehjke papieren verscheuren of deponeeren in een archief en behoeft ze slechts eenvoudig eiken dag zich te keeren tot den geopenbaarden wil van God, opdat ze waarlijk vandaag, hier en nu, als Kerk leeft?

Toch niet. Groen van Prinsterer heeft al tegenoveir Da Costa opgemerkt, dat van dïens opvattingen het gevolg is: geen geloofsgemeenschap, geen gemeente^ geen Kerk-; wel een bajert van gevoelens, een spraakverwarring, een Babel der meeningen.

En Wormser zei: Zoo is er niet een behjdende, maar een zoekende Kerk.

een zoekende Kerk. Een zoekende Kerk, dat is toch eigenlijk ook het ideaal vandaag in de Ned. Herv. Kerk. Men wil daar wel weer komen tot een belijdende Kerk, zegt men, , maar in de brochure: Fundamenten en perspectieven van behjden, uitgegeven door de generale synode namens de commissie voor de kerkorde, wordt het zictt angstvallig vastklampen aan de letter der formulieren van Eenigheid genoemd: belijdeniskramp. Deze belijdeniskramp zou dan mèt belijdenisvrees zijn teeken van de verwildering der Kerk en van het teloorgaan van het levend beüjden. Men zegt daar: de Kerk, moet komen tot een „opnieuw belijden" en de gelegenheid hebben voor het actueele belijden van dezen, tijd een neerslag te geven.

Er is hier echter geen verlangen naar nieuw belijden van de oude waarheid, maar verzet tegen de inhouden, der kerkelijke belijdenis, tegen den geopenbaarden wil van God. Neen, juist kerkehjk belijden. Maar het licht óók over de eeuwenoude beüjdenis der Kerk schijnt van de Schriften uit. Zoo zegt het Rom. 12 : 2.

De kerkstijl, de levenshouding van de Kerk zal juist zijn: onderzoeken welke de wil van God is. Aan den wil van God moet dan ononderbroken worden getoetst het leven der kerk: haar denken, spreken en handelen.

De gïoote beteekenis van een rechte opleiding tot. den dienst des Woords springt hier in het oog. Er kan niet zijn een schriftuurhjk wetenschappelijk theologisch onderzoek dat niet tegelijkertijd van ingrijpende beteekenis zou zijn voor de christelijke levenspractijk voor allen dag.

Tenslotte: e H. Schrift in 2 Tim. 3 waarschuwt ons, dat de dagen komen, waarin zelfs een imitatiekerkstrijd zal worden vertoond. In die dagen zal het wel zeer gevaarlijk zijn. Er zullen er zijn, menschen van deze wereld, kinderen van den booze en vijanden van het kruis van Christus, die toch probeeren te vertoonen zooiets als het gelaat der Kerk. Zoo iets. Toch zeker niet zonder opzet gebruikt de Schrift in het Grieksch een ander woord dan in Rom. 12 : 2 en de Statenvertalers lezen: ze hebben een gedaante van godzaligheid, maar de kracbt daai-van henben r.e verloochend. Heb ook een afkeer van deze".

Dat is, anders gpzegd, toch aldus: De Kerk zegge nooit: „We zijn ei". Wezijn erliiernoolr! Eens zullen we er zijn, als de Christus Zijn gemeente heft in het licht van Zijn overwinning. En de bruid in een punt des tijds zal worden overgezet in volmaaktheid van leven.

Tot dien dag toe gelde voor ons allen het groote gebod van Rom. 12: Wordt veranderd! En het is hier . zoo gezegd, dat ieder het weten kan: dit geldt maar niet voor een bepaald geval of gedurende een beperkten tijd. Het blijft het gebod voor óns leven. Maar God de Heere heeft dit gebod reeds voor onze ooren vertaald in: Geef slechts doortocht aan den Geest van God. Hij wil Christus' vruchten doen rijpen. En als God werkt, wie zal dan keeren ?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 oktober 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

Het Woord werken laten.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 oktober 1949

De Reformatie | 8 Pagina's